Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 50
(1931)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
Kleine mededeelingen.164. Nog iets over brooddronken.
| |
[pagina 313]
| |
(a.w. 247b), staat thans ook te lezen in het nieuwe Mnd. Handwörterbuch van Lasch en Borchling: ‘bêrbrôt. Bier mit Brot, Brot in Bier; eine Biersuppe, Schwarzbrotteig mit gegorenem Wasser, Bier. (Heute wird b. auch mit saurer Milch bereitet). S. noch bērenbrôt’; welk laatste woord echter niet aan nnl. bierenbrood beantwoordt, maar, samengesteld met twee andere woorden bēr (1. hd. birne, nl. peer; 2. hd. beere, nl. bez(i)e), beteekent: ‘1. Brotscheiben in Birnen-, Beerenmus geweicht und mürbe gekocht. 2. Brotstücke in Suppe weich gekocht mit Öl (an Fasttagen) oder einer Fettbrühe übergossen’. Bij dit alles moeten wij nu zeker denken aan het gewone woord brood (og. brau ða-); vooral wanneer wij ons daarbij ook het velerwegen gewone ‘soppen’ van het brood in de melk, koffie, thee enz. herinneren. Het bovengenoemde, in den Teuthonista met byrsop, -broot gelijkgestelde mlat. brodium dient echter elders in a.w. (41a), naast lat. jus, ter vertaling van nederr. broede, juchen; terwijl in het Lat.-Germ. deel lat. jus eveneens vertaald wordt met nat of bruede op spyse. Dit brodium nu - dat ook in de (half-)Latijnsche studententaal der oude Leuvensche universiteit gebruikelijk schijnt te zijn geweest, en wellicht van daar in de volkstaal van den omtrek is doorgedrongen en hangen gebleven (althans in den Haspengouw nog bekend is in den zin van: poespas, bras: zie Ned. Wdb. III1 1412) - is kennelijk een in middeleeuwsche universitaire kringen gelatiniseerd Germ. woord: ohd, brod, *ond. brodGa naar voetnoot1), ags. broþ, eng. broth, onr. bro ð (og. bruþa-)Ga naar voetnoot2), ook in 't Romaansch overgenomen: it. brodo, sp., port. brodio, ofr. broet, nfr. brouet enz.; alle (oorspronkelijk) in de bet.: nat, waarin vleesch of (ook) groente gekookt is, | |
[pagina 314]
| |
slobberkost, soep (van brood is hierbij eigenlijk geen gewag). In 't licht van dit alles doen de bovenbedoelde mededeelingen over nl. brooddronken de reeds in 't Ned. Wdb. III1 1562 door mij terloops gestelde vraag herrijzen, of het eerste lid van dit woord temet oorspronkelijk een in mlat. brodium schuilend mnl. *brod (brode?) zou kunnen zijn, dat later, toen dit woord niet overal (meer) bekend was, verward is met (en veranderd in) brood, dat (later?) veelal een bestanddeel van het brod uitmaakte. Dronken past toch eigenlijk veel beter bij een woord *brod, slobberkost, dan bij (zij 't ook gesopt) brood: immers ‘bij brood alleen (zonder nader toevoegsel) zal de mensch’ ... niet dronken worden, wèl van een (geestrijk) ‘zuipen’ (sop, soep)Ga naar voetnoot1).
Oestgeest, Oct. 1931. j.w. muller. |
|