Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 46
(1927)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
Loyhier en Malaert.In de nalatenschap van Prof. Verdam zijn onlangs alsnog gevonden vijf strooken perkament, die mij bij onderzoek bleken te zijn de door Kalff in zijne Middelnederlandsche epische Fragmenten (1885) op blz. 268-72, 276-84 uitgegeven brokstukken ‘Matthes’ van den Frankischen Karelroman Loyhier en Malaert. Deze strooken, die aan geene openbare of bijzondere verzameling bleken te behooren - ook aan De Vreese was daaromtrent niets bekend - zijn thans geschonken aan de boekerij onzer Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, waar zij ‘tot hunne ... broederen verzameld worden’, d.w.z. andere ‘disjecta membra poetae’ aantreffen, waarmede zij dan hereenigd zullen zijn. Immers zeer waarschijnlijk zijn het brokstukken van hetzelfde handschrift, als waarvan reeds sedert 1852 enkele kleinere stukjes in diezelfde boekerij berusten; ook Kalff spreekt, a.w. ii, reeds, zonder nader betoog, van ‘het hs.... van Loyhier, dat gedeeltelijk te Leiden, gedeeltelijk in het bezit van Prof. Verdam [toen nog te Amsterdam] is’. Omtrent de vroegere herkomst dezer vijf strooken is niets naders bekend; Kalff noemt ze, a.w. 262: ‘vijf tot dusverre onuitgegeven strookjes van een hs. (welke ik in afschrift door tusschenkomst van Prof. Verdam ontving van Prof. Matthes, doch waarvan ik overigens niets kan mededeelen)’. Noch hoe J.C. Matthes, noch hoe Verdam in 't bezit er van gekomen is blijkt dus; waarschijnlijk heeft de eerste ze aan den laatste, tijdens hun gelijktijdig professoraat te Amsterdam, afgestaan of geleend. Indien, zooals waarschijnlijk is (zie verder straks, blz. 141), deze fragmenten tot hetzelfde hs. behoord hebben als de reeds vroeger in onze boekerij belande, zullen zij allicht, evenals deze, afkomstig zijn uit de Bibliotheca Thysiana alhier, t.w. van een hs., door een zeventiendeeuwschen boekbinder | |
[pagina 139]
| |
ten behoeve van één of meer banden dier bibliotheek ongenadig versneden en verknipt; alleen bevreemdt het dan dat zij, te Leiden ontdekt, niet daar gebleven, maar aanvankelijk naar Amsterdam verhuisd, en eerst later daar teruggekeerd zijn. Hoe het zij, er is misschien eenige kans, dat een nauwkeurig onderzoek van alle oude boekbanden dier kleine, maar kostbare bibliotheek nog meer brokken van dit hs. aan het licht zal brengen; maar dit zou meer tijd eischen dan ik er althans voor beschikbaar heb. Ik heb er de aandacht van den custos op gevestigd, die in verloop van tijd de oude boekbanden hoopt te onderzoeken. Inmiddels heeft een vluchtige vergelijking der hervonden fragmenten met Kalff's uitgave (wellicht alleen naar een, niet gecollationneerd, afschrift van Matthes?) mij reeds genoegzaam geleerd dat hier en daar de juistheid der lezing en de nauwkeurigheid van den afdruk wel wat te wenschen overlaten, terwijl ik bovendien op ettelijke plaatsen meende bij gissing meer te kunnen of anders te moeten aanvullen. Eene opgave van dit alles, bij wijze van collatie, ware wel mogelijk, doch zeer onoverzichtig geweest; na eenige weifeling, kwam ik derhalve tot het besluit dat een herziene herdruk geen overbodig werk zou zijn en wel eenige bladzijden van ons Tijdschrift mocht beslaan. En dit te eer, omdat er over de hss. en de taal der (sedert de uitgave der Mnl. ep. Fragm. nog vermeerderde) brokstukken nog wel iets te zeggen valt. Wij kennen thans vierderlei fragmenten, die ik gemakshalve met de initialen der vinders, eerste bezitters of uitgevers aanduid: I. B(ergh): 2 strooken perkament, elk (oorspronkelijk) breed 18 cm., hoog c. 5 cm., welker inhoud aaneensluit; over verso en recto horizontaal uit één blad perk. versneden; benevens een klein afgescheurd stukje papier, waarop nog enkele kwalijk te ontcijferen woorden of letters in spiegelschrift staan; thans hs. Mij. d. Ned. Lett. 209 (Catal. hss. 1887, 10b); bevattende 158 verzen. Uitgegeven door L.Ph.C. van den Bergh in | |
[pagina 140]
| |
Nieuwe Reeks der Werken van de Mij. d. Ned. Letterk. VII1 142-8 (1852); daarna door G. Kalff, Mnl. ep. Fragm. 285-9 (vs. 450-607) (1885), en tegelijk, onafhankelijk daarvan (al dan niet na collatie van het hs., waarvan althans geen duidelijk gewag is), met vele andere lezingen of aanvullingen, door J. te Winkel in Tschr. IV 306-13 (1885)Ga naar voetnoot1). II. (Matthes): 5 strooken perkament, verticaal (en 2 ook horizontaal) versneden uit één blad perk., alle c. 6 cm. breed, 3 heele (I, III, IV) 26 a 28 cm. hoog, 2 halve (II, V) 12½ a 13½ hoog; thans eveneens berustende in de boekerij onzer Mij.; bevattende 351 verzen. Volgens De Vreese dagteekent dit handschrift zeker niet van vóór 1340. Uitgegeven door Kalff, a.w. 268-72 (vs. 1-150) en 276-84 (vs. 199-449), en hierbeneden, blz. 144-55. III. S(errure): 1 strookje perk., reeds door F.J. Mone gezien (zie Uebersicht, blz. 60, no. 17); thans hs. Universiteits-Bibliotheek te Gent, no. 1648 (naar eene vriendelijke mededeeling uit De Vreese's Bibliotheca Neerlandica Manuscripta); bevattende 46 geheele of gedeeltelijke verzen. Uitgegeven door C.P. Serrure in Vaderl. Museum I 431-3 (1885), daarna door Kalff, a.w. 273-4 (vs. 153-98) en te gelijk door Te Winkel, a.w. 304-5. IV. R(ooses): ‘twee benedenhelften van een paar bladen perkament, de beide helften ... elk 0.21 breed en 0.15 hoog’, 8 halve kolommen, in hun geheel waarschijnlijk 46 a 50 regels tellende; door M. Rooses gevonden als schutblad van het werk van een Brugsch geleerde der XVIde eeuw in het Museum | |
[pagina 141]
| |
Plantijn-Moretus te Antwerpen en thans nog aldaar berustende; bevattende samen 200 bijna geheel volledige verzen. Uitgegeven door Kalff in Tschr. v. Ned. taal- en letterk. XII 241-50 (1893). Te zamen dus thans 755 geheele of gedeeltelijke versregels. Wat nu verder de hss. betreft, durf ik, gelijk reeds gezegd, evenals Kalff, gissen dat I en II (door een Leidschen boekbinder?) uit hetzelfde hs. versneden zijn. Wel zijn de afmetingen der brokken niet meer geheel te vergelijken, daar die van I overdwars, die van II overlangs versneden zijnGa naar voetnoot1); maar het schrift, de initialen, de afkortingen enz. zijn geheel gelijk. Eveneens de spelling: (jonger) dooreenloopen van ‘g’ en ‘gh’, van ‘e’ en ‘ee’, in tegenstelling met de vaste onderscheiding in oudere Vlaamsche hss., tusschen ‘g’ vóór a, o, u en ‘gh’ vóór e, i, tusschen ‘e’ voor ē en ‘ee’ voor ê; voorts z naast s, y naast i, in 't algemeen onregelmatige spelling, en Loyhier. Eigenaardigheden, niet meer alleen van spelling, maar ook van taal (woordklank, -vorm of -voeging), aan B en M gemeen, zijn o.a. de volgendeGa naar voetnoot2): ei iplv. ē: heift, eydel, steide; e(e) iplv. ei: beede, sede; o iplv. a: of; u iplv. : up; aer iplv. (en n.) eer: vertaert; ou iplv. oe: ynouch, ghewouch, louch, proufde; ai iplv. ei in Walsche woorden: plain, grain, castelain; weglating en voorvoeging van h-: ebben, adde, haex; y- iplv. ghe-: ynouch, yslagen, ycloven; de ‘aanloop’ van een zin met dat: vor den keyser dat si quamen enz.; pungieren.Daarnaast staan ook eigenaardigheden, die - grootendeels trouwens, in deze niet groote fragmenten, allicht toevallig - alleen in B of in M voorkomen; zoo in B: ghescepen, vramen, -lēken (:) = -like, sturte, Spaenyaerden zonder lidw. (zie Stoett, Synt.3 § 97, b); in M: noomten, oynt, coniginne, soe (vr. vnw.), voorts een heele reeks Walsche woorden. Enkele malen - dit dient erkend - verschilt B van M; B: quamen, bide, | |
[pagina 142]
| |
ontbiden × M: cam, beide, beiden. Doch tegenover de talrijke punten van overeenstemming schijnen deze enkele gevallen mij toch onvoldoende ter ontkenning der gemeenschappelijke herkomst van B en M uit één hs., dat dan uit Vlaanderen naar Holland verdwaald geraakt zal zijn. Of S en R eveneens van één, in Zuid-Nederland gebleven, hs. afkomstig zijn, is zonder vergelijking van schrift, formaat enz. natuurlijk niet uit te maken. In allen gevalle hebben zij de spelling Loyer gemeen, in onderscheiding van BM: Loyhier (al is, blijkens het rijm op fier, dezelfde klank bedoeld); R onderscheidt zich ook door de spelling oe iplv. o: coemen, vernoemen, vroeme (in rijm op ghenoemen, nominare), en die van faliant. Dat zeer vele, de meeste der hier genoemde eigenaardigheden van een of meer der fragmenten Westvlaamsch, of voor 't minst Vlaamsch zijn zal hier wel geen nader betoog behoeven. Ik vestig verder nog de aandacht op vormen en woorden als brocht, (ghe)docht(e), vullike, nare (:), gheselnede, [meer]sene (M IIb 22 = Kalff 98: conjectuurGa naar voetnoot1). Vele, wellicht de meeste der genoemde eigenaardigheden zouden echter aan een of meer Vlaamsche afschrijvers te danken kunnen zijn en dus nog niet met volstrekte zekerheid de Vlaamsche herkomst van éénzelfde Dietsche bewerking behoeven te bewijzen. Dit kunnen, met meerdere of mindere zekerheid, alleen de rijmen uitmaken. Hieromtrent zij in 't algemeen het volgende opgemerkt. De meeste e-rijmen zijn zuiver: ē : ē en ê : ê. Doch in S komen voor: dēde: lêde, sêde (iplv. seide): lēde; in R: stēde: sêde (seide), sêde: waerhēde, en ook: dēren: hêren, die in | |
[pagina 143]
| |
de bewaarde fragmenten van BM niet gevonden worden; zouden zij er ook elders ontbreken? Daarentegen vinden wij in B heide : vrede, in M zeide : steide (iplv. ē), dus een Wvl. rijm ei : ē. Rijmen als dure : aventure in B en aysuren : geburen in M komen, naar men weet, ook buiten Vlaanderen niet zelden voor. Rijmen -e : -en heb ik in alle vier groepen gevonden. Klinkerrijmen komen vooral in R voor: weten : ghesteken, gaf: dach, spliten : gewarelike, man : lam, hebben : seggen; in S: geslegen : waerheden; in B: arem (indien Te W.'s lezing van 456 juist is; K.:...): waerf, hebben : ontseggen; of deze frequentie in R zou volstaan om ons te rechtigen daarin eene andere redactie te zien, lijkt mij toch wel twijfelachtig. Ten slotte wijs ik nog op het herhaald beroep op de Walsche tale in R 103 en in M 387 (vrij zekere conjectuur). Thans mogen de fragmenten M, in diplomatischen herdruk, volgen. Cursief staan alle opgeloste afkortingen; cursief tusschen [ ] hetgeen hetzij aan den rand afgesneden, hetzij door afslijting, doorboring enz. niet of kwalijk leesbaar geworden, maar door Kalff of door mij bij (meer of min zekere of gewaagde) gissing aangevuld is; vet of groot kapitaal gedrukt staan de initialen; onzekere lezing is door (?) aangeduid. Hierbij dient opgemerkt dat vooral IVa sedert K.'s uitgave door vocht of door de aanwending van looizuur geleden schijnt te hebben; ik heb althans verschillende vroeger blijkbaar nog vrij goed leesbare plaatsen niet of nauwelijks meer met eenige zekerheid kunnen ontcijferen. Hier en daar heb ik een enkele verklarende noot toegevoegd. Ten slotte mijn oprechten dank aan mijn vriend De Vreese, die zoo goed is geweest zijne oogen - stellig wel de beste, in dezen meest ervarene kennersoogen! - over mijn afschrift te laten gaan, wien ik dan ook menige juistere lezing en ook eenige andere inlichtingen verschuldigd ben. Mogen uit de Bibliotheca Thysiana of uit het Museum Plantijn-Moretus nog eenmaal meer brokstukken van dit, ondanks vele laprijmen, literair-historisch toch niet onbelangrijk ridderepos voor den dag komen! | |
[pagina 144]
| |
Ia (ed. Kalff 1-50).
[Doe zo ze]ide die goede loyhier
[Ma]laert eidel deghen fier
lates ons vp alle bedeGa naar voetnoot1)
[H]i es vroet die noyt mesdede
5[regelnummer]
Doe zo zeide dus malaerd
So nes niet vroet die lombaert
Want hi heift so vele mesdaen
Hine cans te ghere bate gestaenGa naar voetnoot2)
So hoe dat die felle lombaert
10[regelnummer]
Orghelieus was ende groenyae[rt]
Jeghen zinen neue loyhier
Nochtan wast leet den Ridder fier
Dat hi hem zach gescien dit leet
Dat deden hem naturlijc secreetGa naar voetnoot3)
15[regelnummer]
Dies zo bem ic wel in inne
Sormarinde die ConiginneGa naar voetnoot4)
Sach also berecht den felloen
Blide was zoe om dat doen
Te gayetten dat zoe seide
20[regelnummer]
Sonder enich langher beide
Nu heift die lombaert groot grief
Dats mi vtermaten lief
In wils niet hebben in mijn gewoude
Eene mine vul van goudeGa naar voetnoot5)
25[regelnummer]
Want het es een losengier
Doe riep zoe enen escuwier
Loop zeitsoe metter vaert
Ten Riddere die zit vp twitte paert
Zech hem dat ic hem ontbiede
30[regelnummer]
Ic zal hem gheuen grote miede
Dat hi dor minen wille ride
Jeghen die quinteine nv ter tide
Die cnape liep wech gereet
Alle die lieden dat hi leet
| |
[pagina 145]
| |
35[regelnummer]
So dat hi te loyhieroGa naar voetnoot1) cam
Biden toghele hine nam
Hi seide te hem met geninde
Here Ridder de scone sormarinde
Doet v. zegghen ghewaerleken
40[regelnummer]
Dat ghi dor hare wilt steken
Vrient seit hi het wert gedaen
Doe slouchi met sporen zaen
Den goeden wreene blankaert
Jc wane daer en was gheen paert
45[regelnummer]
So goet tien tiden vp den velde
Loyhier reet met gewelde
Ende met coenen gedochte
So wat hi gheriden mochte
Met .j. sterken stiuen speere
50[regelnummer]
Ter quinteine was zijn gheereGa naar voetnoot2)
IIa (ed. Kalff 51-76).
Men hoor[de]
Want de li
So wel heift
Dattie staken enti[e]
5[regelnummer]
Alle gader vielen in
Duerleet hi zuuerli[ke]
Doe riep tfolc ghemee[nelike]
Dits emmer een vrome wi[gant]
Oliuier ende graue ro[elant]
10[regelnummer]
Seker en hadden hier w
Oursares heere keyser o
Hout te vriende desen saud[enier]
Uwe baniere eidel prin[chier]
Doet hem draghen in den [stride]
15[regelnummer]
Te rechte muechdi wesen [blide]
Dat hi oyt cam in v. la[nt]
Sormarinde de maget v[aliant]
Was in groter feesten be[uaen]
Te gayetten zeidsoe z[aen]
| |
[pagina 146]
| |
20[regelnummer]
Gayette dit was wel g[esteken]
Desen en zal niet geb[reken]
Wat ic hebbe vp eerde[rike]
Es al zine zekerlik[e]
Herte ziele ende daertoe [lijf]
25[regelnummer]
Gheuic hem sprac treyne [wijf]
Seker hi es een vroom b[aroen]
IIb (ed. Kalff 77-101).
oe[n]
[b]aroen
dat zant
[mala]ert de wigant
5[regelnummer]
[d]at sien alremeest
en beede .j. tempeest
ne daer zij reiden
[s]i onderlinge seiden
[Dat die l]ombaert adde den prijs
10[regelnummer]
de de maget iolijs
[t]e gayetten zeide
r was tiere steide
[e]s vele eren waert
[Een vrom]e deghen es malaert
15[regelnummer]
[Niemen sou]dem des bewinden
[Dat hi be]tren zoude vinden
wilt mi verstaen
liken gaen
[c]nape malaert
20[regelnummer]
[alle]weghe hem openbaert
dat hi houde hof
[Om te meer]sene zinen lof
[Ic sal hem gh]euen goets ynouch
haer gheuouch
25[regelnummer]
dat hi wille houeren
le s
Ib (ed. Kalff 102-52).
[E]nde zeide scone goeder[tiere]
[Tu]wen ghebode bem ic hi[ere]
| |
[pagina 147]
| |
[Wa]t eist dat ghi ghebiet
[Ga]yette zeide eydel diet
5[regelnummer]
[Mijn) vrouwe de scone sormarinde
[Soe] bidt loyhiere karels kinde
[Da]t hi tauont houde hof
[Om] haren wille om zinen lof
[Do]et hem weten ghewareleken
10[regelnummer]
[Da]t hem gheen goet zal gebreken
[Do]e sprac malaerd ende louch
[Jo]ncfrouwe dats wel onse ghevouchGa naar voetnoot1)
[Go]d onse here van hemelrike
[J]ontGa naar voetnoot2) miere vrouwe hogelike
15[regelnummer]
[Do]e zo zeide dus gayette
[Va]ssael willic uuenGa naar voetnoot3) helm zetten
[Ic] salne te pointe zetten wel
[Malaer]t was herte dankene(?) snelGa naar voetnoot4)
[E]nde voer ter venstre nare
20[regelnummer]
[Ga]yette nam den helm clare
[Zoe] zetten hem weder vp thooft
[Ne] waer teerst des ghelooft
[Str]eec zoe hem tanscijn van zweetenGa naar voetnoot5)
[Do]e began in malarde beeten
25[regelnummer]
[Een] rechte strael vander minne
[Sco]ne zeit hi mine .v. zinne
[So]e legghic an v. in goeder trouwe
[Eis]t v wille scone joncfrouwe
[So] willic ewelic voort an
30[regelnummer]
[We]sen gherne v dienst man
[He]ere zeitsoe dat willic wel
[E]nde (?) dies heift mijn herte spel
[Nem]mermee begheeric bet
[Doe] gaf zoe hem onghelet
35[regelnummer]
[Ee]n herde scone vingherlijn
[Da]t daer ontfinc die deghen fijn
[Hi] keerde weder ten iostemente
[Ga]yette cam met atente
[V]orGa naar voetnoot6) haerre vrouwe sormarinde
| |
[pagina 148]
| |
40[regelnummer]
[Di]e haer zeide met gheninde
[Jo]ncfrouwe ghi hebt lange gelet
[Was] die helm wel gheset
[Ende] te pointe wel gebonden
[Ga]yette scaemde haer tien stonden
45[regelnummer]
[Haer] waert(?) aenschijn root
[Me]t allen ledenGa naar voetnoot1) zoe verscoot
[Zoe] was ontsteken metter minne
[Doe] zey[de] dus die Conighinne
[Bi] mijns selues sekerhedeGa naar voetnoot2)
50[regelnummer]
[Ic] hebbe eene gheselnede
[G]ayette ane v tesen stondenGa naar voetnoot3)
IIc (niet bij Kalff)Ga naar voetnoot4).
T
W
S
Mi
5[regelnummer]
D?
D
O[mme]
De
Da
10[regelnummer]
Do
Jo[n]
So[rmarinde?]
Lo[yhier?]
Do
15[regelnummer]
Va
Ic
Ma[laert?]
E[nde]
Ga[yette?]
20[regelnummer]
End[de]
Ne
Str[iden?]
Do
Du
25[regelnummer]
Sci[lt?]
Di(?)
IIIa (ed. Kalff 199-248).
Ontsteken
Sierlijc met g
Daer die banc met wo
Dier worden die y
5[regelnummer]
daer zullen comen r
Die heren ridende n
Ic bem zeker ende ni[et]
| |
[pagina 149]
| |
Dat die feeste w
Dat ghi noyt zae[cht]
10[regelnummer]
Wat zoudicker of ze[ggen mee]
Die daer den prijs [wan(?) in striden]
Sal met eeren mo[gen riden]
Een wit ors zal m[en hem geuen]
Talre beste dat m[ach leuen]
15[regelnummer]
Dat diere gesmide e
Want ic hebt zelue
Hets al gout(?) gel[oues mi]
Archoen stegeriepGa naar voetnoot1) [daerbi]
Die breidel es wt(?)Ga naar voetnoot2)
20[regelnummer]
Dies muechdi ge[louen]
Met eenen peerle(?) g(?)
Woort dat witte or[s]
Ende toten tielen(?) o
Bi miere trouwen
25[regelnummer]
In wiste v. wat z[egghen?]
Maer mi dinke bi s[ente jan]
Came ter feeste een [aerm man]
Hi mochte willen
Want de rijcheit v(?)
30[regelnummer]
Die men daer zal mog[hen scouwen]
Dat den aermen m[an mach rouwen]
Ne zoude mo[ghen]
Den prijs te beo(?)
Bedi daer neuen zo(?) h
35[regelnummer]
Dat den armen waer be
Dan bider rijche[it]
Ende te verliesen
Die niet bewaert wert
Men noomten es(?) hi
40[regelnummer]
Daer die grote h[eere?]
Malart zeide het [es waer]
Of Malaert blide wa[er]
orlof nam da[er die garsoen]
Ende dancte zere d[en baroen]
45[regelnummer]
Die hem zo wel h[adde]
Die cnape liep z[iere straten]
| |
[pagina 150]
| |
Nu hoort vanden
Sijn paert prouf[de]
In diere wijs
50[regelnummer]
Of hi ter ioste
IIIb (ed. Kalff 249-96).
ghelet
v]p met .j. lestrote(?)
ilt an ene goteGa naar voetnoot1)
was ghesien
5[regelnummer]
zeide mettien
n schade gedaen
ie vele zaen
e du best snel
[g]edaen herde wel
10[regelnummer]
[gaf h]em enen florijn
e knecht anschijn
[heif]ti wel versien
se]idi mettien
[v]rient ter vaert
15[regelnummer]
[gedr]onken ebben mijn paert
[se]ide met aesticheden
ort wijn beneden
een butseel
[Het mach d]rinken wel zijn deel
20[regelnummer]
des malaert
te danken paert
[i]c niet en weet
mi dats mi leet
zeide de knecht
25[regelnummer]
[d]u hebs recht
t .j. goet geselle
wat ic di telle
ochte in mijn lant
noch .C. bysant
30[regelnummer]
minen bleuen zijn
er in dit huuscijn
verteeren
| |
[pagina 151]
| |
[d]ese grote heeren
salic doen verstaen
35[regelnummer]
wapinen ebbe verdaen
[w]il ghijs gelooft
i nye helm vp thooft
[Nochte swert] an mijn zide
[Daer med]e men vaert te stride
40[regelnummer]
heit bedieden
[g]heen goede lieden
[v]vrient zeide malaert
wapijn ende paert
de goet vertaert
45[regelnummer]
[m]inen goeden waert
en mijn laetste dach
ebben mach
t zeker zijt
[b]ordeerens tijt
50[regelnummer]
rect(?) als .j. puut
IVa (ed. Kalff 297-346).
den daghe vlien
[m]alart die heere
[v]termaten zere
er du best .j. ries
5[regelnummer]
[gh]een noot ebbe dies
[mocht]e men niet veruromen
[m]enich Ridder comen
e dat vrome lijf
dede sonder blijf
10[regelnummer]
hem in den vergieren
i galyen den fieren
r al te male
in die zale
[e]nde princen mede
15[regelnummer]
en dats waerhede
zonder letten
[t]oten stalle zetten
was ter cure
er achemure
20[regelnummer]
uele (?) galissien
s verdect(?) zien
| |
[pagina 152]
| |
[e]sser vp geseten
atene doet weten
is preuselike
25[regelnummer]
diere ende rike
en den orsse zijn
en vrouwe (?) fijn
ch die chierede
[d]ier (?) steden dede
30[regelnummer]
vrome galyen
i nv wilt zien
? manieren
st wilt (?) bestieren
ie (?) wilt gheuen
35[regelnummer]
segt sonder sneuen
zeiden ter vaert
en haluen liebaert
scilt van aysuren
erde prijs geburen
40[regelnummer]
en eidel heere
[g]edaen groot eere
[u]we wapine stac
hise oit brac
en liebaerde van kelen
45[regelnummer]
den prijs beuelen
n zeiden openbaer
[s]eker zi zegghen waer
[en]de ic weet wel
ickene(?) yemen el
50[regelnummer]
c hadde onrecht
IVb (ed. Kalff 347-96).
Bet voort dedi sta[ppans]
Daerna dedi met gr[oter minnen]
Voren gaen .ij. Co[nighinnen]
Ende met hem lieden de
5[regelnummer]
Ghinc zelue die c[oninc]
Ende menich hogh[e baroen]
Al voren stapte di[e]
Daer die page vp wa[s gheseten]
Entie yrauden doe[ic v weten]
| |
[pagina 153]
| |
10[regelnummer]
Maecten wel gro[ot ghescal]
So si pleghen o[uer al]
Dat het ongelo[uelijc waer ter stede?)]
Al zeide men v. die [waerhede]
Galyen es com[en]
15[regelnummer]
met al den prin[chen]
Die geedeGa naar voetnoot1) oude
Die sinen vader sei
In ronceuale b ... [slach]
Dat men langh[e claghen mach]
20[regelnummer]
Van vianen
Die met roelant
In ronceuale
God moet haer al
Daer mede ghinc og[ier]
25[regelnummer]
Ende sulke .xl. da
Die alle waren
Ende heren van
Rosemonde di[e]
Ende met haer bem
30[regelnummer]
Des Coninx a
Ter herberghen gh[inc]
Aldaer was die er
Sijn zij comen
Blide was die de[ghen fier]
35[regelnummer]
Als hi zach com[en hier]
Sinen vader ende zi[ere moeder]
Ende ogiere zine[n broeder]
Ende zinen groot[vader?]
Die zo vele pug[nierde]Ga naar voetnoot2)
40[regelnummer]
In den strijt van [ronceuale]
So mi seit de w[alsche tale]
Galyen ende zijn
Seiden te malar[de]
Heere wi gheuen
45[regelnummer]
dit juweel t
Ghi hebten verdien[t]
Des willen wi d
| |
[pagina 154]
| |
Malaert seide des da[nkic v?]
Ende daertoe der mi[nnen?]
50[regelnummer]
Want mine hei[ft?]
Va (ed. Kalff 397-422).
[Doe so s]eide loyhier die heere
[Sumaglor]ie ic danke v deser duecht
[Ende t]alre eersten ghi muecht
[Gro]et mi sormarinde mijn wijf
5[regelnummer]
[Ende se]gt haer zonder lijfGa naar voetnoot1)
[Da]tse cortelijc sal scauwen
e bi onser lieuer vrouwen
v.(?) danken noch na desen
het sal noch botGa naar voetnoot2) wesen
10[regelnummer]
[D]at wille god onse here
[Sond]er enich letten meere
[Heift] soe orlof ghenomen
[Menne] wiste waer zoe was becomen
[Die] castelain waende gemoedenGa naar voetnoot3)
15[regelnummer]
[Da]t zoe ware van lopen moede
[E]nde niet wel mochte gaen
[N]u wilt van loyhiere verstaen
[W]at hi dede die hoge geboren
[Ga]yetten leidijt te voren
20[regelnummer]
[Loy]hier gayetten int ore seide
[Altem]ale die waerheide
dat si waren ontgaen
zonder waen
[n]adat staetGa naar voetnoot4)
25[regelnummer]
cht ontgaet
[bi onser lieuer v]rouwen
[trou]wen
Vb (ed. Kalff 423-49).
Ende zeide dese compan[e]
Moete god achter waren
| |
[pagina 155]
| |
Otte zeide al zonder spare[n]
castelain vrient wel com[en]
5[regelnummer]
Wat zaken hebdi vernom[en]
Dat ghi zijt in dit lant
Comen:Ga naar voetnoot1) hi zeide te hant
Heere Coninc ic zegge v. te wa[ren]
Dat ic qualijc hebbe geu[aren]
10[regelnummer]
Ic bem verraden jamerl[ike]
Want biden here van he[melrike]
Loyhier es mi ontulo[en]
Bi uwen brieue eidel bar[oen]
Ontbodi mi al met ghene[nt]
15[regelnummer]
Dat .v. loyhier worde gese[nt]
Ende gayetten metten vrouwen
Heere Coninc bi miere trouwen
Daer so dedic v. ghebod
Maer so moet mi helpen god
20[regelnummer]
Als mi loyhier die baroen
Diefteliken es ontuloe[n]
Ende ooc al die vrouw[en mede]
Die lombaert sprac [ter stede]
Castelain wat
25[regelnummer]
Sidi dronken
Ghi segt n(?)
Ghi liec[ht?]
Oestgeest, Januari 1927. j.w. muller. |
|