Uit een handschrift geschreven te Deventer in 1517.
In den 25en jaargang van het Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde, verschenen in 1906, heeft Prof. C.G.N. de Vooys naar het eenig bestaande handschrift een legende uitgegeven van een ridder, die door een afgestorvene ten maaltijd genoodigd één dag in het paradijs meent vertoefd te hebben, maar eeuwen lang blijkt afwezig te zijn geweest. Het verhaal van den maaltijd met een afgestorvene is wel bekend als de Don Juan-sage, terwijl een vergeten van den tijd tengevolge van een bovennatuurlijke vreugde ons vertrouwd is door de legende, welke in de geschiedenis van den monnik uit het klooster Heisterbach gelocaliseerd is. Beide motieven worden besproken door J. Klapper in zijne uitgave van Exempla aus Handschriften des Mittelalters (Heidelberg 1911) en zeer uitvoerig door Prof. De Vooys in de tweede uitgave van zijne Middelnederlandsche legenden en exempelen (Groningen 1926, blz. 35-9, 315-9). De legende van den ridder wordt ons in het kort medegedeeld in het Deventer handschrift 101 D 12, dat op 1 Augustus 1517 voltooid werd te Deventer in het Sint Ursulahuis, eene stichting der Zusters des Gemeenen Levens ontstaan, toen de Rector Egbert ter Beek in 1470 het Kerstekens- en Brandeshuis vereenigde. Verwant is de recensie van het Deventer handschrift met den Latijnschen tekst in het ‘Speculum exemplorum’ (distinctio IX numerus 64), hetwelk voor het eerst in 1481 door Richard Paefroed te Deventer gedrukt werd. Pater B. Kruitwagen O.F.M. heeft in den 29en jaargang (1905) der Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem aangetoond, dat dit werk omstreeks het jaar 1480 door een Windesheimer werd samengesteld voor den