Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 48
(1929)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Over verbindingen als tot barstens toe.In tegenstelling met de genetieven van infinitieven in levensmoedeGa naar voetnoot1), zwervensmoede, peinzensmoede en derg., in lezenswaardig, vermeldenswaardig enz.Ga naar voetnoot2), en in veel nadenkens, twee dagen arbeidens, een uur gaans en derg., zijn die welke we aantreffen in uitdrukkingen als tot barstens toe, tot ziens, niet op 't eerste gezicht duidelijk en dan ook, bij mijn weten, nog onverklaard. De genoemde formatie is betrekkelijk oud - voorzoover ik kon nagaan, komt ze het eerst in de 17de eeuw voor -, en nog heden productief: toch zijn maar eenige bepaalde uitdrukkingen vrij algemeen in gebruik. Tot barstens toe leest men b.v.Ga naar voetnoot3) bij Vondel (ed. Van Lennep 2, 611: ‘... verkropt’), in C. de Bruyn's Reizen (‘... geprangd worden’, ‘... opvullen’), in Le Francq van Berkhey's Nat. Hist. van Holland (‘... vervuld worden’), en bij Conscience (‘... schreeuwen’). Tot overloopens toe bij Vondel (‘het water schuymt en spartelt ...’), in J. de Brune de Jonge, Wetsteen (‘... vol’), in Van Effen, Holl. Spect. (‘... opgevult’), in Willem Leevend (‘.... vervuld’). Tot schreiens toe in de Camera Obscura (‘.... lachen’; zeer gebruikelijk zijn ook: ‘ ... bewogen, geroerd, ontroerd’ en derg.). Tot bloedens toe bij Sleeckx. Gewoon zijn ook: tot vervelens toe, tot walgens toe, tot wederopzeggens toe, tot ziens, tot weerziens; voorts verbindingen als | |
[pagina 238]
| |
tot gek wordens toe. Occasioneel gebruikt zijn b.v.: tot stervens toe (Vondel, ed. Van Lennep 3, 32: ‘... kittelen’), tot tandenknarsens toe (Potgieter, Werken 1, 140: ‘... benijden’), tot bezwijmens toe (Willem Leevend: ‘... ontroeren’), enz. Ik ben er niet zeker van of men ook substantieven op -ing op dezelfde wijze zou kunnen gebruiken: tot verzadigings toe, tot bedwelmings toe enz.; maar onmogelijk lijkt het me niet. Het eerste waaraan we denken, is natuurlijk de mogelijkheid dat tot hier den gen. regeert. Bekend is dat mnl. tote, tot herhaaldelijk zoo voorkomt. Als we de voorbeelden van tote in het Mnl. Wdb. monsteren, lezen we in de eerste plaats bij Hadewijch tote des in den zin van ‘totdat’, dus synoniem van tes, ties (uit te des, te dies) waarin ook te een gen. regeert. Een gen. van een infinitief vinden we nietGa naar voetnoot1), wel (uit de Gesta Romanorum) een uitdrukking die sterk aan de onze herinnert, nl. tot sadicheyts toe, waarbij Verdam ook ‘tot barstens toe’ vergelijkt. Zóó, met een subst. op -heid, zouden wel ons nu niet kunnen uitdrukken. Voorts (uit de Exc. Cron.) tot des anderen dages, (uit den Grimb. Oorl.) tote des anderen morgens vroe: op deze beide voorbeelden, die misschien twijfelachtig zijn, kom ik nog terug. Dan herhaaldelijk tote diesmaels, tote desmaels, totiesmaels, die Verdam (Mnl. Wdb. 8, 608) gevormd acht naar het voorbeeld van tote des en te des, wat me een onnoodige omweg lijkt. Verder zijn er ettelijke voorbb. van het type tote dier wilen, tote sire ouden, maar al zouden 't genn. kunnen zijn, we zullen verstandig doen hier de veel gewoner datief-constructie aan te nemen. Nu kunnen we natuurlijk de constructies tot barstens toe, tot overloopens toe etc., als voortzettingen beschouwen van 't mnl. gebruik van tot c. gen. Toch acht ik continuiteit in dezen onwaarschijnlijk. Al blijkt 't onjuist, wat Verdam (Mnl. Wdb. 2, 78) zegt, dat in het Mnl. een gen. na prae- | |
[pagina 239]
| |
posities alleen voorkomt bij aanw. vnww., overwegend is dat toch wel 't geval; dit laatste nu, praep. + gen. van een aanw. vnw., zet zich in het Nieuwndl. niet voort, en bovendien schijnt 't type tot barstens toe eerst in de 17de eeuw opgekomen te zijn en 't gebruik van tot c. gen. zich tot deze uitdrukkingswijze (en misschien 't bovengenoemde tot verzadigings toe) te bepalen. We moeten dus voor 't type tot barstens toe als 17de-eeuwsch neologisme (en tot verzadigings toe), een aparte verklaring zoeken. Nu is in alle gevallen in kwestie sprake van een gebeurtenis, een handeling: barsten, overloopen, schreien, zien, verzadiging, enz., dus van iets dat aan tijd gebonden is. Daarom zou ik de hypothese willen opperen dat we te doen hebben met analogieformaties naar andere verbindingen die een genet. in verband met den tijd bevatten, en wel naar gevallen als: hij heeft doorgewerkt tot 's avonds toe; het kind slaapt altijd tot 's morgens (toe) door; er is nog tot 's middags toe gelegenheid voor plaatsbespreking; enz. Hierin hangen de genn. natuurlijk niet van tot af, doch zijn 't genn. van tijd; maar zulke verbindingen konden licht navolging vinden in tot overloopens toe enz. Was er eenmaal één zoo'n zegsw., dan kon die weer licht tot voorbeeld voor andere strekken, ook al zou daarin het tijdsbegrip niet zóó sterk op den voorgrond staan. Immers: gelijk zich in ‘hij heeft doorgewerkt tot 's avonds toe’ bij de tijdsvoorstelling de bijgedachte voegt van een ijverig, intens werken, zoo voegt zich bijv. in ‘tot barstens toe gevuld worden’ bij de tijdsvoorstelling een bijgedachte van graad: sterk gevuld worden. Zuiver tijdelijk gebleven is natuurlijk: tot ziens, tot weerziens; bijna geheel gradueel is tot schreiens toe bewogen worden; tot schreiens toe lachen en andere verbindingen zijn zoowel 't een als 't ander. Deze meerdere of mindere ‘Verschiebung der Hauptvorstellung’ om met Wundt te spreken, heeft ook constructies tengevolge gehad als ‘tot barstens toe, tot overloopens toe vol’. Deze zijn strikt genomen onjuist. Bij ‘vol’ past een plaatselijke | |
[pagina 240]
| |
grens, zooals in boordevol, tot den rand toe vol. Maar een gebeurtenis als barsten, overloopen, heeft plaats als gevolg van een handeling, een andere gebeurtenis, zooals: prangen, persen, vullen, niet van een toestand als: vol. Doch 't gebruik heeft nu eenmaal ten gunste van tot barstens of overloopens toe vol beslist. En dan vragen we ons af of we in de straks genoemde mnl. verbindingen tot des anderen dages en tote des anderen morgens vroe wel genn. afhankelijk van het voorz. tot moeten zien: immers ook hierin kan een bijw. tijdsbepaling in genetiefvorm, die in 't Mnl. vaak genoeg voorkomt (Stoett, Synt.3 § 178), staan, evenals in ons tegenwoordig tot 's nachts toe, tot 's morgens enz. Zouden we nog verder moeten gaan en ook diesmaels, desmaels, in de mnl. verbindingen tote diesmaels en desmaels, totiesmaels, voor een gen. van tijd moeten houden? Ik geloof het niet: diesmaels, desmaels komt alleen na praeposities voor, het schijnt dus niet als bijwoordelijke gen. gebezigd te zijn. Wel zullen we allicht het eigenaardige gebruik van den genetivus in tot sadicheyts toe (in de Gesta Romanorum) aan dezelfde analogie moeten toeschrijven, die we hier ter verklaring van 't type tot barstens toe hebben aangevoerd.
Wassenaar. j. heinsius. |
|