Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 45
(1926)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Het ‘Spel’ van de vier Aimonskinderen.In verband met een voorgenomen heruitgave van den Renout v. Montalbaen, doe ik een onderzoek naar de populariteit van het verhaal der Heemskinderen. Zoodoende las ik met belangstelling de vermelding van een ‘spel- ... van de vier Aimonskinderen (... ao. 1483)’Ga naar voetnoot1) door Prof. Kalff in zijn Gesch. d. Nederl. Lett. II, bl. 356. Dit spel is volgens hem één der weinige ‘overblijfselen van het ernstig wereldlijk drama’ van de 15de eeuw. Het is duidelijk, dat Prof. K. gedacht heeft aan een volledig drama, met handeling en gesprekken. In het volgende wil ik de wenschelijkheid betoogen, in de toch reeds poovere lijst van die ‘overblijfselen’ de Aimonskinderen van een vraagteeken te voorzien. K.'s bronnen in dezen kennen wij uit zijn Gesch. d. Ned. letterk. i.d. 16de eeuw. T.a.p., I, bl. 268 (noot)Ga naar voetnoot1) beroept hij zich op Verwijs (Spel v.d. Sacr. v.d. Nyeuwerv., bl. IV), die weer citeert: Th.E. van Goor, Beschryving der Stadt ... Breda (1744), bl. 90. Van Goor spreekt daar over de twee jaarlijksche ‘omgangen’ van Breda: ‘Men gebruyckte ook Pypers en Snaarenspeelders, en op den grooten OmgangGa naar voetnoot2) Zweert- en Kalverdanssers, en van 't spel van Ste. Barbara. Andere speelden van St. Huybert, van St. Joris met den Draeck, van de vier Aimons of Heemskinderen, van Herodes, van de Herderkens, van St. Jan Baptists Legende, en diergelycke meer. Verders gingen mede de Reus en Reussinne, de Wildeman, en de dragers van den | |
[pagina 41]
| |
grooten Roeland. Al dit tuyg wierdt bewaart in de Stadshuysinge, deswegen genaamt de Spilschuur’ (= Spel-). Volgens Gesch. d. Ned. letterk. i.d. 16de e. II, bl. 64, kwamen de Heemsk. in het begin der tweede helft van de 16de eeuw te 's-Hertogenbosch [lees: Breda] ten tooneele. Hier verwijst K. naar Hermans, Rederijk. in Noordbrab. II, bl. 219, waar wij een uittreksel vinden uit de rekeningen der stad Breda van 1568. O.a. ter juiste beoordeeling van de woorden spel (spil), spelen, schrijf ik ook uit deze bron een stukje af: ‘De gesellen die Sunte Huybrechtsspel op ten grooten omganck spelen, werdt jaerlyks by der stadt gegunt 25 st., maer mits dat 't spil binnen dezen jare 68 van niemande gespeelt en is geweest, zoe hier daer aff nyetGa naar voetnoot1). | |
[pagina 42]
| |
Item de vyff jongers, die o.t. gr. omg. des coninxs Salomons spelGa naar voetnoot1) spelen, 25 st. maer ut supra’. K.'s bronnen hebben dus beide betrekking op den Grooten Omgang van Breda. En wanneer we de woorden van Van Goor met die van Hermans' uittreksels vergelijken (zie ook Hermans, bl. 194-226, 333-335 passim), moeten we de waarschijnlijkheid erkennen, dat eveneens de oudere historicus uit rekeningen heeft geput; ook K. zal bijgevolg middellijk slechts uit déze gegevens tot een drama van de Heemsk. hebben besloten. Heemsk. op omgangen. Bij het vermeld vinden van de Heemsk. in verband met processies en optochten, ligt het over het algemeen voor de hand, te denken niet aan een drama, maar aan een eenvoudig deelnemen van vier personen op een nagemaakt paard aan den omgang. In die richting wijzen talrijke uitingen over dgl. optochten. Ik doe hier slechts een enkelen greep: op 15 Juni 1615 stonden - om in de buurt te blijven - de schepenen van Den Bosch 36 gld. toe aan ‘de gulde van Ste Catharine ... voor ende tot behoeff van de cleedingen ende accoustrementen [Vgl. Stallaert, Glossarium I, bl. 67] der vier heymskynderen, van het ros bayert opte toecoemende ende navolgende kermisse binnen dese stadt omme te ghaen’Ga naar voetnoot2). Zeer duidelijk is Voetius in zijn Selectarum Disputationum Theologic. P. III, Utrecht 1659, op bl. 719, doch vooral op bl. 976: ‘antehac’ zegt hij daar, maakte o.a. ‘ligneus equus bayardus, cui quatuor pueri referentes filios Aimoni insidebant’, deel uit van processies. Ook in de 18de (De Bo's Idioticon | |
[pagina 43]
| |
i.v. ‘Aymynszoon’) en 19de eeuw kon men bij zulke gelegenheden Beiaard met zijn ruiters soms bewonderen: ‘heden nog’ (dus omstreeks 1870) maken ze ‘deel van elken openbaren stoet te Dendermonde’, verzekert ons C.A. Serrure (Letterk. Geschied. van Vlaanderen I, Gent 1872, bl. 134). De vermelding van ‘den coninck van Vrankryk’ in Hermans' uittreksels doet denken aan een meer samengestelde vertooning, doch behoeft volstrekt niet op een tooneelstuk te wijzen. Dat leert ons de beroemde en druk bezochte Omgang van een andere Brabantsche stad: Leuven. Op een grooten teenen Beiaard, gedragen door onder de schabrak voortschrijdende mannen, ‘reden’ de vier gebroeders in den stoet mede. Zij werden bedreigd door hun ouden vijand, ‘coninck Caerel’, die hen met getrokken zwaard te paard volgde. Wij kennen ook een ‘Sanck’, waarmee zij het kermispubliek tot gepaste vroolijkheid opwekten, doch die geen enkele toespeling bevat op het verhaal der vier helden: van een drama is ook hier dus geen sprakeGa naar voetnoot1). - Trouwens wóórden had men niet noodig; het ros en zijn vier ruiters op zich zelf boeiden de kijklustige menigte genoeg: vgl. hun rol in de beeldende kunst (gevelsteenen! Ik verwijs hier slechts naar Matthes' ed. v.h. Volksb., bl. XXIX vlg.). Dat de door Hermans (bl. 219, 333-335) geciteerde rekeningen (van Breda) wel de Heemsk., maar niet hun beroemd paard noemen, beteekent natuurlijk nog niet, dat het op de processies afwezig was: vgl. de Bossche rekening van 1620, in verband met het besluit van 1615 (boven bl. 42). Beteekenis van ‘spel’, ‘spelen’. Nóódzaken de bewoordingen van wat Hermans uit de rekeningen van Breda meedeelt - in afwijking van wat we elders zien - voor den omgang aldaar een drama aan te nemen? Het woord spil (boven, bl. 41) heeft geen betrekking op den | |
[pagina 44]
| |
omgang, want die heeft in 1568 wel plaats gehad (Hermans, bl. 220); elk der handelingen, waarachter vermeld staat ‘maer ...’, is daarbij in dat woelige jaar echter achterwege gebleven (dat heeft Gallée niet begrepen blijkens Gesch. d. Dramat. Vertooningen, bl. 79). Spil, - door de formule ‘maer ...’ - in verbinding gebracht met de Heemsk., behoeft natuurlijk evenmin op een drama te duiden als in toepassing op de verrichtingen der ‘swerdtdanssers’, ‘calverdanssers’ en der jagers op ‘den wildeman’. Het woord schijnt hier de zéér ruime, en heel oude, beteekenis te hebben van: handeling, dienende tot vermaak of ontspanningGa naar voetnoot1). Wat nu betreft de uitdrukking ‘die d. vier Heemsk. pl. t. sp. tegen d. con. v. Vr.’, bedenke men, dat spel(en) óók veel is gebezigd in verband met voorstellingen, waarbij niet gesproken werdGa naar voetnoot2). In casu denk ik vooral aan wat de genoemde Leuvensche omgang te zien gaf; een dergelijke vertooning werd dan in Breda, algemeen of door den schrijver der rekeningen, karakteristiek genoemd: ‘d.v. Heemsk. tegen d. con. v. Vr.’Ga naar voetnoot3). In verband met 1o. de rol der Heemsk. in andere - dergelijke - optochten, 2o. de omstandigheid, dat ‘spelen’ niet alleen van tooneelstukken werd gezegd, acht ik dus twijfelachtig of de bewuste rekeningen betrekking hebben gehad op een drama. p.j.j. diermanse. |
|