Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 50
(1931)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Kleine mededeelingen.160 Mndl. vervondert.In Mndl. Wdb. 9, 237 op vervonderen haalt Verdam alleen de volgende plaats uit Sp. Hist. I, 5, 22 aan: Daer naer souden die Roemsche heren Te Rome metten rove keren, Ende worden indie zee vervondert (ths. en var. B). XX scepe ende twee hondert Lieten si inder zee vloede Metten volke ende metten goede (vs. 33 e. vv.). Dat worden ... vervondert ongeveer betekend moet hebben: ‘gingen onder’, ‘leden schipbreuk’, is aanstonds duidelik, zelfs zonder de oorspronkelike tekst: ‘Romana autem classis ... naufragio euersa est’. Verdam's andere vertaling ‘werden door storm of onweer overvallen’ is uit de lucht gegrepen, of liever: berust op de lezing verdondert van var. L, die volgens dezelfde geleerde misschien de oorspronkelike is, ofschoon dat gebruik van 't woord geen steun vindt in enige andere plaats, z. Mndl. Wdb. 8, 1621. Naar het mij voorkomt is deze gissing hieraan te wijten, dat ‘(h)et woord in zijne vorming niet duidelijk (was)’: te recht werd het onbegrijpelik gevonden dat het van vonder ‘bruggetje’ zou komen. Er is echter een gewoon Oudfrans woord bekend dat als bron volkomen past, nl. effondrer, act, ‘couler à fond, submerger’, ntr. ‘couler à fond, être englouti’ (Godefroy), waarvan in het Nederlands vervonderen kon worden gemaakt, met de meer voorkomende vervanging van een Frans prefiks door 't inheemse ver-, als in verdrenken, verdrinken, vervaren enz. (vgl. vercoeveren, vernoy e. dgl.), en het lijdt geen twijfel of Maerlant heeft vervondert zo bedoeld. Vgl. Eng. to founder, to be foundered, naar Ofra. fondrer, estre fondré. De schrijver van L, die vervondert blijkbaar niet kende, zette er verdondert voor in de plaats, waarvan voorlopig niet is te beslissen of het een uitvindsel van hem of een bestaand woord was. Leiden. j.h. kern. | |
[pagina 27]
| |
161. Bliktri - bliktriaansch.De meermalen besproken term ‘to bliktri’, uit den 116den brief van Sara Burgerhart, is door de vondst van den heer L.C. Michels (waarop Dr. A. Beets de aandacht vestigde in het XLIXde deel van dit tijdschrift, p. 126) niet langer hapax legomenon in de Nederlandsche letterkunde. Als bijdrage tot de gegevens aangaande het gebruik van ‘bliktri’ in de 18de eeuw volgt hier de mededeeling van een passage, die, naar ik meen, nog niet de aandacht getrokken heeft. Het register op het tijdschrift ‘Janus Verrezen’ dat c. 1796-c. 1798 verscheen en onder gefingeerde namen en toestanden de politiek van den dag behandelde, vermeldt een bijdrage: Het Bliktriaansche systema: een voornaam ingredient in de manufactuuren welke in de wasschenneusfabrieken gefabriceerd worden. Hier wordt een Chineesch voorbeeld geallegueerd, dat zeer veel afdoet. De hierdoor bedoelde bijdrage (no 56, deel II, p. 25 e.v.) begint met den volgenden zin: ‘Dat Bliktriaansche systema - wanneer ik de zaaken wel inzie, en met de vereischte nauwkeurigheid naar reken - is toch eene schoone zaak in de handen van de fungeerende leden van het Committé, belast met de zaaken van de wasschenneusfabrieken’. Bij het woord ‘Bliktriaansch’ staat de volgende noot: ‘Een onlangs in de Mode gebracht woord - zoo veel te eigenaartiger als men het minder verstaat. Bliktri en bast of schorskennis zijn zoowat woorden van eender beteekenis; echter niet volmaakt. Men voege er in zijne gedachten iets bij van het Abracadabrische: en dan (geloof ik) zal men niet verr' van den weg af zijn om er een duidelijk begrip van te verkrijgen’. In het vervolg van zijn betoog wil de schrijver aantoonen dat representatie en stemrecht geheel andere dingen zijn dan democratie en oppermacht. Sommigen beweren dat de eerste begrippen de laatste in zich sluiten. Hij vindt dat niet onaardig bedacht als schijnargument, maar ‘'t is ook zoo volmaakt | |
[pagina 28]
| |
Bliktriaansch en wasschenneusachtig (sic), als het wel uitgedacht is’. Deze bewering licht hij toe met een denkbeeldig, parallel geval in China en hij komt dan tot de slotsom: souvereiniteit kan wel stemrecht insluiten, niet omgekeerd. Dit laatste te beweren vindt hij zuiver ‘Bliktriaansch’ en niets meer. En hij eindigt triomfantelijk: ‘Daar staat gij mooi met u Bliktriaansch gezicht en uw wasschenneus te kijken! Om er de proef van te nemen, snuit hem eens, en gij zult zien dat hij afvallen zal’. Aldus luidt in hoofdzaak de derde, thans bekende plaats in het Nederlandsch, die op het bestaan van ‘bliktri’ wijstGa naar voetnoot1). Een tijdgenoot van de dames Wolff en Deken kent het woord blijkbaar en beschouwt de afleiding ‘bliktriaansch’ als een modewoord. Met de gecombineerde gegevens kan men de beteekenis van het woord in de 18de eeuw nagenoeg zeker vaststellen; ‘bliktri’ beteekende: een schijnbaar iets, dat niets is; vandaar: iets dat bedriegt door den schijn, iets innerlijk tegenstrijdigs. De overgang naar ‘iets onbegrijpelijks’, zooals Prof. Kalff voorstelde te vertalen, of ‘iets ongerijmds’ is dan niet groot meer. Opmerkelijk blijft echter, dat het voorvoegsel ‘to’ nergens elders met ‘bliktri’ samengevoegd wordt dan in Sara Burgerhart. Wanneer men het verklaart als het Grieksche lidwoord ontstaat een passend geheel. Alleen is dan nog niet ten volle opgehelderd, hoe de dames Wolff en Deken aan haar vorm van de uitdrukking gekomen zijn.
Hilversum. h.a. höweler. |
|