Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 49
(1930)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Nog een verwant van Klaasje Zevenster.In den kring dezer verwanten, achtereenvolgens door mij en Boekenoogen gevonden en aangewezenGa naar voetnoot1), komt aan een der naaste nog wel een plaatsje toe: immers een zusje (of broertje), in zooverre zij eenzelfden geestelijken vader hebben: Mr. J. van Lennep. Zijn ‘conte-à-tiroirs’ (in den trant van Chaucer's Canterbury Tales), ‘De Reisgenooten’, dat het 5de deel van ‘Onze Voorouders’ vormt, wordt besloten met het - als altijd, breed, smakelijk en genoeglijk voorgedragen - verhaal, van Jonker Duco HermanaGa naar voetnoot2): hoe deze, met zijn neef Eelco als studenten te Padua samenwonende, 's avonds op weg om Vastelavond te vieren, in een stille straat zich door een vrouw, naar hij meent met zijn voornaam, hoort aanroepen, en zich door deze plotseling een pakje op den arm gelegd ziet, dat, losgemaakt, blijkt een levend, pasgeboren kind te bevatten, hetwelk hij dan naar zijn kamer medeneemt en - na beraad met zijn neef en contubernaal tot de overtuiging gekomen, dat zij beide slechte voedstervaders voor een zuigeling zouden zijn - aan de zorgen zijner hospita toevertrouwt. Het verdere verhaal: hoe hij later, in diezelfde straat teruggekeerd, een welgekleed man tegen aanranders bijstaat, en vervolgens daaromtrent een dame in onmacht ziet vallen, die, ook naar zijne hospita medegenomen, daar het kind als het hare herkent, en die de zuster blijkt van een graaf Milani, tegen diens zin in 't geheim gehuwd met een koopman, met | |
[pagina 317]
| |
wien zij nu had willen vluchten, ware zij niet door hare bevalling overvallen; waarna het kind aan een getrouwen dienaar Luca - wiens naam in Duco's ooren als de zijne geklonken had - was toevertrouwd enz.: dat alles komt slechts zeer in 't algemeen of op enkele punten met dat van Klaasje Zevenster overeen. Maar die kenmerkende trekken: een pasgeboren kind van aanzienlijke afkomst, op den avond vóór een feest aan studenten in handen gespeeld en door hen aan een voedstervrouw toevertrouwd, zijn toch zeker wel niet toevallig dezelfde; zij wijzen op een gemeenschappelijke herkomst, zoowel met Van Lennep's ‘Klaasje Zevenster’ en met Le Franck van Berkhey's ‘De Braadpan’ (waar het geval beide malen te Leiden speelt), als met de verhalen van Poirters en van ‘De Klugtige Tyd-verdryver’ (waar het tooneel telkens te Leuven is). Zou misschien - evenals de universiteit van Padua de veel oudere zuster, min of meer voorgangster en voorbeeld, is geweest voor die van Leuven en van Leiden - dit, zeker wel ouder en oorspronkelijker, Italiaansche (door Van Lennep misschien in een of andere Fransche verzameling van novellen gelezen?) verhaal, zoo al niet de rechtstreeksche of middellijke bron, dan toch een oudere vorm zijn der twee - onderling telkens nader aan elkaar verwante - paren van Leuvensche en Leidsche verhalen? Dit nader onderzoek gaarne overlatende aan wie er tijd en lust toe heeft, merk ik alleen nog op dat het 5de deel van ‘Onze Voorouders’ in 1845 verschenen is, drie jaar vóórdat V.L. zijn ‘modernen’ roman op 't getouw zetteGa naar voetnoot1); waarbij dus mogelijk (halfbewuste) herinneringen zoowel aan zijn eigen, kortgeleden geschreven, vanwaar ook ontleend, verhaal als aan Berkhey's Akademi- | |
[pagina 318]
| |
sche Vertelling - en aan Aug. Lafontaine's roman?Ga naar voetnoot1) - ineengevloeid zijnGa naar voetnoot2).
Oestgeest, Juni 1930. j.w. muller. |
|