Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 44
(1925)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Kleine mededeelingen.130. Bredero's Klucht van de koe, vs. 487.
| |
[pagina 231]
| |
nomenGa naar voetnoot1). Gedt seghen ongs vindt men dikwijls in 17de-eeuwse kluchten, ook bij Bredero (o.a. Klucht vande Koe 477). Uit Van Moerkerken, Kluchtspel 454 haal ik aan: Wel hey, benje gek, hoe dus, getseegent'et,
In je iene oog schijnt de son, inne 't aar reegent'et.
Van hier naar het segent is de overgang niet groot; Van Moerkerken, a.w. 283: Of leesjet uyt een boeckje, het segent, sulken hoop
Te praten in ien aem, 'k heb niet een beet onthouwen.
Hoe de formule God zegene 't lagh kon worden vervormd, leert Starter's Kluchtigh Tafel-Spel van Melis Tyssen, vs. 2:
't Segen lagh kyere, hoorje niet? hey, genavond alle-gaer.
Door deze vbb. is, dunkt me, alle twijfel omtrent de juiste betekenis van de aangehaalde plaats uit de Klucht vande Koe weggenomenGa naar voetnoot2). Nog een voorbeeld van deze formule vindt men in de Klucht van de Jaloursze Jonkker, door Jan van Daalen (Amsterdam 1654), waar we in een samenspraak tussen de Jonker en Jelle deze passage aantreffen: Jelle: Havoes dan Jonkker Kakkerlakoe; Jonker: Heb dank; Jelle: Het zegent jouw bier; nouw Jonkker 't gaat je wel (blz. 4). Maar ook alleenstaande, als tussenwerpsel gebruikt, is het woord God soms vervormd tot het. Voorbeelden vindt men weer bij Bredero, Moortje 2066: Nu Frederijck staat stil, het! gy bint wel goet soens. Van belang is dat het in de Klucht vande Koe 173 voorkomt onder de vorm hed. Verdere vbb. vindt men in 't Ndl. Wdb. onder het III, waar het woord niet | |
[pagina 232]
| |
verklaard is, maar gevraagd wordt: ‘Gelijkbet. met Hats en Hets?’ Mij dunkt van wel; in een volgend artiekeltje hoop ik daarop terug te komen. We hebben hier dus een sporadiese klankontwikkeling van g tot h (over χ?) een klankovergang, die blijkbaar alleen onder bepaalde aksentverhoudingen kon plaats vinden. Voor overeenkomstige ontwikkelingen (op ruimer schaal) verwijs ik naar Verschuur, Klankleer van het Noord-Bevelandsch § 187 vgl. In 't Noord-Bevelands is hŏt de gewone vorm voor God; daarnaast komt χŏt voor.
Amsterdam. a.a. verdenius. | |
131. De tale ‘Kanaäns’.In den loop van 1924 heeft een promovendus in de nederlandsche letteren aan de leidsche Universiteit in een van zijn stellingen het pleit opgenomen voor de zoogenaamde ‘tale Kanaäns’. Excessen en onwaarachtig gebruik daargelaten, verdiende deze z.i. minder verachting en spot en meer belangstellende kennisneming dan haar doorgaans te beurt valtGa naar voetnoot1). Ik weet niet of hem deze theorie op een oppositie is komen te staan. Maar zoo dat wel het geval is geweest, dan zal het bij die oppositie en bij de defensie, die erop volgde, waarschijnlijk wel meer dan over iets anders gegaan zijn over de vraag, waar die excessen en dat onwaarachtig gebruik in deze moeten geacht worden te beginnen. Verschil in meening daarover kan immers bijna onmogelijk uitblijven waar de genesis van het gebruik dezer uitdrukking, voor zoover ik na kon gaan, vrijwel geheel in het duister ligt. Het is waar, in laatster instantie geldt het hier een spreek- | |
[pagina 233]
| |
wijze, die aan den Bijbel ontleend is. Namelijk aan Jesaja 19 : 18: ‘Te dien dage zullen er vijf steden in Egypteland zijn, sprekende de spraak van Kanaän’. Maar met slechts daarop te wijzen zijn wij er toch nog niet. Wanneer is die Bijbelsche uitdrukking door het spraakgebruik opgevorderd, en hoe is men ertoe gekomen er dien eigenaardigen zin aan te geven, dien wij kennen: ziedaar de vragen, waarom het gaat. En te dien opzichte is nu inderdaad, naar het lijkt, zoo goed als niets bekend. Prudens van Duyse, de eerste schrijver die de aandacht op haar heeft gevestigdGa naar voetnoot1), volgens het getuigenis van ZeemanGa naar voetnoot2), maakt ter plaatse waar hij dat doet, geheel den indruk daar niet op grond van bepaalde loca uit de litteratuur toe te zijn gekomen, maar door hetgeen hij uit den volksmond hoorde. En het Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat wel plaatsen citeert, gaat met zijn noemen van Sprankhuisen toch niet tot achter de 17e eeuw terug, terwijl het evenmin iets weet bij te brengen ter verklaring van het ontstaan van de spreekwijze. In verband met dit alles is het zeker wel niet te onpas hier melding te maken van een verhaal uit d'Aubigné's Histoire Universelle, dat èn het een èn het ander doet. De schrijver geeft het naar aanleiding van een conferentie te Nérac in Frankrijk, in het voorjaar van 1579 gehouden tusschen Catharina de Médici en een aantal afgevaardigden van de Hugenoten. En het luidt als volgtGa naar voetnoot3): ... La Roine les ayants ouï ployer en leurs responses particulières, les voulut voir et essayer ensemble en sa chambre, et la decoupla une harangue curieusement elabource par Pibrac, auquel on avoit recommandé l'eloquence miraculeuse de Po- | |
[pagina 234]
| |
longne, comme à un coup de besoin. Cependant elle de son costé avoit appris par coeur plusieurs locutions qu'elle appelloit consistoriales: comme d'approuver le conseil de Gamaliël; dire que les pieds sont beaux de ceux qui portent la paix; appeller le Roi l'oinct du Seigneur, l'image du Dieu vivant; avec plusieurs sentences de l'Epistre S. Pierre, en faveur des dominations; s'escrier souvent: Dieu soit iuge entre vous et nous, J'atteste l'Eternel devant Dieu et les Anges. Tout ce stile qu'ils appelloyent (entre les Dames) le langage de Canaan, s'estudioit au soir au coucher de la reine et non sans rire; la bouffonne Atrie présidente à cette leçon’.
Haarlem. van schelven. | |
132. Lieucope.In het jaar 1582 liet de magistraat van de, in Kent gelegen, Engelsche stad Sandwich eens een lijst opmaken van wat er in de Hollandsche kolonie, die zich destijds daar ter stede ophield, zoo al aan ambachten vertegenwoordigd was. Een der aanduidingen, die tengevolge van dat bevel op die lijst terecht kwamen, lijkt merkwaardig genoeg, om er hier met een paar woorden de aandacht op te vestigen. Het is die, welke een der kolonisten als ‘crier of the lieucope’ vermeldtGa naar voetnoot1). In den hier vermelden vorm van ‘lieucope’ zal men het laatste dezer vier Engelsche woorden in geen Engelsch woordenboek vinden. Maar wel zijn er hier en daar verwanten van aan te treffen. Murray, Th Oxford English Dictionary, VI 528 en Wright, The English Dialect Dictionary, III 591 en 623 noemen ‘lyth-coop’, ‘lief-coup’, ‘litcop’ en ‘lieve-chepe’. Uit hetgeen daar ter plaatse omtrent deze verschillende | |
[pagina 235]
| |
vormen wordt verteld laten zich drie dingen lezen, die met het oog op mijn Sandwicher tekst van gewicht zijn te achten. Vooreerst dat het hier speciale Kenticismen geldt. Vervolgens dat er geen bewijzen van hun gebruik zijn uit vroeger tijd dan het eind der 17e eeuw. En eindelijk dat men het in vakkringen voor waarschijnlijk houdt, dat wij hier met import uit het Hollandsch te doen hebben. Metterdaad krijgt tegen dien achtergrond dat ‘crier of the lieucope’ m.i. een bijzonder relief! Ja, het is wel zeker een als Engelschman vermomde Hollander geweest, waarmee wij hier te doen hebben. Op het eerste gezicht is dat misschien niet zoo duidelijk. Maar voor wie bedenkt hoe onze westerburen het analoog gespelde ‘lieutenant’ uitsprekenGa naar voetnoot1), kan er toch geen twijfel wezen. Die vindt er immers dadelijk het woord ‘lijfkoop’ in terug, waaraan Verdam in 1892 in ditzelfde tijdschrift (Dl. XI, 237 vv.) een artikeltje gewijd heeft, dat het synoniem verklaarde met ‘wijnkoop’ en ‘handgeld’. Slechts blijkt dan m.i. uit dit gebruik te Sandwich, waarbij het voorkomt in combinatie met ‘crier’ - omroeper of afslager zeker wel - dat het behalve de daar door Verdam vermelde beteekenissen ook nog een wat ruimer zin van ‘veiling’ heeft gehad, als gelegenheid waarbij zoo'n wijnkoop plaats had, zoo'n handgeld werd verdiend. Trouwens, juist in dien zin heeft het sedert daar in den vreemde ook voortgeleefd! Want nog lang nadat te Sandwich de Hollandsche kolonie in hoofdzaak verdwenen was heeft deze emigrant op taalgebied daar onafgebroken de herinnering aan levendig gehouden. Nog in 1887 was er het gebruik in Kent niet van uigestorven, ook al behoort het nu onder de verouderde woorden. Doch, zoo lang het er gebruikelijk is geweest heeft het er altoos niet de | |
[pagina 236]
| |
beteekenis van ‘luck-penny’, maar die van ‘auction of household goods’ gehad, naar Murray's genoemde woordenboek ons zien doet. Zien doet bijv. in dit citaat van omstreeks 1700: ‘He changes his oaths, as Chapmen come, or (as at a Lyth-Coop) for - who bids more?’ Is het lichtvaardig op het hiervóór vermelde tenslotte ook nog een hypothese op te bouwen omtrent de manier, waarop het Engelsch tot het adopteeren van dit Hollandsche woord gekomen zal zijn? Als wij opmerken, dat die adoptie zich tot Kent heeft bepaald en in de 17e eeuw zich in de litteratuur begint te spiegelen: wat ligt dan meer voor de hand dan te veronderstellen dat de 16e-eeuwsche emigratie naar Engeland, waarvan de kolonie te Sandwich een deel heeft gevormd, het bruggehoofd is geweest waarlangs het in de taal der Britten is binnengedrongen!
Haarlem. a.a. van schelven. |
|