Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 48
(1929)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
De naam Anslo.Naar aanleiding van den plaatsnaam Oe(g)s(t)geest heb ik onlangs terloops ook den Nederlandschen geslachtsnaam Anslo vermeldGa naar voetnoot1), hier te lande bekend door de personen van den Doopsgezinden leeraar Cornelis Anslo (vereeuwigd door Rembrandt's geëtst portret, met Vondel's bijschrift: ‘Ay, Rembrand, mael Cornelis stem enz.’) en van den, evenals Vondel van Doopsgezind Katholiek geworden, dichter Reyer Anslo, alsmede door het Anslo'shofje in de Egelantierstraat te Amsterdam. Algemeen wordt deze naam ontleend geacht aan den ouden naam der Noorweegsche hoofdstadGa naar voetnoot2), die in 1624 geheel verbrand, sedert door Christiaan IV van Denemarken herbouwd en naar hem Christiania genoemd is, doch drie eeuwen later, in 1925, haren oorspronkelijken naam Oslo (spr.: Osloe) herkregen heeft, welke naam in zijn eerste lid nagenoeg hetzelfde beloop van ontwikkeling vertoont als Oes(t)geest. Toch is er tegen deze afleiding van den Nederlandschen geslachts- uit den Noorschen plaatsnaam oogenschijnlijk een bezwaar, waarop coll. J.P.M.L. de Vries mij opmerkzaam gemaakt heeft. De naam der stad luidde in de 17de eeuw ter plaatse reeds sedert eeuwen steevast Oslo: de oorspronkelijke vorm Anslo was reeds lang uit het geheugen aller Noren evenzeer verdwenen, vergeten als Ans(u)-, de oorspronkelijke vorm van het noorsche ôss; en een wetenschappelijk besef en daaruit voortvloeiend herstel (repristinatie) van dien oorspronkelijken vorm schijnt in dien tijd ginds welhaast even onaannemelijk als hier te lande (waar daarvan uiteraard geen sprake kan zijn). Hoe kwam men dan, indien de familie Anslo inder- | |
[pagina 226]
| |
daad uit Noorwegen afkomstig was, hier aan dien anderen, ouderen vorm? En uit deze vraag rijst licht eenige twijfel aan die Noorsche afkomst: een twijfel, die, hoewel niet van buitengemeen belang voor onze literatuurgeschiedenis, altoos eenig nader besprek - en dan veeleer hier dan elders - verdientGa naar voetnoot1). Waarop berust eigenlijk de beweerde herkomst dezer Anslo's uit de Noorsche hoofdstad? De stamvader van het geslacht, Claes Claessen, vader van den bovengenoemden Doopsgezinden leeraar Cornelis Claessen Anslo en van Reyer Claessen Anslo (vader van den bovengenoemden dichter Reyer Anslo), ‘was in 1555 in de genoemde stad Anslo geboren en vertrok van daar omstreeks 1580 naar Amsterdam, waar hij in 1582 in het huwelijk trad met Geert Jansdr. Dit blijkt uit de ‘Extracten uyt de Huwelyks Aanteeken Boeken’, door mij geraadpleegd op het Amsterdamsch Archief (fol. 1)’: aldus Dr. H.H. Knippenberg in zijn academisch proefschrift: Reyer Anslo (Amst. 1913), 2. Nu ‘blijkt’ echter, volgens vriendelijke mededeeling van den Amsterdamschen gemeente-archivaris, Mr. A. le Cosquino de Bussy, uit genoemde ‘Extracten’ (een oneigenlijken naam voor de verzameling ‘Berewoud’ van achttiendeeeuwsche genealogieën) wel 's mans huwelijk - welk laatstgenoemde woord Dr. K. dan ook denkelijk alleen met ‘dit’ bedoeld heeft -, maar niets omtrent de (eer vermelde) geboorte te ‘Anslo’ van des dichters grootvader. Ook de oorspronkelijke, nu op het Amsterdamsche gemeente-archief berustende registers van ‘huwelijksinteekening’ der kerk zwijgen daaroverGa naar voetnoot2). En | |
[pagina 227]
| |
het oudste notulenboek van de kerkeraadsvergaderingen der Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam, vergaderend in den Spijker bij den Jan-Rooden-poortstoren - door Knippenberg t.a.p. mede aangehaald uit een studie van Alberdingk Thijm in De Dietsche Warande V (1860) 478 (die weer gegrond was op een mededeeling van Prof. De Hoop Scheffer uit het archief der Vereen. Doopsgez. Gem. te Amsterdam) - bevat, blijkens bericht van meergenoemden archivaris, ook niets meer dan hetgeen door K. aangehaald wordt, doch voor het hier gestelde vraagstuk niets bewijst, en dus den twijfel aan de Noorsche herkomst geenszins opheft. Dr. Knippenberg, door mij naar de andere, steviger gronden zijner stellige mededeeling omtrent de Noorsche herkomst der familie Anslo gevraagd, achtte het mogelijk dat hij die ontleend had aan Wagenaar, Beschr. v. Amsterdam (schoon t.a.p. niet door hem genoemd). En inderdaad, in dat werk (fol.-ed. 1765, II 358b) vinden wij, bij de beschrijving van het Anslo's hofje, al de door K. t.a.p. vermelde bijzonderheden omtrent den ouden ‘Claas Claaszoon Anslo’: zijn geboorte, in 1555, ‘te Anslo, nu Christiania’, zijn nederzetting c. 1580 te Amsterdam, en zijn huwelijk, in 1582, met Geert JansGa naar voetnoot1). Nu wij Wagenaar als zegsman gevonden hebben, mogen wij onzen twijfel zeker wel opgeven, ook al noemt deze zijn zegslieden niet: zijn nauwgezetheid is immers groot en bekend genoeg om te gelooven dat hij zijne zoo stellige en nauwkeurige berichten uit betrouwbare bronnen geput heeft. Die Noorsche herkomst wordt bovendien bevestigd door een ander getuigenis, waarop Mr. De Bussy mij mede opmerkzaam | |
[pagina 228]
| |
maakte. In een opstel van Mr. H.F. Wijnman over ‘Jan Theunisz. alias Joannes Antonides (1569-1637), boekverkooper en waard in het muziekhuisGa naar voetnoot1) “D'Os in de Bruyloft” te Amsterdam’, die in het Doopsgezind krakeel zijner dagen, als medestander van den bekenden Nittert Obbesz., o.a. tegenover den leeraar Cornelis Claesz. Anslo kwam te staan, wordt een pamflet van 1627 aangehaald, waarin deze laatste door den evengenoemden Jan Theunisz. wordt toegesproken als ‘ghy Noortsche Paap Anslo’ (a.w. 86); welk epitheton in den naamwijzer achter het pamflet, naar Mr. De Bussy mij verzekert, niet nader verklaard wordt. Aan de vriendelijke mededeeling van laatstgenoemde dank ik verder nog het bericht, dat Mr. Wijnman in het protocol van den Amsterdamschen notaris Jacob Gijsberti. (p. 306) de huwelijksvoorwaarden gevonden heeft (dd. 1 Sept. 1604) van zekeren Erick Niclaes en Anneken Cornelisdr., waarbij Erick gezegd wordt te zijn ‘wonachtig tot Anslo in Noorwegen’Ga naar voetnoot2). Op grond van dit alles behoeven wij, dunkt mij, niet langer te twijfelen noch aan de Noorsche herkomst, uit de thans Oslo geheeten stad, van het Amsterdamache geslacht Anslo, noch aan de gebruikelijkheid, in ons land en in de 17de eeuw, van den naam Anslo voor diezelfde stad.
Hoe nu echter dit verschil in benaming, hier en toen, tusschen het Noorsche Oslo en het Nederlandsche Anslo te verklaren? Wij mogen m.i. gissen dat Anslo een der vrij talrijke, uit Oostland herwaarts overgebrachte Nederduitsche (a.h.w. | |
[pagina 229]
| |
Hanzeatische) vormen is van Nederduitsche, maar ook Skandinavische plaatsnamen - vooral namen van bekende plaatsen, met welke een levendig handelsverkeer bestond -, waarin hetzij een oudere, inheemsche (‘bodenständige’), Nederduitsche, hetzij een in het Nederduitsch getransponeerde Skandinavische naamsvorm lang, veelal tot den huidigen dag, in het Nederlandsch bewaard gebleven (en soms verder veranderd) is; welke vormen ten onzent soms later verdrongen zijn of wel thans meer en meer worden door de nieuwere, veelal Hoogduitsche; als b.v. Berlijn (Berlin), Brunswijk (Braunschweig), Dan(t)swijk (Danzig), Dusseldorp (-dorf), Elve (-be), Emmerik (-ch), Frankfort (-furt), Keulen (Cöln), Koningsbergen (Königsberg), Mentz (Mainz), Osenbrugge (Osnabrück), Rije (Riga), ook Kopenhagen (Kjöbenhavn) en nog vele andereGa naar voetnoot1). Deze gissing bleek inderdaad juist door het getuigenis van Prof. Dr. O.A. Johnsen, hoogleeraar in de geschiedenis te Oslo, die aan Mr. De Bussy verzekerde, dat Anslo de in de middeleeuwen veelvuldig gebruikte Duitsche naam is geweest voor het oude (en nu weer nieuwe) OsloGa naar voetnoot1). Anslo is - of schijnt - dus inderdaad de oorspronkelijke Oudnoorsche, reeds zéér vroeg naar (Neder-)Duitschland en van daar naar onze ‘Nederlanden’ overgebrachte vorm van den lateren Noorschen plaatsnaam Oslo: een vorm, die hier is blijven hangen, ook nadat de naam in Noorwegen zelf reeds lang in Aslo, Oslo overgegaan was, en die dus hier ook in de 17de eeuw nog bekend was als gelijkwaardig met het toenmalige Noorsche Oslo. Ook de voorvader van den zooeven, blz. 228, noot 2 vermelden Zutfenschen Anslo zal dus wel uit de Noorsche stad afkomstig zijn; al zou ook een Nederduitsche of Nederlandsche herkomst niet onmogelijk zijn. Immers, theoretisch, is ook een vanouds Nederduitsche of (en) Nederlandsche plaatsnaam *Ansloo wel denkbaar; niet alleen in de Nederfrankische, maar ook in sommige Neder- | |
[pagina 230]
| |
sassische gewesten, waar immers reeds in de ME. een taal geschreven en gesproken werd, die niet rechtstreeks van het Oudsassisch van den Hêljand afstamde, veeleer met allerlei niet zuiver-Sassische elementen vermengd wasGa naar voetnoot1); zoodat in dit geval daar naast Ôs- een *Ans- zeer wel zou hebben kunnen bestaan. Maar mg althans is geen zoodanig *Anslo(o) uit Noord-Duitschland of Nederland bekend. Daarentegen zou de naam van de overoude Twentsche marke en het dorp Us(se)lo(o) - ook Os(se)lo, Ossel, Osle, Usle luidendeGa naar voetnoot2) - wellicht, naar een gissing van J. de Vries, een zoodanig echt-Sassisch oud Ôslô < Anslô kunnen zijn. Of ook de naam van het eveneens Twentsche gehucht Aselo(o) een andere vorm van denzelfden naam zou kunnen zijn, schijnt twijfelachtiger. En toch, ondanks velerlei opheldering, is nòg niet alles volkomen duidelijk. Tegen het hierboven gegiste beloop van zaken bestaat vooreerst dit bezwaar, dat die - slechts onderstelde, immers voor zooveel hier bekend is, door geene oorkonden gestaafde! - oorspronkelijke vorm van den plaatsnaam Oslo: *Ans-lô, met nog niet genasaleerde a, ons in een zóó ver verleden tijdperk, lang vóór het bestaan der Hanze, terugbrengt, dat het overnemen van een plaatsnaam in het Nederduitsch op zijn best ‘niet geheel onmogelijk’ genoemd zou moeten wordenGa naar voetnoot3). Want reeds vóór de tweede helft der 9de eeuw is in het | |
[pagina 231]
| |
Noorsch de n als medeklinker verdwenen, alleen de nasaleering der voorafgaande a (of welhaast o) overgeblevenGa naar voetnoot1); zoodat een door Nederduitsche kooplieden waarschijnlijk gehoord Noorsch Oslo - wellicht nog met eenige nasaleering - alleen op grond der hun bekende gelijkwaardigheid van persoonsnamen als Oskar = Anskar, Osfrid = Ansfrid en derg. in een Nederduitsch Anslo over- of omgezet zou kunnen zijn. Dus toch een halfgeleerde of volksetymologische ‘repristinatie’ (zie boven, blz. 225), die hier, bij zeldzaam toeval, misschien inderdaad het wit trof?Ga naar voetnoot2) ‘Misschien’: want ook de etymologische verklaring van Oslo schijnt niet volstrekt zeker. Gewoonlijk wordt aangenomen dat het inderdaad, via Âslo, is ontstaan uit *Ans-lô, waarvan het eerste het bekende og. ansu-, godGa naar voetnoot3) zou zijn, het tweede het bekende og. lauha-, woud, ook weide enz.; dus: aan den god gewijd bosch of weide. Anderen evenwel zien in het eerste lid veeleer nnr. aas, bergrug: dus zooveel als: bergweideGa naar voetnoot4). En sommigen twijfelen ook bepaaldelijk aan het ontstaan van Osló | |
[pagina 232]
| |
uit Ansló op grond van het feit, dat in de oudste bronnen de eerste (korte, gesloten) o, die er ook thans nog in gehoord wordt - of wel, eene oudere, maar eveneens waarschijnlijk korte a (zie boven, blz. 230, noot 4) - reeds voorkomt, niet de (lange) of á, die men bij een ontstaan uit Ans- zou verwachten. Om die reden heeft men zelfs gedacht aan de mogelijkheid, dat de naam als geheel uit een Sassisch gebied zou zijn overgenomen: juist het omgekeerde dus van hetgeen boven ondersteld is! Er zijn hier dus nog wel vele haken en oogen! Doch ten slotte doet dit alles weinig of niets af van hetgeen hier voor ons de hoofdzaak is: 1o de Noorsche herkomst der Nederlandsche - of althans der hier bedoelde Amsterdamsche - Anslo's, en 2o de feitelijke gelijkwaardigheid, in de 17de eeuw, van den Nederlandschen plaatsnaam vorm Anslo met het toenmalige (en hedendaagsche) Noorsche Oslo. Ik eindig met de uiting van mijn dank aan degenen, die mij door hunne vriendelijke mededeelingen in staat gesteld hebben tot deze beschouwingen over den plaats- en geslachtsnaam Anslo.
Oestgeest, December 1928. j.w. muller. |
|