(ook Hoogduits en Engels) losweg gebezigd worden voor ‘misdadiger’ in 't algemeen, vooral als scheldwoord, nergens blijkt uit dat met 't verbum ‘stelen’ ooit iets soortgelijks gebeurt. 't Begrip dat bij ‘stelen’ altijd en overal op de voorgrond staat of altans aanwezig is, is 't heimelike of achterbakse van de handeling: ‘in 't geheim wegnemen’, ‘stilletjes verbergen’, ‘tersluiks bewerken’, ‘sluipen’ e. dgl.; vandaar ons steelsgewijze. In 't Mndl. Wdb. is die waarheid wel in 't algemeen vastgehouden, maar juist in dit ene geval uit 't oog verloren, al wordt er door een tussenschakel ‘dingen doen die het licht niet velen kunnen’ een glimp van waarschijnlikheid gegeven aan de daar gegeven (boven aangehaalde) uitleg.
De zaak is doodeenvoudig: 't subjekt van stal is niet men (vs. 284), maar die (vs. 283), d.i. God, wat men met onze interpunktie aldus kan aanwijzen:
Van Gode gedanct, die noit en hal
Wat men wel dede, ofte stal.
D.i. in de tegenwoordig gebruikelike woordschikking: gedanct (var. geloent) van Gode, die noit en hal ofte stal wat men wel dede ‘beloond door God, die nooit 't goede dat de mensen deden heeft verborgen (geheimgehouden) of in 't geheim weggestopt (achtergehouden)’. Hal en-stal zijn synoniemen.
Een dergelijk gebruik van ‘stelen’ in de betekenis ‘verbergen’ of dgl., meermalen naast ‘(ver)helen’, vindt men elders. Zo lezen we bij Ulrich van Lichtenstein (uitg. Bechstein, 1888), 717, 4 e.v.:
waz danne, bin ich ein lützel wunt?
5[regelnummer]
daz sol ich vor den leuten heln,
mit fuoge sô ritterlîchen steln,
daz sîn hie niemen wirt gewar
an mir als grôz als umbe ein hâr.
Andere voorbeelden zijn te vinden Mhd. Wtb. 3, 634b.
Aan duidelikheid niets te wensen laat ook deze plaats uit Robert Mannyng's Handlyng Synne (uitg. E.E.T.S.), vs. 3689 e. vv.: