Badder.
't Woord *badder, waarvan 't deminutief badderken voorkomt in Tspel v.d. Sacram. vs. 817 ((wij sullen) huer badderkens sijn) wordt gewoonlik verklaard als een fout voor *babber, dat te vergelijken zou zijn met: Babbaerd, babbaerdeken. Pupus, pupulus, pupa: infans (Kil.), zie Verwijs, uitgaaf, bl. 87, Mndl. Wdb. 1, 511 en vgl. Ndl. Wdb. op babbaard. Maar vooreerst staat er nu eenmaal dd en niet bb, en ten tweede is het niet te geloven dat een deminutief *babberken i. pl. van babbaerdeken mogelik is in deze Brabantse tekst, die in claddaert en vaddaert (vs. 1300/1) de ā van de uitgang -aert handhaaft (vgl. babbaert nog bij Poirters) en te oud is dan dat er een deminutief -rken voor -rdeken waarschijnlik zou wezen. Kan *badder niet samenhangen met Oe. baeddel ‘hermafrodiet’, waarvan de afleiding baedling ‘effeminatus, mollis’, d.i. ‘ontuchtige’, in 't biezonder ‘qui alterius fornicationem sustinet’, betekent? Vgl. Toller's Supplement op die woorden en N.E.D. op bad (Me. badde). De betekenis ‘schandknaapjes’ zou op de bovenvermelde plaats naast dreelincxkens niet slecht passen, al is ook een vager term denkbaar. De verhouding tussen de Engelse vorm op -el en de Nederlandse op -er is niet te bepalen.
Leiden.
j.h. kern.