Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 50
(1931)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Kasjoen.In het Ndl. Wdb. vindt men een kort artikel waarin het woord kasjoen behandeld is. De beteekenis daarvan is bekend: ‘de klap of slag (het onderste, uit een bepaald soort van koord, slagkoord, gevlochten gedeelte) van een zweep’. Maar over de afleiding bestaat, voorzoover ik weet, tot nog toe geen zekerheid. Het woord schijnt in ons land niet algemeen gebruikt te worden, althans er zijn alleen gegevens bekend uit de oostelijke provinciën, en ook daar begint het te verouderen. Van de woordenboeken uit Overijsel en Gelderland vermeldt alleen GalléeGa naar voetnoot1) het, en in Groningen is het slechts voor oudere menschen een gangbaar woord. De beteekenis is hier wat ruimer dan verder zuidelijk; de omschrijving die Molema geeft, onder kesjoun, luidt: ‘een soort van dun touw, zooals men bv. tot gordijnen gebruikt’. Bij Ter Laan vindt men als verklaring: ‘een beste soort touw’. Ook in de Middeleeuwen is het woord reeds bekend geweest, blijkens de opgaven in den Teuthonista (ed. Boonzajer-Clignett), blzz. 47aGa naar voetnoot2) en 246aGa naar voetnoot3) en in Vocab. Latino-Theuton. (ed. 1477), bl. 37dGa naar voetnoot4). Men kan zich afvragen welke beteekenis ouder is: heeft men den naam van een soort van touw toegepast op een onderdeel van een zweep dat daarvan gemaakt is, of is omgekeerd de stof genoemd naar het werktuig? De etymologieën der Groningsche woordenboeken zijn geenszins overtuigend: nòch uit fr. cachou, nòch uit fr. cacheron is onze vorm te verklaren. Wel zal hij uit het Fransch zijn | |
[pagina 42]
| |
overgenomen, en om den ‘Anlaut’ denkt men aan N.-Frankrijk. Nu heeft Godefroy (1, 766 b) één aanhaling van het jaar 1412, waarin een vorm cachone voorkomt dien hij verklaart met ‘sorte de corde’. De plaats luidt: .vii. toises de double cachone mise au drap courant devant le crucifix. Dit cachone lijkt in vorm en beteekenis zeer veel op kasjoen, maar hoe is de etymologie er van? Er is een ander woord, ook met de bet. ‘slag van de zweep’, in België en Nederland bekend, dat eveneens van Fransche afkomst is, nl. ketsoor(e), kletsoor(e)Ga naar voetnoot1), dat reeds Kiliaan heeft geïdentificeerd met fr. chassoire. In het Fransch bestaat dat nog in een beperkte opvattingGa naar voetnoot2), maar de Oudnoordfr. vorm is cachoire, een afleiding van cachier, en volgens Godefroy (2, 84 b) beteekent het ‘la mèche du fouet, le fouet lui-même’. Gesteld dat cachone aanvankelijk ook ‘slag van de zweep’ had beteekend, dan zou het eveneens bij cachier kunnen behooren, zooals uit het volgende blijkt. In het Fransch zijn voorwerpsnamen op -on, afgeleid van verba, niet zeldzaam. In principe zijn het, veelal manlijke, Latijnsche woorden op -onem, maar het suffix is in het Fransch productief geweest. Nyrop (8, § 283) noemt bv. avorton, coupon, ieton, juron, die het resultaat eener handeling aanduiden, en bâillon, frotton, souillon, torchon, die, evenals voor cachone is ondersteld, de benaming van een werktuig zijn. Naast woorden op -on kunnen feminina op -onne (oudfr. -one) gevormd worden (Nyrop 2, § 402), en zulk een fem. zou cachone kunnen zijn. Daarnaast heeft waarschijnlijk ook een masc. *cachon bestaan. Het Provencaalsch kent nl. een masc. woord chassoun met de bet. ‘ligneul, pikdraad’ (Mistral 1, 537 b). Mistral houdt het voor een afleiding van chassoGa naar voetnoot3) ‘cordelette qu'on met au bout | |
[pagina 43]
| |
d'un fouet’; de werkelijkheid zal wel zijn dat beide nomina zijn afgeleid van het ww. chassa, cassa (Mistral 1, 486 b). Dit woord nu zou in het centrale Fransch den vorm *chasson hebben, en die vorm zou weer identiek zijn met het hierboven onderstelde *cachon. Immers in het centrale Fransch beantwoordt ch (tš, š) in ‘Anlaut’ aan Picardisch c (k), en ts, s aan Picardisch tš, šGa naar voetnoot1). Men zal nu wel mogen aannemen dat zoowel *cachon als cachone in het Nederlandsch zijn overgenomen, daar men naast cassioen, kasjoen ook vormen als cassione, cassioene, kasjôneGa naar voetnoot2) aantreft. Het onzijdig geslacht van gron. kesjoun is stellig onoorspronkelijk, maar bij woorden op -oen die in onze taal uit het Fransch zijn overgenomen een zeer gewoon verschijnselGa naar voetnoot3).
Leiden, September 1930. jacoba van lessen. |
|