d.w.z. als ingedoopt en volgezogen brood, spoedig bedwelmend werkt. Zooals water uit een spons eer verdampt dan uit een open vat, evenzoo dringt de alcohol van de genuttigde broodmassa sneller in het bloed en in de hersenen. Voordat koffie, thee, chocolade enz. in Europa bekend en gebruikelijk werden, is de wijnsoep zeker meer in gebruik geweest dan tegenwoordig.
Verg. mhd. mëren, brood in wijn weeken en eten: merôt, merunge, wînmert, wînbrôt, wînmuos, wînsûf, vinum et panis; mlat. vipa.
In vele streken van Oostenrijk is het ook tegenwoordig nog de gewoonte bij landellijke feestmalen als laatste gerecht de Trit op te dienen, d.i. geroosterd wittebrood of beschuit met (gekruiden) wijn overgoten, een spijs dus met opwekkende uitwerking, vooral op de vrouwelijke gasten. Over trit zie Schmeller, Bair. Wörterbuch I, 680; Meyer-Lübke, St. Wörterbuch, 8834; Diefenbach und Wülcker, Wörterbuch 369, 876.
Minder geloofwaardig is een andere verklaring. Ook in de bakkerij is de lucht vermengd met alcohol, dat door de warmte uit het gistende deeg wordt afgescheiden. In grootere bakkerijen is de alcohol in zoo groote hoeveelheden aanwezig, dat men al voorgesteld heeft de lucht weg te zuigen en de alcohol er uit winnen. Hier wordt de alcohol door de ademhaling in het bloed opgenomen. Toch is het mij niet bekend, of hij de bakkers brooddronken maakt.
Graz.
g. weitzenböck.