Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 48
(1929)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Nog een Brabantsche naam in de Mnl. sotterniën?Toen ik in den vorigen jaargang (XLVI 292-301) handelde over ‘De taal en de herkomst der zgn. “abele spelen” en derGa naar voetnoot1) sotterniën’, heb ik verzuimd bij de waarschijnlijk Brabantsche namen of naamsvormen ook te vermelden den naam Rubben in de naar dit ‘personagie’ thans aldus geheeten sotternië (zie vs. 25, 93, 97, 172, 222, 229 en de aanwijzingen der sprekers). Vermoedelijk toch mag men dezen naamsvorm wel beschouwen als de meer Brabantsche ‘verdietsching’, in klinker en woordklem (Rúbben)Ga naar voetnoot2), van den naam, die in het vanouds eer en meer onder rechtstreekschen Walschen invloed staande Vlaanderen (en van daar uit ook elders wel), op zijn Fransch, Robjn (Robin < ofr. Robin enz.) bleef heeten; zie over dezen naam verder Tschr. XXIX 103-21, inz. 118, noot 1, en XXX 239-40, en verg. voor dergelijke Dietsche vleinamen op -ən, van (Germaansche en Romaansche) namen op -ijn, XL 170. Voor dit vermoeden is wellicht ook een grond of steun te vinden in den vadersnaam Rub(b)ens; het voorgeslacht van Pieter Paul Rubens was althans reeds vóór 1400 te Antwerpen gevestigdGa naar voetnoot3), dus waarschijnlijk van oudbrabantschen bloede. Al schijnt de vorm Rubben niet uitsluitend Brabantsch te zijn geweest, naast, in verband met de overige Brabantsche | |
[pagina 115]
| |
klanken, vormen, woorden en namen mogen wij ook dezen vorm zeker wel rekenen onder de kenteekenen eener Brabantsche herkomst van den merkwaardigen bundel Mnl. wereldlijke tooneelspelen.
Oestgeest, September 1928. j.w. muller. |
|