Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 50
(1931)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |||||||||
Over wagenspelen.I. Het begrip wagenspel.Wagenspel is geen heel duidelik begrip in onze letterkunde. Wel komen we dat woord in 15de en 16de eeuwse rederijkers-papieren herhaaldelik tegen en zelfs dikwijls als tegenstelling of synoniem van andere termen, maar daar staat tegenover dat we maar een heel enkele tekst bezitten die door schrijver of afschrijver uitdrukkelijk wagenspel werd genoemd; en tevens, dat deze spaarzame voorbeelden juist niet het karakter hebben, dat men uit de bovengenoemde vermeldingen zou afleiden. Tenslotte geven tijdgenoten, die we hierbij vanzelfsprekend het eerst raadplegen: Kiliaen, Plantijn, van der Schuere, ook al geen opheldering. Het is dus te begrijpen dat Verdam in zijn woordeboek voorzichtig te werk ging, en zei: spel dat op een wagen of wagens vertoond wordt; daarmee hield hij zich aan de uitleg van Plantijn; ging zelfs nog verder dan Kiliaen, die met het algemene spectaculum, toneelvertoning, verklaart; maar bleef achter bij zijn eigen voorbeelden, waarin wagenspel met comedie, meer nog met batement gelijkgesteld wordt, en tegenover staand spel. De laatste term biedt weinig houvast; Verdam plaatst er een veronderstelling bij: ‘op den beganen grond gespeeld spel, ernstiger of verhevener spel, drama?’, als aanvulling op zijn notitie i.v. staande: ‘de term vereischt nog nadere toelichting’. Hij breidt hier dus de letterlike betekenis uit op een wijze die hij bij wagenspel vermeed. Wij zullen later zien of daar reden voor was. Voorloopig houden we het woord zoals het er staat en vinden dat de rederijkers, afgezien van de vele andere termen die zij gebruikten (spel, camerspel, vertoogh, cleyn spel, kinderspuel, comedie, zinspelend esbatement, tafelspel, present, dialoog, spreuk, spel van sinne, spel van rethorycken, | |||||||||
[pagina 224]
| |||||||||
spel van genuchte), hun vertoningen in de laatste helft van de 15de eeuw, grofweg in twee groepen splitsten, die zij gemeenlik aanduidden als staande spelen en batementen, de laatste soms met de toevoeging ‘of wagenspelen’. Grofweg, want het was aan het eind van de middeleeuwen met dergelike woorden niet anders dan in onze eigen tijd: ze hadden geen preciese, voor ieder geval vaststaande betekenis; ook staan er rederijkersbezigheden naast, die niet onder deze termen vallen: het dichten en zeggen of zingen van liederen, het geven van stomme vertoningen, figueren, figuerlicke vertoghen. Maar in hoofdzaak mogen we wel deze verdeling voor juist aannemen. We vinden ze in Gent, Middelburg, Veere, Reimerswaal, en met enige uitbreiding ook in het Placcaat van 26 Jan. 1559, waarbij ‘het verspreiden, zinghen ofte spelen van eenighe camerspelen, staende spelen, loven, liedekens, figueren ofte batemente’ door de landsregering wordt verbodenGa naar voetnoot1). Karel de Stoute's privilege aan de Fonteinisten te Gent (1476), heeft ze met andere woorden: ‘jeux et esbatemens’ en ‘esbatemens, mistères et histoires’Ga naar voetnoot2); Van Meteren spreekt over ‘eerlicke spelen als tragedien, comedien ofte esbatementen, baladen, liedekens ende refereynen’Ga naar voetnoot3), en een Zeeuws placaat van 1646 verbiedt alle Rethorijk-of batementspelen’. De kaart van de Vreugdebloen te Bergen op Zoom geeft hierop een typiese variant: groote spelen en batementen; en dat deze verdeling tevens een waardering inhoudt, blijkt uit wat de artikels 15 en 16 van het reglement zeggen: wie niet meespeelt in 'n groot spel, moet helpen bij het maken van toneel en requisieten en mag daarbij op kosten van de gildekas 9 gr. Br. verteren; blijft hij weg zonder een plaatsvervanger te zenden, dan bedraagt zijn boete 3 gr.; bij een repetitie heeft hij vrij gelag tot een som van 6 gr. Al deze bedragen belopen bij batement-vertooningen slechts de helftGa naar voetnoot4). | |||||||||
[pagina 225]
| |||||||||
Niet altijd is 't verschil zo in geld uitgedrukt: wie in Veere bij de Missus Scholieren 'n aangenomen rol niet spelen wou, ‘het ware staande spel oft esbatement’, betaalde 3 p. zwarteGa naar voetnoot1). Maar de Broeders van 't Bloemken Jesse te Middelburg verbeurden voor dergelike vergrijpen weer ‘in een staande spil, telcker reys, vijf schellingen zwarten, en van een esbatement twee schellingen zes penningen zwarten‘Ga naar voetnoot2). Uit Reimerswaal citeerde Verdam onder ‘wagenspel’ een dergelike plaats.
Het batement was dus een spel dat zich in mindere waardering mocht verheugen; er was minder werk aan; had het ook een ander karakter, was het een blijspel, een klucht? Het is waar dat we af en toe een tegengestelde betekenis ontmoeten: Verdam gaf zo'n plaats uit de Excellente Cronyke van Brabant (1530) ‘een batementspel vanderkinsheit ons Heeren, dat seer devoot was aen te sien’; in Blommaert's geschiedenis van de Fonteine vinden we dat de Gentse Gesellen van den Ebattementen in 1442 te Nieuwpoort ‘'t esbatement; 't croenement dat ons Heere ghecrust was up den Goeden Vrindach’ opvoerdenGa naar voetnoot3). Maar daarnaast staan talloze plaatsen waaruit blijkt dat batement in de 15de en 16de eeuw vrijwel aan blijspel of klucht gelijk wordt. Kiliaen verklaart dan ook Speler met: histrio, actor, scenicus; Batementspeler met: mimus. En tenslotte vinden we een aardig bewijs in het privilege van het Bloemken Jesse (1514), waarin nu eens staande spelen en batementen, dan staande spelen en spelen van genuchte tegenover elkaar worden gesteld, om nog maar te zwijgen van de vele esbattementen van vrolike inhoud die bewaard zijn gebleven. Met deze batementen = blij- en kluchtspelen, wordt de term wagenspel nu regelmatig synoniem gebruikt; zelfs in 't | |||||||||
[pagina 226]
| |||||||||
reglement van 't Gentse Maria t'Eeren (1470) als enige aanduiding van de groep die in dergelike reglementen gewoonlik met batementen wordt aangeduid: ‘Item waer 't zo dat omme 't onderhouden van der Retorycke gheordonneert worde te spelene waghenspele of staende spelen ...’Ga naar voetnoot1). Ligt de konklusie dan niet voor de hand, dat ‘spel op een wagen’ uitgebreid moet worden met de karakteristiek van 't batement; ‘vrolik en kort’? ‘'t Spel is op de wagen’ betekent immers in Zuid-Nederland nòg: de pret en de wanorde is aan de gangGa naar voetnoot2). En komt men zo niet vanzelf tot Verdam's veronderstelling voor ‘staende spel’?
Zien we nu naar het weinige, dat ons aan wagenspelen is overgeleverd. In de eerste plaats is dat Mascaroen, in Marieken van Nimeghen. Dan hebben we een Limburgse ‘sprueke’ van Maria's Verloving,Ga naar voetnoot3) een processiespel waarbij misschien een wagen gebruikt werd; wel is niet de preciese tekst behouden, maar met de regieaanwijzingen en verdere opmerkingen van degeen die het optekende is het buitengewoon interessant. Nog zijn er ‘Ses Rethoryckelycke Wagenspelen, besluytende de ses eerste capittelen van St Jans Openbaeringhe’Ga naar voetnoot4), door de Antwerpenaar Jan van der Kiele. Tenslotte berust in 't Haarlems gemeentearchief een ‘Waghenspel vanden berch van Thabor, mathei-17. Zoals de snijders tot Haerlem plachten te spelen inden groten ommeganck St Jansmisse’. Dit laatste is maar voor een vierde deel bewaard, maar vooral door de bijgevoegde aantekeningen belangrijk. Het is me niet bekend dat onze voorraad groter zou zijn. | |||||||||
[pagina 227]
| |||||||||
Wel werden opvoeringen van enkele wagenspelen hier en daar genoemd, van Mascaroen te Petegem bij Deize (1475), van ‘'t Laatste Oordeel’ te Leuven (1413). En dan hebben we volgens Leendertz ook 't Spel van ‘Sainct Joris’ als een wagenspel te beschouwenGa naar voetnoot1); op argumenten echter die moeilik juist kunnen zijn, zoals zal blijken. De voorraad is verrassend klein en - draagt juist een geheel ander karakter dan uit onze inleiding volgen zou: het zijn alle kleine misteriespelen (volgens onze terminologie; bij de rederijkers ontmoet men dit woord weinig). Maar we weten dat ze op een wagen gegeven werden en, wat het Limburgse en Haarlemse betreft, in een voortschrijdende processie, die voor de vertoning, misschien enkele malen, stilhield. Deze behoren tot de processiespelen, waarover men bij Worp een en ander kan vinden. Mascaroen werd op de avond van een processiedag gespeeld, misschien met behulp van een der overdag meegevoerde wagens, zoals ook elders gebeurde.
Het karakter van deze wagenspelen is dus wel duidelik: ze vertonen sterke verwantschap met de Engelse misteryplays, die in reeksen van tot 48 toe, toneelprocessies van enkele dagen vormden. Ook kan men hierbij brengen de z.g. ‘stomme vertoningen’, tableaux vivants, meest uit de bijbelse geschiedenis, soms met enige handeling en tekst, die op wagens in de ommegang rondgetrokken werden en ook wel eens wagenspelen werden genoemd. Maar déze spelen hebben al heel weinig gemeen met de wagenspelen = batementen. Daarvan zou er dus zelfs geen enkele zijn overgeleverd. Tenzij we ons toch weer moeten beperken tot de eenvoudigste verklaring: wagenspel = spel op een wagen; want dan blijken ook onze esbattementen gedeeltelijk wagenspelen te zijn. | |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
Dit laatste behoeft niet alleen negatief bewezen te worden. Over het algemeen wordt in reglementen en stadsrekeningen kortweg van de ‘wagen’ gesproken, soms van de ‘rollwagen’Ga naar voetnoot1), ter onderscheiding van slede (Jan van der Kiele had zijn wagenspelen op sleden gedacht). Daarmee konden dan de grote processiewagens worden bedoeld, die sommige steden bezaten, als Leuven; die telkenjare met dezelfde geweldige voorstellingen werden rondgereden en verder in het stadswagenhuis bewaard; vgl. het pageanthouse in Engeland. Maar het woord kon ook slaan op de ‘speelwagen’Ga naar voetnoot2) die een rederijkerskamer vaak met steun of geheel op kosten van de stad bezat, en waarvoor ze van stadswege dikwijls een loods of loedzie toegewezen kreegGa naar voetnoot3). Bij 't Egelantierken te Hoogstraten was bepaald: ‘deghene die enighe rollen hebben om te spelen, en sullen niet gehouden sijn den speelwaghen te halen, noch te stellen, noch bereet te maken, maer dat schuldich sijn te doen die andere guldebroeders, die dan tot spelen niet ghemoeyt en werden’. (1534)Ga naar voetnoot4) Deze speelwagen was dus blijkbaar een toneel-op-wielen, in de loods klaargemaakt en daarna naar het punt gebracht waar de voorstelling zou plaats hebbenGa naar voetnoot5). In de kaart van de Vreugdebloem te Bergen op Zoom nu, (1478), wordt duidelik gesteld dat degenen die niet meespelen bij ‘groote spelen’, de ‘stellagien en toonen’ moeten klaarmaken, maar bij batementen de ‘waghenGa naar voetnoot6). Die zou men hier batementwagen kunnen noemen en dit woord vinden we inderdaad in de | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
Gentse rekeningposten die Blommaert aanhaalde in zijn boekje over de Fonteine: ‘1482 Item, ghegheven den deken van St. Barbelen-gulde te Ste Pieters, (een van de Gentse kamers) te hulpen den makene van eenen nieuwen esbatement-waghene, uut hoefshede en gracien, den 19 Nov. 1481 5 sc.gr.’Ga naar voetnoot1).
Vatten we het voorgaande samen, dan ontstaat dit resultaat: Wagenspel = spel op een wagen, een verrijdbaar toneel; het kan zijn 1, een gewijd processiespel (ook wel een pantomiemiese processievertoning), gespeeld terwijl de processie halt hield of na afloop ervan; 2, een werelds, vrolik spel, van kleine afmetingen, op een toneel dat kant en klaar naar de voorstellingsplaats toegereden werd. Dit laatste, waarbij de mogelikheid om het toneel te verrijden voor de toeschouwers van geen belang meer was, noemde men veelal naar de inhoud batement.
Op dezelfde wijze ontwikkelde zich waarschijnlik de betekenis van ‘staande spel’ van: spel op een vast toneel, een stellagie of stellynge, tot: ernstig spel, van grotere omvang. Wannéér die ontwikkeling tot stand is gekomen, zal moeilijk uit te maken zijn, maar we mogen aannemen dat in het midden van de 15de eeuw de tegenstelling naar de aard van het toneel: staand spel - wagenspel bestond, waaruit in de loop van die eeuw en de volgende de ongeveer gelijksoortig uitvallende verdeling naar de inhoud voortkwam, die tenslotte werd: spel van sinnen-esbatement. Zo heeft het de ordinantie van de Narcisbloeme te Goes (1563)Ga naar voetnoot2). | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
Dat de ontwikkeling waarschijnlik een zeer verwarde is geweest, waarbij termen en betekenissen door elkaar liepen; dat er ook esbatementen op vaste tonelen zijn gespeeld en ernstige spelen op wagens, zodat Duym tenslotte wagen en tanneel als synoniemen beschouwdeGa naar voetnoot1), spreekt allemaal vanzelf en verklaart misschien de onduidelike wijze waarop Kiliaen en Plantijn de woorden behandelden. Tenslotte volgt uit dit alles, dat we niet slechts enkele wagenspelen bezitten, die van Van der Kiele, met de fragmenten van de andere genoemde, maar een zeer groot aantal; de esbatementen van Everaert behoren er bijvoorbeeld toe.
Bovenstaande konklusies berusten vrijwel geheel op zuidelik materiaal; het is dus mogelik, dat een nader onderzoek voor het Noorden tot enigszins andere slotsom zou voeren. Plaatselike verschillen zijn overigens ook bij de rederijkers aanwezig, hoewel die toch zoveel van elkander overnamen (men leze maar eens enkele reglementen uit verschillende steden); zo vond ik noch bij de Pax Vobianen, noch bij de Kersauwieren uit OudenaardeGa naar voetnoot2) de woorden (speel)wagen of wagenspel vermeld, terwijl de stukken van deze kamers van die der andere toch niet noemenswaard zullen afgeweken hebben. | |||||||||
II. De inrichting van de wagen.Over het uiterlik van een esbatementwagen is bij ons meen ik niets bekend. De aangehaalde plaats uit Gent maakt duidelik, dat het een speciaal ingerichte wagen was, maar verder licht ze ons niet in. Elders bleek, dat voor iedere voorstelling de wagen ‘gemaakt’, dat is aangekleed moest worden, en we weten dat hierbij tapijtkleeren of kanefas gebruikt werd, 47 ellen vinden we ergens. Maar dit zegt alleen iets over de | |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
afwerking, die natuurlik in verband met het te geven stuk werd gekozen; over de hoofdbouw niets. Ook het buitenland geeft niet veel hulp; we zien bij CreizenachGa naar voetnoot1), dat er in 1458 te Lübeck een wagen van de vastenavond-opvoering omviel, terwijl er zich 8 mannen en 16 vrouwen op bevonden. Een klein gevaarte moeten we ons dus niet voorstellen. Van de wagen die voor het misteriespel gebruikt werd, wisten we tot nog toe niet veel meer. Door de Engelse misteryplays kregen we het beeeld van een naar 3 kanten open wagen, met een diepe ruimte, een soort keldertje, die voor kleedkamer of hel dienst kon doenGa naar voetnoot2). De unieke verzameling tekeningen die Guilhelmus Boonen van de grote ommegang te Leuven maakteGa naar voetnoot3), laten veel processiewagens in al hun statigheid zien, maar een speelwagen is er niet bij; het Spel van Salomo, dat na deze omgang vertoond werd, werd op een vaste stellage gegeven. Wel krijgen we een indrukwekkend beeld van wat men aan gevaarten rond kon slepen in die tijd en van het aantal, meest jeugdige personen die zo'n processiewagen bevolkten. Ook de overgebleven stukken zelf hielpen tot nu toe niet veel. Mascaroen in 't geheel niet; 't fragment dat wij kennen, eist slechts een heel eenvoudig toneel, maar in een duivelspel traden nu eenmaal gewoonlik heel wat meer figuren op dan in dit stukje. Maria's Verloving is, ik zei 't al, misschién een wagenspel. De tekst vermeldt alleen ‘men sal daertoe hebben eyn elterken van styven leder gemact of van holteren reyskens dat eyn luttel tempelechtig schynt te wesen. Ende op den altaer sal eyn syden cleyt of dwele hangen; daeraen staen sal eyn biscop. Ende voir hem sal Maria mit X of XII ioncferen staen die inden tempel wonende waren’. | |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
Het altaartje kan eenvoudig meegedragen zijn, hoewel men enige coulisse verwacht als o.a. engelen optreden. Het waarschijnlikst lijkt, dat het altaar met Abiachar, de overste bisschop; Ysachar, de wijbisschop; eyn priester des tempels en de beide engelen, zich op een wagen bevonden, terwijl de rest liep; dit was nog een hele stoet, want behalve Jozef en Maria en de genoemden treden in dit stukje van ongeveer 100 regels op: Anna, de moeder van Maria; X of XII ioncferen; al die van coninck davids geslecht ongehylickt syn, een rij waarvan Jozef de oudste is. Dit zou niet in strijd zijn met de slotaanwijzing: ‘Dan sal ioseph mit sijnre bloeyender roede voert gaen inder processie mit synen geselscap mit groter tryomphen ende hi sal eerlic gecleyt syn als eyn edelman die brudegom is. ende sy sullen hoer spruecken sprecken daert den volcke belyeft of geordeneert is’. Eerst van de wagenspelen van Jan van der Kiele (Mr. Jan Moerman, ong. 1560-1621 volgens Van der Aa), weten we precies hoe de schrijver zich het resultaat heeft voorgesteld - dubbel interessant zou het zijn, als we wisten dat deze stukken ook werkelik zo zijn opgevoerd en welke indruk de regie op de toeschouwers heeft gemaakt. Bij het lezen, nú, denkt men dadelik dat de hele enscenering wel een hersenschim geweest zal zijn; maar we komen in de 16de eeuw zoveel dingen tegen op dit gebied, die ons wonderen schijnen. Een Boom van Jesse b.v., oprijzende uit de buik van een oude man, die op een rustbank ligt te sluimeren, en in zijn ijzeren takken de Profeten en Maria dragende (in Brussel voorgesteld door kinderen tussen 2 en 4 jaar), was een vrij gewone voorstelling, die zich onder de tekeningen van Boonen bevindt en waarvan we o.a. zeker weten dat hij ook in Brussel en Brugge werd vertoond. De spelen van de Openbaring vormen een geheel, getrokken op zes sleden, voorafgegaan en gevolgd door 2 personen te voet, die een korte proloog en konklusie spreken. Trouwens ook de andere teksten zijn maar klein: 90, 100, 80, 25, 45, 63 regels. | |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
De voorstellingen zijn volkomen op de bijbel geïnspireerd en voor de aankleding der personen wordt daar dan ook telkens naar verwezen. Maar tussen de tekst vinden we nog vele aanwijzingen, die vooral op de praktijk van een opvoering berekend zijn; misschien ook naar aanleiding van die praktijk werden gemaakt. De eerste slede geeft een groen eilandje, Patmos. Hier wandelt Johannes en ziet Christus nederdalen, in het midden van zeven gouden kandelaren, met een zon voor Zijn aangezicht. ‘Siet hi compt met den wolcken ...’, zegt Johannes, die gekleed is als een apostel, d.w.z. met lange kleren; de zoon des mensen is ‘ghecleet ende ghecoutreert gheliick staet in het eerste capittel Apocalypsis’. De twede en derde slede zijn aan deze gelijk. De vierde heeft op de achtergrond een deur, waar Johannes doorheen gaat ‘ende ter zyden worden de gordynen open gheschoven, binnen staende eenen setel, waer in een is sittende, wiens aenschouwen is als Sardis &. Met al de ornamenten, dieren ende ouderen ghelyck staet in het 4de Cap. Ap.’ De 4 dieren en de 24 ouderen vallen op hun knieën en werpen de kronen af. Op de vijfde slede, in bouw gelijk aan de vorige, heeft God het verzegelde boek in de hand, ‘neven hem staende een sterck Enghel ende Jan’. 't Lam opent het boek en leest, terwijl de ouderen en dieren een lied zingen. Ook het 13de vers wordt uitgebeeld: ‘Alle hemelsche, aerdtsche, ondereertsche ende Zeecreaturen tsamen; dese moeten alle ter zijden den Throon geschickt worden seer ordentlyck’. De opvoering van de zesde slede echter overtreft het voorgaande niet alleen, maar, denk ik, ook menige 20ste-eeuwse film. De algemene inrichting is weer aan die van de vorige gelijk, ‘maer tlam staende vooral datment wel sie’. Als het eerste zegel geopend is, ‘comt een ghereden met een wit paerdt van achter de sle ende voorbij passerende rijdt hij weder achter, geaccoutreert ghelijck staet int seste Cap. Ap.’ Hetzelfde gebeurt met de andere ruiters. | |||||||||
[pagina 234]
| |||||||||
Na het vijfde zegel, en Van der Kiele geeft hier een beeld van deze slede, dat merkwaardig op het Engelse lijkt, staat er ‘Veel sielen onder eenen Autaer seer karmende ende haer handen wringhende al naect ende bloedich roepende’. Na het zesde: ‘Hier moet de aerde gheordineert syn ter zyden den Throon buyten de gordijnen met eenen hemel, Sonne, Mane, Sterren &c. Daerde seer bevende ende Jan sprekende: Och hoe mach die aerde dus schudden en beven
Die mane bloet root, en die sonne daer beneven
Als een hayren sack wort u vreeselyck betijghen:
Die sterren vanden hemel neder comen gedreven
Recht ghelyck de vijgheboom laet vallen zijn vijgen
Wanneer hij ghedreven wort deur een windich hijgen
Hier den hemel hem vertrect al oft waer een papier
Dwelc opgerolt wort, och hoe soudict verswijgen
Daer bergen en eylanden haer beroerden met getier
Och siet toch hoe sy duycken voor dit grouwelyc dangier
In speloncken, steenrootsen cruypen si herde schier
Och hoe roepen sy alle met een droevich kermen’.
‘Alle dese dinghen moeten buyten de gordijnen gheschien’. Het kan de lezer die zich dit alles voor wil stellen lichtelik duizelen. Gelukkig vult het Thabor-spel dit aan met een beschrijving, die uitmunt door nuchterheid. De aantekeningen die de tekst voorafgaan, tonen het verrijdbare toneel, dat veel heeft van een huifkar, in wording, zo dat men het haast zou kunnen tekenen. Vooral hierdoor en door de kostuumaanwijzingen aan het slot, is dit spel, dat meermalen genoemd werdGa naar voetnoot1), maar waarschijnlik nooit verder onderzocht, van groot belang. Overweldigend is ons materiaal ook nu nog niet, maar een beeld geeft het toch. Dit waarschuwt ons om niet te min te denken van de techniese aspiraties en handigheden van de | |||||||||
[pagina 235]
| |||||||||
16de-eeuwer; en het doet ons ten enenmale de gedachtegang van Dr. Leendertz verwerpen: ‘Bij de wagenspelen is natuurlijk van een aaneengesloten decoratief geen sprake, hoogstens van losse stukken’. Of het spel van Sint Joris misschien toch een wagenspel is, kan nader bezien worden - helemaal zonder gegevens staan we hier niet - maar het was dat zeker niet: omdat het gewijde stof behandelt, of omdat de tekst geen decoratief beschrijft.
Groene Kan. b.h. erné. | |||||||||
III. Waghenspel vanden berch van thabor mathei 17.Zoals de snyders tot Haerlem plachten te spelen inden groten ommeganck S Jansmisse.Om den waghen toe te maecken, men sal neemen een stuck blaulyst [laken met een blauwe rand als kwaliteitsmerk] root, lang omtrent 20 ellen, en dat sal boven ende tot beyde syden aen de raen toe; ende een lap blaeus dat wat fyn is, omtrent 4 ellen lang, ende dat van binnen tegen troot, datmen de hoepen niet en sien; ende noch 2 lapgens blau, diemen tegen ande pilaren om doen sal; noch een stuck blau lyst geel, om voer aen te doen, daer de jonge godt an staet, inde midts met een naet; ende achter an een stuck groen blaulyst, inde mits mee met een naet, ende dat so an een gedaen, datmen geen hout en sien; ende men sal halen tcleet vant hooch outaer dat opde aert leyt, dat ist daermen staen en sitten, dat ist tcleet vande berch; ende men geeft den coster 2 sch. Noch moet men halen een boeck pampier, om son maen ende sterren aff te maecken, ende een vaen oft een wolck waer; ende 100 grote ende kleyne spelden; noch 700 styckerkoecken [spyckerhoecken?]. | |||||||||
[pagina 236]
| |||||||||
Als de waghen stil staet, gaen Moyses ende Helias tsamen binnen ende dapostelen vande waghen, ende de prolooch gedaen synde, so sullensy opgaen ende terstont beginnen. Petrus. 1. apostel
Op dese berch climmen maeckt my met allen moe
dus schick ick my neder om wat te rusten
Jacobus. 2. apostel
Het selfden ick oeck sonder meer te callen doe
want op desen berch te climmen maeckt my met allen moe
Petrus
van groten vaeck myn de oghen vallen toe
om wat te slapen sou myn wel lusten
Joannes. 3. apostel
op desen berch te climmen maeckt my met allen moe
dus schick ick my neder om wat te rusten
verbeydende onssen meester als die gesusten.
Dapostelen gaen leggen slapen ende Jesus knielend spreeckt dit referein O ewighe onbegrypelycke mogenthede
die sonder beginsel oft ende mede
die sonder beginsel oft ende des levens syt
wiens regnacie is boven inder hemelen stede
dat syt ghy o vader dien ick aenbede
als een godt almachtich gebenedyt
wel weet ick dat ghy inden ewyghen tyt
hoort en gehoort hebt al myn begeren
want ghy hebt myn gesonden in swerlts cryt
opdat ick het volck u wech soude leeren
dus vader wilt nu u soon clarificeeren.
O vader wilt nu uwen soon verclaren
voer desen myn alderliefste dienaren
die myn navolgen vut swerelts convent
ghy hebtse myn gegeven om te bewaren
dus wilt haer myn heerlycheyt openbaren
eer den dach compt van myn passy en torment
opdat sy weten dat ghy myn hebt gesent
| |||||||||
[pagina 237]
| |||||||||
en haer daerin moghen verconforteeren
al ist datsy noch syn inden vleys verblent
en wilt u daerom niet van haer keeren
maer vader wilt nu u soon clarificeeren.
O vader die ghy myn hebt gegeven
wil ick bewaren in uwen naem alteven
so lang als ick ben by haer inde werlt hier
maer o vader als ick sal worden verheven
vander aerden en laetse dan niet worden verdreven
maer wiltse bewaren voer alle dangier
want gelyck ghy en ick syn eens van manier
so syn sy met myn sonder discorderen
dus laet haer sien myn glorie fier
en hoe ghy myn inder ewicheyt sult eeren
dus vader wilt nu u soon clarificeeren.
O prinslycke vader inder ewicheyt almachtich
ghy en u soone syn eenen [lees: een en] crachtich
want uwen geest is op my gebleven claer
daerom hebt ghy myn gesalft warachtich
en gesonden om den armen die daer syn weerslachtich
u woort te vercondigen int openbaer
en om dat ick soude genesen voerwaer
die gewonde herten die daer syn int verneeren
opdat ick sou preecken een versoenlick iaer
van u o vader een heer der heren
dus vader wilt nu u soon clarificeeren.
Jesus opstaende
de engelen singen opden wys ave pulcherrima regina C Heylich heylich heer seer veer streckt u vermoghen
so het blyckt voer oghen want toghen suldy genaet
die daer syn bedrogen doer viants raet.
O godlyck saet baet laet ghy den menschen vinnen
want ghy sult hier mit minnen verwinnen sondt doot en hel
dus wy en alle u sinnen u loven snel
Den viant fel sel snel doer u syn bedwongen
dus wort u loff gesongen ontbongen met soeten toon
van alle gelovige tongen met vreuchden schoon.
| |||||||||
[pagina 238]
| |||||||||
Hier sal moyses en helias elck aen een sy komen. Moyses
O levende godts soon die alderhoochste verheven syt
waerdichste rechtvaerdichste sydy geheten.
(Hierna ontbreken ong. 300 regels; de tekst gaat verder op pag. 5 van het fragment, met de laatste woorden van God's toespraak, w.s. in de vorm van een refrein): ick heb hem myn geest gegeven dus wilt hem hooren
hy salt recht onder die heydenen draghen
huyden heb ick hem gebaert hoort myn gewagen
wederom sal ick hem een vader wesen
en hy myn een soon sonder versaghen
want ick hem bovenal heb vuytgelesen
myn woort te vercondighen sonder vresen
dus seg ick sonder vresen luystert na syn stem voort
dit is myn geliefde soon hem hoort.
Onder dese vaders spraken sullen die apostelen neervallen op haer aensicht. Moyses en Helias sullen hem verbergen ende Jesus een weynich pausen daerna sal hy spreecken tot dapostelen Staet op myn kinderen in sorgen en weest niet
laet alle droefheyt van u syn verhaert
ick ben by u hierom en vreest niet
want ick sal u bewaren van al dat u vervaert.
Petrus
O heer ick was also verscrickt ....
Jacobus
en ick also vervaert ....
Joannes
en therte was myn also beswaert
ick en wist te lopen int noorden oft suyen
Petrus
wy en wisten niet wat het mochte beduyen
dus waren wy doer vrese beanxt sonder loghen
| |||||||||
[pagina 239]
| |||||||||
Jhesus
myn kinderen die stem die ghy daer hoorde luyen
dat was de stemme myns vaders vuyt den hoghen
die van my getuygenis heeft vertoghen
want ick ben van hem gesonden vuyt des hemels troon
om van hem te getuyghen met al myn vermoghen
en syn wille te volbrengen so hy my heeft geboon
Petrus
O heer ghy warachtich den levenden goods soon
die inde werlt was toecomende
Jacobus
Het leven is in ons doer uwen toon
heer ghy syt warachtich den levenden goods soon
Joannes
ghy condt levendich maecken en wederom doon
want ghy sult ten uytersten dach alle vleys syn verdomende
Petrus
Heer ghy syt warachtich die levende goods soon
die inde werlt was toecomende.
Jacobus
Doer u woort syn wy ons vervromende
want wy weten ghy en salt ons niet laten verleghen.
Jesus
Myn kinderen en syt nou niet meer schromende
ick sal u bewaren van al dat u is teghen
maer dit gesicht laet syn versweghen
totdat ick vanden doot ben opgestaen
so suldy myn woort voor coningen en princen dregen
en haer het selfde vercondigen vry sonder waen
Joannes
ghy notabele heeren wilt danckelyck ontfaen
dat wy hebben gedaen uyt rechter genoechden
Petrus
of wy ons in const een weinich ontgaen
| |||||||||
[pagina 240]
| |||||||||
Jacobus
ghy notabele heeren wilt danckelyck ontfaen
Joannes
Het gesciet mit ionsten dus wiltet niet versmaen
ons simpel vermaen neempt toch in doechden
Petrus
Ghy notabele heeren wilt danckelyck ontfaen
dat wy hebben gedaen uyt rechter genoechden
tuwen dienst altyt vervolt met vroechden
Lang weinich meer dan 400.
Personagien
Petrus met een blauwen mantel; Joannes een roo mantel, met een choorcleet, die mou met floerten van lintGa naar voetnoot1) om de rechte arm; Jacobus een tameyten mantel; Jesus met een alft [alba vestis]; moyses een lange tabbaert, met een outerdwael gegort; helias een roo mantel met een choorcleet; den vader een choorcleet ende een groene cap aen; engelen chierlyck toegemaeckt.
Hierna volgt in het h.s. nog, zonder nadere aanduiding, een een parafrase van de engelenzang van blz. 237, in 6 coupletten van 5 regels (a-a-b-a-b), het laatste met de aanhef Prince. De omwerking is heel wat beter geslaagd dan het origineel.
Groene Kan. b.h. erné. |
|