Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 45
(1926)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
De Russische scheepsterm Bryzgas.Van dezen merkwaardigen Russischen zee- of scheepsterm, die in alle Russische woordenboeken staat opgeteekend, is de oorsprong tot nog toe onbekend. Een echt Russisch woord is het vermoedelijk niet, maar ook een verklaring uit een vreemde taal is, bij mijn weten althans, nog nooit gegeven. Toen ik indertijd met mijn werk over de Hollandsche zee- en scheepstermen in het Russisch bezig was, kende ik het woord wel, maar daar ik er geen Nederlandschen oorsprong van kon aantoonen, heb ik den term niet in dat boek opgenomen. Evenmin gelukte het mij echter het woord uit een andere West-Europeesche marinetaal, noch uit het Nederduitsch, nog uit het Engelsch, noch uit het Fransch, nog uit het Italiaansch enz. te verklaren. Thans meen ik aannemelijk te kunnen maken, dat ook in bryzgás een Hollandsch woord verborgen zit, het volgende is althans een poging daartoe. In het Woordenboek der Russische Taal van de Akademie van Wetenschappen te St.-Petersburg leest men op Bryzgas: ‘Mor. Plotnik, vkolačivajuščij i zaklepyvajuščij bolty i nageli v sudach’ d.w.z. ‘Zeeterm. Timmerman, die bouten en nagels inslaat en vernagelt op schepen’. Het Uitlegkundig Woordenboek der levende Groot-Russische Taal van Dal' geeft in zijn 3den verbeterden en belangrijk vermeerderden druk (onder redactie van Prof. Baudouin de Courtenay) een dergelijke definitie: ‘Mors. rabočij, prosverlivajuščij obšivku sudna, zakolačivajuščij tjažolym molotom skvoznye bolty i zaklepyvajuščij ich; boltoboj’ d.w.z. ‘Zeeterm. Werkman, die de scheepshuid doorboort, met een zwaren hamer dwarsbouten inslaat en ze vernagelt; boutinslaander’. Als synoniem en volkomen gelijkwaardig met het bnw. bryzgas geeft Dal' het gesubstantiveerde | |
[pagina 75]
| |
(van bryzgas afgeleide) bnw. bryzgasnyj, dat ook in het Woordenboek der Akademie vermeld staat. En hij voegt aan zijn artikel de volgende mededeeling toe: ‘Bryzgasnyj polučaet, po ustavu Petra I, po dvě čarki v den'’ d.w.z. ‘De bryzgasnyj ontvangt, volgens het reglement van Peter I, twee glazen brandewijn daags’. De term bestond dus in den tijd van Peter den Groote en is vermoedelijk ook niet ouder. Behalve in deze twee grootste Russische woordenboeken, vindt men het woord natuurlijk ook vermeld in de zeemanswoordenboeken. Weliswaar niet in het allerjongste, voor het gebruik op de Roode Vloot bestemde Kort Woordenboek van Zeemansuitdrukkingen van S. Lukaševič (2de druk, Leningrad 1925), doch dit kleine woordenboekje in zakformaat van nauwelijks 80 bladzijden is slechts een mager uittreksel uit andere werken, in de eerste plaats uit het nog altijd ‘beste en meest gebruikte Russische zeemanswoordenboek’ van Vachtin (2de vermeerderde druk, St.-Petersburg 1894)Ga naar voetnoot1). Vachtin definieert het woord als volgt: ‘Rabotnik, kotoryj ispolnjaet vsě želěznyja raboty po sudnu, kak-to: zabivaet bolty, sverlit dlja nich dyry i proč.’ d.w.z. ‘Werkman, die alle ijzeren werken op een schip uitvoert, b.v. hij slaat bouten in, boort daarvoor gaten enz.’ De Fransche vertaling is bij hem: ‘Perceur’ en als Engelsch equivalent geeft hij de oɯschrijving ‘The artificer, who does all the iron work for a ship’. Reeds Alexander Šiškov, toenmaals Kapitein ter zee, later Admiraal van Keizer Alexander I, gaf in zijn in 1795 te St.-Petersburg verschenen Drietalig Zeemanswoordenboek in de Engelsche, Fransche en Russische Talen deze vertalingen t.w. voor het Fransch ‘Perceur’ en voor het Engelsch ‘The artificer that bore the holes for the treenails, bolts, and all the iron work in a ship’. Eigenlijk komt hier de Engelsche vertaling pas geheel overeen met de Fransche, wat bij Vachtin niet zoozeer het geval is; de omschrijving van Šiškov: ‘the artificer that bore the holes for ... | |
[pagina 76]
| |
all the iron work in a ship’ luidt bij Vachtin korter, maar niet zoo precies: ‘the artificer who does all the iron work for a ship’. De Russische bryzgas is de Fransche perceur en de Hollandsche boorder d.i. ‘de man die (op schepen) gaten boort voor de bouten; ook scheepsboorder’ (Ned. Wdb. III, kol. 474). Šiškov is ook een van de bronnen geweest voor het Russische gedeelte van Jal's Glossaire Nautique. Dus geeft ook Jal als Fransche vertaling van bryzgas ‘perceur’ en knoopt aan den Russischen term de volgende etymologische beschouwing vast: ‘Ce terme, qui, par son orthographe, se rapproche beaucoup des mots Bryzgi, étincelles, Bryzganie, arrosement, vient-il, comme eux, de Bryzgat', jaillir, verbe que Reiff croit une onomatopée? On ne voit pas trop que Brizgate soit par le son en analogie avec le bruit que fait l'eau jaillissante; on ne voit pas davantage quel rapport d'idée pourrait exister entre jaillir et percer’. Jal heeft hier een poging gedaan om den term uit het Russisch zelf te verklaren door hem met de eenige Russische woordfamilie die op bryzgas lijkt nl. die van het werkwoord bryzgat': ‘spuiten, spatten’ te vergelijken. Dat deze poging evenwel moet falen, erkent Jal eigenlijk zelf reeds door de wijze waarop hij zijn gissing oppert. Ongetwijfeld is bryzgas geen inheemsch Russisch woord; gelijk reeds boven gezegd, ben ik van meening dat ook deze raadselachtige term een der vele Hollandsche zee- en scheepstermen in het Russisch is. Om er maar dadelijk mee voor den dag te komen: ik houd het er voor, dat de Russische zee- of scheepsterm bryzgas ontleend moet zijn aan een Hollandsche verbastering breeuwsgast, in den mond der Russische zeelieden vervormd uit breeuw(er)sgast. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal leest men s.v. Gast, 3, b, β) (Dl. IV, kol. 320) het volgende: ‘In het zeewezen. Knap, ervaren matroos.... Ook in ruimer toepassing, van scheepsvolk in 't algemeen.... Inzonderheid in samenstellingen gebruikelijk, waarin het eerste lid de bijzondere | |
[pagina 77]
| |
betrekking nader aanwijst, als: Baantjesgast, Bootsmansgast, Bootsmansmaatsgast, Bovenrolsgast, Bramzeilsgast, Kabelgast, Kromhoutsgast, Marsgast, Marszeilsgast, Nachtsgast, Onderzeilsgast, Ruimsgast, Schiemansgast, Schiemansmaatsgast, Valreepsgast’. Onder de Samenst. in deze bet. (kol. 321) staan voorts nog vermeld: schippersgast, varensgast, visschersgast en zeegast. Van al de hier opgesomde samenstellingen met -gast komt het woord breeuw(er)sgast nog het meest overeen in vorm en beteekenis met schippersgast en visschersgast. Het moet dan dezelfde beteekenis hebben als de termen die men in het woordenboek van Van Moock vindt opgenoemd nl. breeuwersknecht, breeuwersjongen, breeuwersmaat en waarvan de Fransche vertaling luidt calfatin. Dat een Nederlandsch woord breeuwersgast in geen enkel Nederlandsch zeemanswoordenboek of ander woordenboek, ja, misschien zelfs in geen enkelen schriftelijken tekst wordt aangetroffen, behoeft hier geen bezwaar tegen de etymologie te zijn. Er zijn meer voorbeelden van zulke Hollandsche zee- en scheepstermen die anders luiden dan de geijkte vormen in de woordenboeken en geschriften, doch die toch in den mond der Hollandsche zeelieden kunnen geleefd hebben, waaruit de Russen ze dan hebben overgenomen. Deze bewering moge hier met eenige voorbeelden worden gestaafd. Er bestaat een Russische scheepsterm najtov, die niet anders dan een (in geen enkelen tekst aangetroffen) Hollandsch woord naaitouw doet veronderstellen, terwijl de geijkte Hollandsche term naaiing luidt, evenzoo moet Russ. rustov teruggaan op Holl. rusttouw, waarmede dan de rustlijn bedoeld wordt. Het lijk. van een zeil heet in het Russisch liktros, overenkomende met Holl. lijktros; wat wij een stuurreep noemen, kennen de Russen onder den naam šturtros, dat er uitziet als Holl. stuurtros; en ons schuurtouw (of schuurketting) is Russ. sortros d.i. Holl. schuurtros (met het eerste lid vervormd onder invloed van Russ. sor: vuilnis). Het aardigste voorbeeld leveren de Russische benamingen voor het boomtouw d.i. het touw dat | |
[pagina 78]
| |
door de gaten van de windboomen van het spil wordt geschoren om ze te verbinden en ze te beletten uit de spilgaten te vliegen; de Russische woordenboeken geven hiervoor drie verschillende namen nl. špiltros, svistov en najtov u špilja. Het eerste ziet er uit alsof het is overgenomen uit een Hollandsch woord spiltros, het tweede lijkt een hybridische samenstelling uit de Engelsche benaming swifter en Holl. -touw (swift(er)touw?) of is het Eng. swifter met de laatste lettergreep onder invloed van Holl. -touw; het derde beteekent letterlijk: naaitouw (d.i. naaiing) bij het spil. In mijn boek over De Hollandsche Zeeen Scheepstermen in het Russisch heb ik op de artikelen -touw en Tros dit verschijnsel aan analogie toegeschreven nl. aan de analogie naar andere woorden op -tov en -tros uit Holl. samenstellingen met als tweede lid -touw en -tros, zooals b.v. Russ. drektov uit Holl. dregtouw en Russ. vanttros uit Holl. wanttros en vele andere. Het is evenwel, gelijk reeds boven gezegd, volstrekt niet uitgesloten, dat enkele dezer niet in geschrifte aangetroffen formaties in den mond der zeelieden hebben geleefd, waaruit de Russen ze dan rechtstreeks kunnen hebben overgenomen. Dat zou b.v. bij bryzgas uit Holl. breeuw(er)sgast plaats gehad kunnen hebben, te eerder daar er geen enkel ander Russisch woord uit een Holl. samenstelling met -gast bekend is, naar analogie waarvan het woord zou kunnen zijn gevormd. De Russische equivalenten van deze Hollandsche samenstellingen met -gast zijn de gesubstantiveerde adiectiva van het uit het Hollandsch overgenomen eerste lid. B.v. falrepnyj: valreepsgast (van falrep uit Holl. valreep); trjumnyj: ruimsgast (van trjum uit Holl. ('t) ruim). Ook het bovengenoemde gesubstantiveerde adiectief bryzgasnyj behoort hierbij en komt dus overeen met een Holl. samenstelling op -gast. Maar bij deze afleiding doet zich nu het eigenaardige verschijnsel voor, dat reeds het grondwoord dezelfde beteekenis heeft: immers bryzgas beteekent volkomen hetzelfde als bryzgasnyj. Dit kan niet anders verklaard worden dan door aan te nemen, dat in bryzgas niet slechts het eerste lid, | |
[pagina 79]
| |
maar de geheele samenstelling met -gast moet verborgen zijn. Het feit dat een Holl. woord breeuwersgast tot dusverre noch in de Nederlandsche woordenboeken, met name zeemanswoordenboeken, noch in de Nederlandsche geschriften die betrekking hebben op zeevaart en scheepsbouw, noch b.v. in Nederlandsche reisbeschrijvingen enz. is aangetroffen, behoeft dus m.i. geen bezwaar te zijn tegen de voorgeslagen etymologie van Russ. bryzgas. Wat de klanken aangaat, is bryzgas klank voor klank uit Holl. breeuw(er)sgast te verklaren. De Hollandsche ee-klank treedt in meer Russische leenwoorden als y op, b.v. štyk uit Holl. steek (soort van knoop); het in Archangel gebruikelijke štryk uit Holl. streek (op een kompas); Russ. vyblenki uit Holl. wevelingen. Voor de zachte Russische media g moest de s tot een z worden. De t na de s op het eind van het Hollandsche woord is in het Russisch verdwenen zooals ook het geval is bij Russ. vors uit Holl. worst (oud afgekapt stuk kabeltouw) en na een anderen consonant bij Archangelsch knek uit Holl. knecht (bij den mast, om touwen aan te beleggen); verg. verder b.v. nog Russ. kranbal, krambal, krambol, Arch. krampal uit Holl. kraanbalk. Wat ten slotte het wegvallen of wegmoffelen van de lettergreepvormende -er- in breeuw(er)sgast betreft, misschien is hiervan een volkomen analoog voorbeeld in het reeds boven vermelde hybridische Engelsch-Hollandsche woord swif(t)(er)touw, waaraan Russ. svistov: boomtouw, kan zijn ontleend. Geeft men evenwel voor dit laatste woord de voorkeur aan de eenvoudiger verklaring dat svistov ook ontstaan kan zijn rechtstreeks uit Eng. swifter met de laatste lettergreep onder invloed van Holl. -touw, dan kan men toch nog op andere dergelijke voorbeelden van wegmoffeling van een toonlooze lettergreep wijzen, b.v. op het in talrijke samenstellingen voorkomende Russ. bom- uit Holl. boven- (b.v. in bovenbramsteng enz. enz.; zie De Hollandsche Zee- en Scheepstermen in het Russisch). Een zeer sterk voorbeeld van verdwijning, zelfs van een niet toonlooze lettergreep, is Russ. mul'k uit Holl. muil(stee)k. | |
[pagina 80]
| |
Ten slotte rest mij nog iets te zeggen naar aanleiding van het verschil in beteekenis tusschen Russ. bryzgas en Holl. breeuwersgast. De breeuwer of kalefater (in het Russisch konopatčik geheeten) die een schip breeuwt en kalefaat, verricht niet in allen deele hetzelfde werk als de bryzgas, de ‘perceur’ of scheepsboorder, die de gaten boort voor de bouten. Maar in beider arbeid is toch veel gemeenschappelijks. Wanneer men de boven uit de verschillende woordenboeken gegeven definities van Russ. bryzgas nog eens nagaat, dan zal men vinden, dat hij daar o.a. genoemd wordt een ‘timmerman, die ... nagels inslaat ... op schepen’ (Wdb. der Akad.), als een ‘werkman, die de scheepshuid doorboort, met een zwaren hamer ... inslaat’ (Dal'). Welnu, dit alles kan ook behooren tot het werk van den breeuwer of kalefater, wiens zware hamer, moskuil geheeten, eveneens in het Russisch (als muškel') is overgegaan. Men leze tot besluit de volgende passage uit Witsen's Aeloude Scheepsbouw en Bestier, blz. 267 b: ‘Men kalefaet, drijft en breeuwt schepen, duerzaemheits halve: want aldus het water door reten en scheuren niet en dringt. Dit geschiet met out werck, hair en most, 't geen, als 't ingedreven is, wel vet bepickt moet zijn. Alle hoeken en lassen der planken, moeten wel voegen en sluiten. De Pap, daer men de schepen mede strijckt, wert gemaeckt van harpuis, slechte hars, traen en zwavel; hier hout men dat geen worm door en dringht. Somtijts zietmen het met een slechte smeering van ongel af, voornaem als de schepen naby en niet om de west varen. Dit wit gesmeer behoet de schepen lange tijt van met groente te bewaszen of vuil te werden. Zoo zy ver om de west de wil hebben, haelt men onder om een goeden huit, daer men ontallijck veel spijkertjens in slaet: men legt hem op koeien hair: en daer wert oock wel dun geslagen loot, of koper tusschen gevoegt: en dit alles om ongediert, 't geen het hout verteert, te weeren’. Leiden. r. van der meulen. |
|