Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 49
(1930)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Kleine mededeelingen.154. Mnl. becoelen.58[regelnummer]
Ga naar margenoot+Doe hilt hi tschip te winde waert,
Dattet weder rechten soude,
Mar het becoelde alsoe houde,
Ende dat seil sloech anden mast.
Hi en condes houden niet soe vast,
Noch dat roeder soe bedwinghen,
Die mast die most int water zwinghen
Mitten seil in dat becoelen.
Voor becoelen geeft het glossarium (uitg. Bisschop en Verwijs, pg. 261) en ook het Mnl. Wdb. (I kol. 801): gaan liggen, stil worden (van den wind gezegd). M. i. is die beteekenis verkeerd, en wordt juist het tegenovergestelde bedoeld: opsteken, sterker worden, aanwakkeren: een boot toch slaat niet om, als 't stiller wordt. Daar becoelen, volgens het Mnl. Wdb., blijkbaar alleen hier voorkomt, kan ik geen plaatsen aanvoeren ter versterking van mijn meening. Wel meen ik die gevonden te hebben in Breeroo's Moortje vs. 564 en vlg.: Dewyl wy onder seyl en voor de Haven waren,
Soo koelt en went den wint, die ons in 't eerst was mee.
Daar komt een Oorloochsboot, en komt soo fel ansnuyven
Dat de baren met kracht op 't schip anstucken stuyven.
Ook hier moet koelen, opsteken, aanwakkeren beteekenen, anders kon het oorlogsschip niet fel komen aanstuiven. De Redactie was zoo vriendelijk mij te wijzen op W. à Winschootens, Seeman (1681) waar s.v. koel staat (pg. 114): ‘Van koel komt koelen, hetwelk te Scheep betekend koelder werden: als sij dan seggen, het begint te koelen, soo verstaan sy daardoor, dat de Wind begint te wakkeren, ....’
Amsterdam. w.f. tiemeijer. |
|