Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 46
(1927)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Met iemand toeslaan, opslaan, omslaan.Op grond van twee plaatsen uit Van den Doechden der Vuriger ende Stichtiger Susteren van Diepen VeenGa naar voetnoot1) neemt Verdam in het Mnl. Wdb. VIII, 472, een intr. werkw. toeslaen aan met de betekenis: er op slaan, raak slaan. Het komt mij voor dat Verdam de beide plaatsen, waarover aanstonds nader, verkeerd heeft begrepen. Laat ik om dat aan te tonen eerst een derde plaats uit hetzelfde geschrift aanhalen, waar de m.i. juiste betekenis duidelik uitkomt. Op blz. 294-295 leest men van zuster yutte ter becke: Op een tijt was sie myt een punte beswaert van bynnen ende genck tot eenre suster ende belydet hoer om dat siet geerne uut horen herten gehadt hadde. Ende onder ander woerde soe segede die suster dat sie ock also voelde (cursiv. van mij). Als suster yutte dat hoerde, soe waert sie bevaren ende segede eersamlijc weder totter suster: ‘Sult gy my sterken in mynen passiën, ic mochtet den putswengel bet gesecht hebben dan u’, want het en was hoer menynge niet dat sie myt hoer toe solde slaen. De uitgever Brinkerink wil de laatste woorden der aangehaalde passage aldus vertalen: dat zij met haar zou afrekenen, haar zou bestraffen en verwijst naar Lübben en Walther, Mnd. Handwörterb.: toslân = durchprügelnGa naar voetnoot2). Dat deze op- | |
[pagina 82]
| |
vatting niet juist kan zijn, behoeft eigenlik geen betoog. Zuster yutte was ‘hoer selven strenge ende hart’, leest men even boven de door mij aangehaalde passage. ‘Ende sij hadde seer geerne dat men vry tot hoer was hoer gebreke te seggen, Welck onse weerdige mater salomee seer trouwelijc plach te doen .... ende als dan suster yutte vaste veroetmodiget waert, daer voelde sie groten vrede in. Wat zuster Y. hindert, is juist, dat de andere zuster haar in dit geval niet ‘verootmoedigt’, niet berispt om de door haar beleden (haars inziens ongepaste) gedachten, maar verklaart over het punt in kwestie dezelfde gedachten te koesteren. Het was haar bedoeling niet, dat de andere zuster zich met haar ‘eens van zin’, accoord zou verklaren. Zij zoekt bestraffing, de andere zuster praat met haar mee. En hiermee is, dunkt me, de enig mogelike verklaring gegeven van met enen toeslaen, nl. zich met iemand accoord verklaren, zich aansluiten bij iemands woorden of mening. Een ander voorbeeld van deze uitdrukking vindt men in Acht Collatiën van Johannes Brinckerinck, uitgegeven door W. Moll in Kerkhistorisch Archief IV, blz. 123: Als yemant tot ons comet ende seit ons van onsen oversten of van yemant anders: ic ben aldus ghepassijt op dien of op dien, of dat docht ic, of dat vermoede ic op die, of dat ghebrec dede die, soe en sellen wi niet mede toeslaen ende seggen: suster soe heb ic ooc op hoer ghedocht .... Ik kom nu tot de twee door Verdam aangehaalde plaatsen, die men vindt op blz. 228 en blz. 75 van Brinkerink's uitgave. Op de eerste plaats is sprake van een zuster, die niets liever wil dan ‘versmaet ende ongeachtet wesen’. En zo gebeurt het haar dan, ‘dat twie van onsen oldesten susteren ..... hoer gebreke hoer beyde segeden myt also scharpen woerden voer een deel susteren. Ende summych van den anderen susteren sloegen mede toe, ende dat duyrde ene guede wijle dat sie anders niet en deden dan sij hoer gebreke hoer segeden in aldusdanyger manier ..... Verdam wil hier vertalen: hard | |
[pagina 83]
| |
toespreken of onder handen nemen, welke betekenis zich dan zou hebben ontwikkeld uit er op slaan, raak slaan. De andere plaats wordt als volgt in het Mnl. Wdb. aangehaald: Doe bijchte siet onsen weerdigen vader, doe segede hij dat was recht (nl. dat zij gescholden werd om een verzuim, voegt Verdam er bij), daer waert sie soo seer in verblijt, om dat hij niet mit hoer toe en sloech (dat hij haar niet hard aanpakte? vraagt Verdam), soo dat siet den susteren van blijscappen voort segede. Daarna laat Verdam volgen: ‘de uitdr. is vreemd, men verwacht vooreerst geen ontkenning; ook is de bep. ‘mit hoor’ alleen te verklaren uit de bijgedachte aan eene andere constructie; vgl. bijv. ndl. ‘niet met iem. afrekenen, zacht met iem. handelen’. Door Verdam's aanhaling wordt de situatie de lezer niet geheel duidelik; daarom tot recht verstand de volgende uitbreiding: Het gaat hier over de Vrouwe van Vreden, die de waskaarsen moet bewaren. Een hond komt bij de bewaarplaats, een kist, en eet ze op. ‘Doe waert sie daer omme gescholden dat sie soe quellic toe ghesien hadde. Doe dachte sie: ‘hoe bin ic an dese kersen gecomen?’ - Daarop volgt dan: Doe bijchte siet enz. Wat biecht ze nu? Niet het begane, bekende en reeds bestrafte verzuim, maar haar onwillige, wrevelige gedachte: hoe bin ic an dese kersen gecomen (= waarom moet ik ook op die kaarsen passen? hadden ze mij dat maar niet opgedragen!). Dat ze die opwelling van ontevredenheid als zonde beschouwde en biechtte, dat was recht, daar deed ze goed aan, zei de vader. Zij vreesde nog toen ze ging biechten, dat hij haar voorbijgaand gevoel van onwil, haar even mokken tegen het standje begrijpelik, altans vergefelik zou vinden, maar nu hij ook, evenals zij achterna, die ontevreden gemoedsstemming ernstig genoeg vond om te worden gebiecht, verheugde ze zich, dat hij ‘niet mit hoer toe en sloech’, haar niet stijfde in een gevoel, dat ze zelf als afkeurenswaardig was gaan beschouwen. Men ziet dat mijn opvatting van de passage een volkomen andere is dan die van Verdam. Verdam's opvatting is geheel | |
[pagina 84]
| |
onverenigbaar met het vervolg van het verhaal: op zijn aanhaling (zie hiervoor) volgt: Want hij quam hore hongeriger begeerten te hulpe, ende dat wast daer hoer na dorste. Men ziet het: de vrouwe van Vreden zoekt verootmoediging, evenals zuster Yutte, en dat ze die krijgt, verheugt haar. De vier door mij hier besproken plaatsen geven een werkwoord (met enen) toeslaen, dat, naar het mij voorkomt, moet worden weergegeven door zich eens verklaren met (iemand bijvallen); daarmee vervalt dan Verdam's intr. toeslaen I = er op slaan, raak slaan. Meer volkomen zekere voorbeelden in het Mnl. ken ik niet; misschien vinden we er nog een in Hs. Serm. G. 199b: voor dat schadelike vermengen ende tijtverlies der creaturen ende toeslaen ende ingeven der naturen. Deze plaats wordt door Verdam aangehaald in Aanm. I achter toeslaen (Mnl. Wdb. VIII, 473) met de bijvoeging: de bet. is duister. Zou toeslaen ende ingeven der naturen hier niet moeten worden weergegeven door: zich overgeven aan de zinnelike natuur, de zinnelike behoeften en neigingen?Ga naar voetnoot1) Vat men de plaats zo op, dan regeren beide verba hier een datief. Wel kent het Mnl. Wdb. niet een werkw. (hem) ingeven + datief = toegeven aan, maar in 't Mnd. Wtb. van Schiller und Lübben vindt men 't wel (zie ook Mnd. Handwtb.)Ga naar voetnoot2). De mij bekende vbb. komen alle uit Oostelike, Saksiese taal; ik heb daarom bij verschillende personen uit onze Saksiese gewesten geïnformeerd, of in hun streektaal het woord toeslaan (met iemand) in de hier besproken betekenis nog in gebruik was. Het antwoord luidde steeds ontkennend, maar wel raakte ik door dit onderzoek bekend met een uitdrukking, die ongetwijfeld dicht bij toeslaan staat, nl. met iemand op- | |
[pagina 85]
| |
slaan; dat is in 't algemeen: in een gesprek van plagerijtjes en geestigheden meedoen, niet stug worden of met de mond vol tanden zitten. Tot mijn verwondering vond ik het woord noch bij Draaijer, noch bij Gallée; Molema geeft alleen met iets opsloagen, maar met iemand opsl. moet ook in Groningen in gebruik zijnGa naar voetnoot1); verder heb ik opgaven uit Zuidwest-Drente, uit Overijsel, uit Gelderland. In 't gehele Oosten van ons land tot aan Arnhem toe schijnt men de uitdrukking te kennen; waarschijnlik is ze in 't Oosten van Groningen het minst in gebruik. Of ze in Limburg bekend is, weet ik niet. Maar in Deventer bijv. is heel gewoon: ‘Hij kan zoo best mee opslaan’ = als 't op een plagen en grapjes maken gaat, is hij nooit om een weerwoord verlegen. Is dit algemeen Nederlands? Ik ken en gebruik de zegswijze niet; alleen - in de April-aflevering, 1926 van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift viel mijn aandacht op deze passage uit Mientje van Hélène Laman De Vries: ‘De man, prikkelbaar door zijn zelfverwijt tegenover Mientje, had haar beschuldigd van coquetterie en berekening. Als zij niet zoo met hem had opgeslagen dien avond, zou hij Mien niet zoo hebben veronachtzaamd’ (p. 273-274). In het Ndl. Wdb. komt een vb. voor van met iemand opslaan = met hem een overeenkomst treffen, uit Hooft's Historiën. Daarop volgt dan: ‘Vandaar bij uitbreiding Met iemand (of iets) opslaan, met hetgeen hij zegt (vooral van scherts of gemeenheden) instemmen, het aanhooren zonder er boos om te worden’. Maar vbb. worden niet gegeven, alleen een verwijzing naar Bomhoff en Molema 312aGa naar voetnoot2). Wat de toevoeging tussen haakjes betreft, ook mijn zegslieden (Meppel, Deventer) wijzen er op, dat de grapjes vaak van dubieuse aard zijnGa naar voetnoot2). Een element, dat bijv. in Zuidwest- | |
[pagina 86]
| |
Drente naar voren komt, is: het tegen de verwachting in meegaan (vgl. de omschrijving in 't Ndl. Wdb.). Men mag, dunkt me, zeggen dat de uitdrukking beperkt blijft tot de Oostelike streken van ons land, al is er een enkele aanwijzing van uitbreiding. Hoe heeft men zich de betekenisontwikkeling van dit opslaan en toeslaan te denken? Het Ndl. Wdb. gaat voor opslaan met iemand zeker terecht uit van het trans. opslaan in de bet.: een handslag geven, met handslag vaststellen, bekrachtigen (VII A, 3a). Ook het Mnl. kent een trans. opslaen in deze betekenis, het Mnd. eveneens. Verdam verwijst i.v. naar Kiliaan: opslaen het houwelick: pascisci nuptias, plausu manuum confirmare. Ook toeslaen geeft Kil. in deze betekenis: toeslaen het verbond, ferire foedus, pascisci foedus, contractum, nuptias; plausu manuum confirmare venditionem (vgl. ook Mnd. Handwtb. i.v. to-slân = durch Handschlag zusichern; en zie Gallée)Ga naar voetnoot1). Van dit toeslaen is in het Mnl. geen vb. gevonden, zegt Verdam; evenmin van het hierbij horende subst. toeslach. Het verdient de aandacht, dat in onze algemene taal toeslaan en toeslag in gebruik zijn gekomen bij verkopingen voor toewijzen en toewijzing, terwijl opslaan en opslag, in Middeleeuwse taal gebruikelike termen bij koop en verkoop in onze Hollandse gewesten (zie de vbb. in 't Mnl. Wdb.), die betekenis sinds lang niet meer hebbenGa naar voetnoot2). Ik moet nu nog wijzen op een variant, die in Dedemsvaart (ook in andere plaatsen?) in gebruik is; daar zegt men niet met iemand opslaan, maar met iemand ummesloan. Ook dit woord komt in het Mnd. voor met betrekking tot handel en verkoop. Sch. u. L. geven ummeslach = Tausch, Wechsel, | |
[pagina 87]
| |
Handel (ummeslach unde rechtferdighe kopenschop), Markt. Moet men ter verklaring van dit woord teruggaan tot het loven en bieden met steeds herhaalde handslag, zoals men dat op veemarkten bijv. nog steeds kan zien? Ik laat de verhouding tussen dit op-, om- en toeslaan verder onbesproken. Dat ze alle drie in oorsprong teruggaan op de handslag, de oude symboliese bekrachtiging van een overeenkomst, lijkt me zeer waarschijnlik; vgl. daarbij nog het Mnl. Wdb. i.v. hantslach, coopslach, palmslach.
Amsterdam, Julie 1926. a.a. verdenius. |
|