Negen jaar vroeger, evenwel, verscheen in Ts. XXI, pag. 241-249, het bekende opstel, waarin J.A. Worp de uitkomst zijner vergelijkende lezing van Vondels drama en Camden's Annales mededeelde. Hij verwees naar Camille Looten, die in zijn Etude sur le poète Néerlandais Vondel (1889, blz. 275), gezegd heeft dat Vondel voor het verhaal van Maria's laatste oogenblikken de bizonderheden ontleende aan Camden, en hij bevestigt dat oordeel. Wel was het hem duidelijk dat een aantal van Vondels gegevens niet in Camden voorkomen en hij noemt ook eenige daarvan, maar de waarschijnlijkheid van nog een andere bron toegevend blijft hij erbij dat de dichter zich bijna uitsluitend naar de Annales richtte.
Prof. J. te Winkel, hoewel hij de uitgaaf van J.A. de Rijk vermeldt, verwijst in zake de bronnen voor het treurspel enkel naar Worps opstel en betuigt dat daarin wordt aangewezen ‘waaruit Vondel zijn stof voornamelijk putte’. (Register Ontwikkelingsgang 1921 p. 101).
Dat Vondel nu inderdaad zijn gegevens niet alleen en zelfs niet in hoofdzaak aan Camdens Annales, maar aan verschillende andere geschriften ontleend moest hebben, kon ik indertijd voor mezelf met vrij groote waarschijnlijkheid vaststellen toen ik Mignet's Histoire de Marie Stuart las. De talrijke daar voorkomende bizonderheden, bij al welke naar de oorspronkelijke geschriften verwezen wordt, deden zoozeer aan door Vondel vermelde bizonderheden denken, dat men vanzelf zijn bekendheid, middelijk of onmiddelijk, met die geschriften veronderstellen moest.
Het kwam mij voor dat de vraag van welke geschriften hij gebruik maakte wel zou zijn op te lossen, maar alleen door een zoo volledig mogelijk onderzoek.
Het werd op mijn verzoek ingesteld door de heer B.J. Cramer von Baumgarten, candidaat in de geschiedenis te Leiden, die het tot een goed einde bracht.
De uitkomst van dit onderzoek is: dat De Rijk in hoofdzaak heeft gelijk gehad, want dat Vondel, behalve Camden, niet