Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 46
(1927)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDirken.Het werkwoord dirken, zich ontlasten, is nog altijd niet verklaard. Een overtuigende verklaring kan ik ook hier niet geven, maar ik acht het toch de moeite waard, te wijzen op een plaats, waarin een zeer veel op dirken gelijkende uitdrukking gebruikt wordt, waarschijnlijk in denzelfden zin. Bij Croon, Almanach voor Heden en Morghen (1665), vindt men op blz. 159 een opsomming van buitensporigheden, die tijdens het carnaval bedreven worden. Hierin de regels: Som' drincken boven maet.
Som' eten meer dan veel:
Som' maecken sonder schick
Een gast-huys vande keel.
Som' doen dat Dierick deê
('k En derff soo plat niet segghen,
Ghy hebt het, soo ick meen,
Wel somtijts vinden legghen).
| |
[pagina 186]
| |
Er kan op braken gedoeld wordenGa naar voetnoot1), maar dit behoort toch niet tot de dingen ‘die men zoo plat niet durft zeggen’ en ook als er sprake is van ‘iets dat men wel eens vindt liggen’, denkt men toch aan wat anders. Het is waar, dat zich ontlasten allerminst iets buitensporigs is, de bedoeling kan echter zeer goed zijn, dat sommigen het in de broek doen. De anecdote over een zekeren Dirk, waarop gezinspeeld wordt, zou daarover kunnen handelen. Dat een dergelijke anecdote de aanleiding zou zijn geweest tot het ontstaan van een werkwoord dirken en dat de beteekenis van dit woord van ‘het in de broek doen’ verruimd zou zijn tot ‘zich ontlasten’, zou op zichzelf zeer aannemelijk zijnGa naar voetnoot2). Een groot bezwaar is echter dat er geen enkele oude plaats van dirken is overgeleverd. Evenmin trouwens, naar mijn weten, een nieuwe, het woord schijnt nergens in de literatuur voor te komen. Het ontbreken van jonge plaatsen, maakt het bezwaar dat er geen oude zijn wel wat minder onoverkomelijk en het feit dat dirken bijna uitsluitend een studentenwoord is, past zeer goed bij de verklaring uit een anecdote. De gaping tusschen Croon en, laat ons zeggen de tweede helft van de negentiende eeuw, blijft echter wel groot.
j.a.n. knuttel. |
|