Kleine mededeelingen.
156. Kink.
In 't Wdb. d. Ned. T. worden drie woorden van deze vorm vermeld, nl. kink 1. ‘slag of stomp’ enz., 2. ‘draai, kronkel’ enz., 3. ‘pink’, 't Laatste is niet enkel een ‘kindernaam’, maar de algemeen gebruikelike benaming voor de kleinste vinger, altans in Maastricht, Sittard enz.
Niet vermeld wordt dat 't eerste woord vroeger ook voor ‘deuk’ in zwang moet zijn geweest, zoals blijkt uit de volgende plaats bij Hooft, Br. 2, 382: ‘Hoe de studiën ... maghtigh zijn een murw vrouwengemoedt zulx te verstaelen ..., dat de felste schichten der Fortujne kinken, jae, daer in, maer geen' wonden kunnen maeken’, d.w.z. ‘dat de kwaadaardigste pijlen van de Fortuin er wel deuken, maar geen wonden (gaten) in kunnen maken’. In 't Wdb., dat zelf deze plaats aanhaalt (7, 3093), wordt die vragenderwijs, maar m.i. verkeerd verklaard door ‘kinken’ te beschouwen als een verbale vorm met de betekenis ‘afstuiten (op)’, wat niet alleen verboden wordt door ‘in’ (zoals de verklaarder zelf min of meer erkent), maar ook door de woordschikking.
De begripswijziging van ‘slag’ tot ‘deuk’ ('t resultaat van een slag) is te vergelijken met Ndl. beet, breuk, scheur e. dgl. en met Eng. dent ‘deuk’ (vroegere betekenis ‘slag’).
Leiden.
j.h. kern.