Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 44
(1925)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||
Over het Nederlandsche Participium Praesentis.II.In het eerste artikel over dit onderwerpGa naar voetnoot1) heb ik het groepvormende participiumGa naar voetnoot2) in het moderne proza besproken met dien verstande, dat de groepen, waar het subject der handeling van het P.P. niet tevens subject van den zin is, voor een afzonderlijke bespreking werden gereserveerdGa naar voetnoot3), die hier nu volgt. Twee soorten kunnen we onderscheiden: 1o groepen van het P.P. zonder het subject, als bijv. ‘Reizen’ 147: Hij vond er den drijver, peuterend aan een grooten teen; 2o groepen van het P.P., waarin het subject is opgenomen, als ‘Armoede’ 80: Zij schreide al heviger, de spanning van den heelen dag zich oplossend in tranen. De eerste soort is nauwer verwant met de vroeger besproken groepen, waar subject van den zin en subject van de groep indentiek zijn, dan de tweede. Ook is er verschil in voorkeur bij de schrijvers. Terwijl bijv. Van Looy in ‘Reizen’ 36 maal den eerstgenoemden vorm construeert (de vroeger besproken ‘gewone’ groepen 141 maalGa naar voetnoot4)), vindt men in het door ons beschreven deel van ‘Reizen’ nooit een groep der tweede soort, mèt subject. Daarentegen bij Ina Boudier Bakker in ‘Armoede’ (behalve de vroeger besproken 87 ‘gewone’ groepen) 50 gevallen, waar het subject een ander is dan dat van den zin, en hiervan 29 gevallen der tweede soort, mèt subject. In ‘Armoede’ vinden we dus uitnemend materiaal voor de beschrijving van constructies, die we natuurlijk met een ander | |||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||
oog beschouwen dan Charivarius en zijn ‘puristische’ medestrijders. - Beschrijving van het gebruik in 100 bladzijden van éen auteur geeft ook eenig licht over het ontstaan van syntactische vormen als deze participiale groepen; méer licht, dan opeenhooping van te hooi en te gras verzamelde voorbeelden. Over de plaats van het P.P. in de groep spreek ik niet; in het algemeen is de voorkeur voor plaatsing voorop grooter dan bij de vroeger beschreven groepen. Dit is verklaarbaar uit een behoefte aan duidelijker aansluiting van het P.P. met den zin, gezien het minder nauwe logisch verband. | |||||||||||||||||||
A. Groepen van het P.P. zonder subject:1o het P.P. is attribuut bij het praedicaatsnomen van den zin: Zij was geworden een opgewekte flinke vrouw, opgaand in eigen zorgen en belangen 96 : 25; Dit toch bleef de eenige schaduw in haar leven, wel verflauwend naarmate de jaren rustiger vergingen 28 : 28. 2o het P.P. is attribuut bij het object van den zin. Alleen gebruikelijk bij een verbum sentiendi: Hij zag alleen zijn kinderen, vroolijk, gezond, lachend, vierend zijn feest 99 : 33; hij voelde Berry als bij toeval tegen hem aanleunen, al lezend in zijn blad 58 : 37; hij zag die twee naturen, zóo in alles verschillend 20 : 34; zij zag zich naast hem staan, en hem zich omkeeren ... haar wijzend op allerlei 19 : 2; In de kamer vond hij Oom Jan, zittende op de canapé 63 : 34; Zij vond haar vader alleen, opschrikkend uit een dutje 76 : 37; Ammy hoorde haar stem schel, opgewonden-overmoedig bevelend; het trof haar als een steek 52 : 10. In dezen laatsten zin is de participiale groep niet alleen attribuut bij het object, maar ook een uitweidende variatie van het adjectief ‘schel’. In den zin: hier had zij zich thuis gevoeld, hoorend bij hem 100 : 17;is het verband der groep met het reflexieve object zelfs geheel opgeheven; de groep is alleen een variatie van ‘thuis’. - In ‘Reizen’ is de verbinding niet beperkt tot verba sentiendi. 3o opmerkelijk is de ‘constructio ad sensum’ in gevallen, | |||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||
waar het substantivisch antecedent der participiale groep in een pronomen possessivum wordt aangeduid: En zich wel veilig voelend zoo, bleef haar gezichtje strak 39 : 28; Maar haar keurige netheid, vreezend dat de meid iets zou breken, deed haar toch zelf aanpakken 73 : 8; Een angst kroop in haar op voor hun thuiskomst: vroolijk, drukpratend, en zij ... hier alléen 51 : 40; Dat in dezen laatsten zin door de tegenstelling met ‘zij ... hier alléen’ een persoonlijk antecedent (niet dus ‘thuiskomst’) wordt aangewezen, is onmiskenbaar. Onzekerheid dienaangaande voelen we in sommige andere gevallen: En na haar physieke beterschap bleef haar ziel geschokt in onrustbarende geïrriteerdheid, bijna bezwijkend onder het fnuikende weten, dat ... (antecedent ‘zij’ òf ‘haar ziel’) 12 : 1; In bevend verlangen had ze liggen luisteren naar de geluiden in huis, soms opeens met een schok herkend zijn zachten tred, sluipend uit de slaapkamer naar beneden 100 : 22 (antecedent ‘hij’ of ‘zijn tred’). Zóo raakt de groep van het p.p. ‘los’ van den zin. Over ‘geïsoleerde losse’ d.i. ‘absolute’ verbindingen vgl. blz. 123, 125 vgl. - Geheel ‘los’ is de groep, door den te grooten afstand tusschen antecedent en groep, in: En de oogen gesloten, zag ze zichzelf liggen in bed ..., voelde zij terug het overspannen koortsachtig leven van dezen heelen tijd, grijpend het geluk van oogenblik tot oogenblik 100 : 29. Evenzoo bij het, uit veranderd adverbium blijkend, anakolouthon in: Maar toen, zacht terugloopend door die gang, waar zij als kind haast alle dagen had gespeeld, ... zich nu een vreemde voelend, die een visite komt maken, hier waar ze gehoopt had eens als kind den ouden man te mogen begroeten, hier zonk plotseling een leege bittere wanhoop in haar 82 : 32. 4o het antecedent der groep kan ook een substantief van een voorzetselbepaling zijn. Vooral in ‘Reizen’ komen veel gevallen voor, zooals bijv.: Theobald intusschen treuzelde bij zijn eigen beest, opgetoomd | |||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||
staande in de rij, het bittouw reeds in den bek 58 : 24; Hij merkte een broederlijk gevoel in zich voor Roosevelt, naast hem rijdend met zijn onverschrokken gezicht. Zelfs bij onderbreking van den zin door de groep: Achter een walletje, vertoonende de open straatjes, stonden de huisjes. En weer nu onder de wegende ernst van die koninklijke kerels, afkeerend hun gezichten ..., voelde Theobald ... 101 : 10. In ‘Armoede’ vinden we deze verbinding alleen bij het voorzetsel ‘met’: Met zijn kleinen geestigen kop, eindigend in het grijze puntbaardje, met den spottenden lach ... was hij het type ... 3 : 12.Hier is het P.P. nog bepaling bij het substantief ‘kop’; de handeling van het P.P. is geen adv. bep. van omstandigheid bij die van den verbonden zin. Is dit wèl het geval, dan wordt het verbogen substantief met het P.P. in een groep vereenigd door verval der scheidende pauze: En even stil als te voren had ze toen voor zich uitgeleefd, maar met zoo'n innig geluk stralend in haar oogen, in heel haar gezicht, dat ... 13 : 18. Wanneer deze groep van substantief en P.P. zelfstandig praedicaat is geworden, kan, bij vergrooting van den afstand tusschen den zin en de groep, het voorzetsel verdwijnen, zooals in: Kitty, had zoo iets zonnigs, toen zij tegen hem lachte met haar gave witte tanden, het eigenaardige breede blanke gezichtje vragend hem aanziend, dat ... 15 : 16. Hier kàn de groep nog samengetrokken zijn met de voorzetselbepaling ‘met haar gave witte tanden’; maar de groep kan hier ook ‘los’ zijn geworden. Een dergelijk geval van overgang is ‘Reizen’ 41 : 17: Roosevelt, officierachtig, groot in zijn jas met breeden lendentrekker en een knickerbocker plooiende op zijn stevels, bromde en rookte. Een ‘logisch’ auteur vermijdt in zoo'n geval het P.P. door een volledigen zin: | |||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||
Dezelfde achtergrond van een naakte, kaalgeschroeide vlakte, omgewoeld door granaten, jammerlijk overstrooid met bouwvallen van dorpjes, en waar dikke rookwolken en ontploffende projectielen uit ontspringen (N.R.Ct. 25/VIII '16). In ieder geval bij deze gevallen van samentrekking, blijkt, juist uit de twijfelachtige gevallen van overgang, duidelijk éen der mogelijkheden van geleidelijk ontstaan dezer ‘losse’ groepen van P.P. + substantief, die we thans nader bespreken (vgl. verder nog blz. 133). | |||||||||||||||||||
B. Groepen van het P.P. mèt subject.Een andere oorzaak van groepvorming, los van den zin, kunnen we opmerken, bij de herhaling van een praedicaatsnomen of object (zie A 1o en 2o) in den vorm van een appositie: En daardoor was zij voor hem, wat geen andere vrouw ooit voor hem kòn zijn: een stuk uit zijn leven, in haar persoon ontelbare herinneringen besluitend en meedragend 31 : 27; had hij verwonderd gezien die onrustig zoekende natuur, zoo totaal tegenstrijdig met de zijne: een natuur, zich hartstochtelijk hechtend aan enkelen 10 : 17; hij zag haar met dezelfde gezonde kracht als hijzelf, maar zonder veel intellect, een knappe vrouw, tevreden voortlevend, voorspoedig 96 : 17. Natuurlijk is na een verbum sentiendi de isoleering uit den zin pas volkomen, wanneer het substantief in den nominatief staat: In den laatsten tijd, als hij alleen lag, zag hij zooveel dingen uit zijn jeugd terug. En dan altijd: Evert en hij voortdurend kribbelende en wrokkende 66 : 22. Hier is feitelijk niet het subject ‘Evert’ en hij’, maar de inhoud van de groep van ‘subject + P.P.’ een appositioneele variatie op het antecedent: ‘Zooveel dingen uit zijn jeugd’. Een geval van overgang, waar het antecedent (‘wat’) zoowel op het substantief der groep alléen (‘een vluchtig rood’) als op den inhoud van de groep in haar geheel kan betrokken worden, is: ‘Mijn mooi dochtertje’ fluisterde hij tegen haar zachte wang en hij glimlachte goedig om wat hij niet begreep: een vluchtig rood even opbrandend door haar bleekte 86 : 13. | |||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||
Vaag is ook de verhouding tot ‘het’ in: Zij maakte het s'avonds altijd heel gezellig, het theeblad voor zich, zijzelf genoegelijk rond in haar armstoel breiend 60 : 43. Een sterk staaltje van de isoleering der groep is: Hij zàg nog duidelijk in zijn herinnering terug: Paul als klein jongetje, 's zomers bleek, bezweet uit school komend 25 : 40,waar een antecedent (als ‘zooveel dingen’ in gecit. 66 : 22 of ‘het’ in gecit. 60 : 34) ontbreekt. Geïsoleerd is ook de groep, wanneer het antecedent een adverbiale bepaling is: Zoo als vanmiddag was hij nog nooit geweest. Zij samen langzaam loopend in de winterschemering 52 : 26. Duidelijk is de schilderende functie van deze participiale groepen, ook als variatie van zoo vaag aanduidende antecedenten, in: Dan dacht hij opeens weer aan de Wagner-avonden, Moeder en hij samen op hun vaste plaatsen, ... moeder zittend op de bank ..., hij voor de piano, stukken ophalend uit den Ring, samen nog eens nagenietend 31 : 14. Deze schilderende, varieerende groepen vinden we in ‘Armoede’ zelden bij een subject van den zin, zooals in: door 't onzeker lantaarnlicht ging soms iemand voorbij - een meid gehaast loopend met een mandje 51 : 3. Bij andere auteurs zijn zij wel gebruikelijk. Behalve uit de hier beschreven verhouding van een appositie tot den zin, kan ook door coördineerende samentrekking van het verbum finitum isoleering der groep van nomen + P.P. tot stand komen. In de eerste plaats bij zinnen met een verbum sentiendi (als in de meeste der hierboven besproken gevallen; vgl. ook A 2o): Altijd weer opnieuw zag hij daar die zaal ... en daar tusschen zichzelf radeloos, stikkend in die volte 32 : 40. Hier is het P.P. nog attribuut bij den accusatief ‘zichzelf’. Maar het verschil tusschen deze verbinding en de reeds geciteerde | |||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||
Zag hij zooveel dingen uit zijn jeugd. En dan altijd: Evert en hij kribbelende,is niet groot; want bij een aaneenschakelende coördinatie als in 32 : 40 is de overgang naar een nominatief als in deze varieerende appositie zeer wel denkbaar. Samentrekking van het verbum ‘was’ kunnen we vermoeden in: Toen zij, betrekkelijk jonge vrouw nog, door een beroerte werd getroffen; en die grauwe dagen, waarin alléen was (nl. voor zijn herinnering) haar gezicht bewusteloos op 't kussen, en hij er naast het aanstarend, in 't radeloos weten ... 30 : 23. Een interessant geval van isoleering blijkens de interpunctie, waar evenwel samentrekking nog denkbaar is, is de nominatief in: ‘Reizen’ 31 : 24: Tot eindelijk de schorre schreeuw kwam dat de rivier er was en zij daar stonden saâmgehuiverd; de logge beesten klappend met hun ooren en onverzettelijk met de koppen van de windzij af. Verwant met de samentrekking is de ellips van het verbum substantivum in een parenthetischen hoofdzin naar den vorm, bijzin naar de beteekenis: Dágen ... Bernard aldoor in huis, zorgend voor de zieke ... dan die ijzige leegte 30 : 26. Drie bronnen zijn er dus, waaruit, bij verzwakking van het gevoel voor logische zinsverbinding (bij Ina Boudier Bakker een kenmerkend verschijnsel), de eigenlijke absolute participiale groepen geleidelijk kunnen voortkomen: de verbinding door ‘met’ (zie A 4o), de isoleering en vervaging van de appositie, de samentrekking van een verbum finitum. Deze absolute groepen in den vollen zin des woords zijn in ‘Armoede’ steeds beschrijvingen van houding en gebaar: De jongen keek hem na, waar hij ging, zijn groote gestalte loom zich bewegend, zijn blonde kop gedrukt neergebogen 59 : 1; Hij kwam half overeind, even een blijdschap oplichtend in zijn koele oogen 24 : 1; en een frons van spoedig ongeduld haar | |||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||
gezichtje betrekkend, liet haar handje al slap het pakje zakken 86 : 19; dat Ammy heel verstrooid was, haar oogen starend voor zich uit 48 : 21; hief zijn glas tegen elke zijner kinderen apart, zijn blauwe oogen schitterend van pleizier 98 : 39; hij ging zijn broer tegemoet, een plaagzucht spottend in zijn kleinen kop 88 : 28; zij schreide al heviger, de spanning van dien heelen nacht en dag zich oplossend in tranen 80 : 20Ga naar voetnoot1). De drie bovengenoemde overgangen kunnen wij beschouwen als toevallige aanleidingen tot de analogische verbreiding van meer of minder ‘absolute’ groepen. Het voorkomen van veél onzekere gevallen van overgang bij éen auteur werpt op die wijze van verbreiding een duidelijk licht. Evenwel de voornaamste oorzaak van het gebruik der absolute constructies in de litteraire taal der moderne prozaïsten is en blijft de bij hen zoo rijk ontwikkelde voorkeur voor het gewone participium conjunctum. Dien typischen vorm zal men altijd klakkeloos navolgen, zonder overweging van de logische betrekking tusschen den zin en de participiale groep. Deze klakkelooze navolging wordt vooral begrijpelijk, wanneer er gevallen voorkomen, waar het participiale verbum zoowel transitief als intransitief bedoeld kan zijn. In het eerste geval is het partic. een gewoon praed. attr. bij het subject van den zin, in het tweede is het absoluut gebruikt: Hij knikte nog vroolijk tegen haar in de deur, zijn oogen goedig knippend achter de brilleglazen; zoo ook 85 : 25Ga naar voetnoot2). Dat in het Nederlandsch de absolute participiale constructies sterker verbreid zijn dan in het Duitsch, blijkt bij vergelijking met de onlangs verschenen dissertatie van Dr. H. AnnemaGa naar voetnoot3). Zonder twijfel geldt dit ook voor het ‘gewone’ groepvormende | |||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||
partic. praesentis, dat we in artikel I hebben besproken. In hoeverre de stijl der moderne Nederlandsche schrijvers daarbij onder Franschen en Engelschen invloed staat, kunnen we zonder onderzoek van verwante verschijnselen moeilijk bepalen. De sterke verbreiding van de participiale groep in het nieuwste Nederlandsch is echter alléen kenmerkend voor den litterairen stijl; de neiging tot absolute constructies vinden we zelfs maar bij enkele auteurs. Aan deze laatste neiging en aan de schakeeringen der woordschikking in de groep (zie artikel I) kan men den individueelen stijl zeer wel toetsen. Den graad der litteraire neiging tot constructies met het gewone P.P. beseft een Nederlander door vergelijking met zijn hedendaagsch ‘algemeen beschaafd’ taalgevoel. Eenige bevestiging van dien gevoelsindruk is echter gewenscht en kan worden verkregen door vergelijking met het wetenschappelijke proza der laatste 50 jaren en door vergelijking met de litteraire taal vóor '80. Bij onderzoek van het wetenschappelijke proza blijkt, dat de minder logische verbindingen in ‘absolute’ verhouding van groep en zin, streng worden gemeden. Wèl hebben deze schrijvers een voorkeur voor de groepen afhankelijk van een ander zinsdeel dan het subject. Die verbindingen zijn dan ook vooral in den doordachten stijl te verwachten. In de tweede plaats heeft het P.P. in het wetenschappelijke betoog meestal causale, conditioneele of concessieve beteekenis ten opzichte van den verbonden zin, en is dus niet vóor alles de omschrijving van een gelijktijdige omstandigheid zonder meer, zooals in het beschrijvende litteraire proza. Met deze neiging, het P.P. in streng-logische betrekking tot den zin te gebruiken, komt overeen de sterkere voorkeur der geleerde schrijvers voor groepen, die den zin onderbreken, of die aan den zin voorafgaan, in plaats van groepen die op den zin volgen. Bovendien is het getal groepen dat een bijzin onderbreekt, relatief veel grooter dan bij de litteraire schrijvers; verbindingen dus als: Rechtstreeks meer tegen Stahl dan tegen Groen zich keerend, bepleitte Opzoomer een staatsleer, waar ...; - Willem I, zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||
regeeringsgezag dan aanvaardende in overeenstemming met de algemeene overtuiging van het land, heeft, zich kwijtende van de door hem aanvaarde verplichting, ... onmiddellijk de noodige stappen gedaan; - In den grooten strijd kon Hugo de Groot, historisch-juridisch argumenteerende, overtuigend betoogen, dat ....; - Niemand zal het voor grootspraak houden, als Oldenbarneveld, terugziende op al de moeilijkheden, zich beroemt ...; - het moeras, dat, van de Zuiderzee tot de Eems doorloopend, de noordelijke provinciën afzonderde ...Ga naar voetnoot1) In de derde plaats is het getál der participiale groepen op geen stukken na te vergelijken met dat der besproken litteraire werken. Dáar vonden we, buiten en behalve de P.P. bij andere casus dan het subject, in 600 blz. 590 groepen met een P.P. In ruim 300 blz. van geleerde verhandelingenGa naar voetnoot1), met inbegrip van de talrijke van een anderen casus dan het subject afhankelijke, 60 groepen met een P.P.; dus nauwelijks ⅕. Van deze 60 zijn er maar 8, waar het P.P. als praed. attr. bij het subject vólgt op den zinGa naar voetnoot2). In de vierde plaats wordt, gelijk te verwachten is, het P.P. in de groep alléen gevolgd door voorzetselbepalingen; het staat in de groep niet voorop bij een voorwerp of bijwoord, behoudens bijzonder geestdriftig of verheven gestelde passages, als: (van Prof. van der Vlugt, Een Halve Eeuw t.a.p. blz. 22, 36, 53): Récht toch heeft uit zijn aard een dubbel aangezicht; het is niets, tenzij het in zekeren zin zich plaatse boven den positieven feitenloop, bevelend het eene, verbiedend het andere. - De Romantiek die ... als een opwekkende bries over steden en akkers kwam waaien, omwerpend de idolen van wereldburgerschap. - Levenslang bleef hij die leus, dat doel getrouw, herziend, omwerkend, aanvullend op heden den arbeid van gisteren. Van het litteraire proza der jaren vóor '80 betrekken we | |||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||
in de vergelijking 370 blz. uit Potgieter's Verspreide Geschriften en 250 blz. uit den ‘Delftschen Wonderdokter’ van Mevr. Bosboom. In deze 620 blz. vinden we 175 ‘gewone’ groepen van het P.P.; in het moderne proza waren er 590 in 600 blz. Het getal is wel iets grooter dan bij de geleerde auteurs, maar kan toch bij dat der moderne schrijvers niet hálen. Ook de kenmerkende eigenschappen der participiale groepen naar vorm, beteekenis en verband, komen overeen met die, welke we hebben vastgesteld voor het wetenschappelijk proza. Kunst en Wetenschap zijn dus ook in dit syntactisch verschijnsel nà '80 gedifferentieerd. In ons eerste artikel werden van de beschrijving uitgezonderd de participia in de inleiding van een Oratio Recta, die door hun bijzonder stilistische en rhythmische gesteldheid de betrouwbaarheid van een statistische vergelijking belemmeren. Dergelijke groepen van het P.P. zijn bij Potgieter en Bosboom zeer geliefd; zij vormen een bepaald typeerend kenmerk van den ouden romantischen stijl. Ieder kent ze, die hooggestemde, hooggespannen woordreeksen van langen adem, als: (D.W. 114 : 30): ... hernam de vreemdeling, zijn groven lakenschen hoed afnemende en tegelijk de op zijn boersch gefatsoeneerde pruik, waarvan de roodachtige haren hem tot op de wenkbrauwen hingen, even oplichtende ... of: (Potg. Schetsen I 42): ‘Vermoeyenis’ dacht vrouw Barbara, de huisdeur weder sluitende, ‘om half zes ure 's morgens vermoeyenis!’ vervolgde zij in zichzelve, de tondeldoos van den mand nemende, om het vuur te ontsteken ... Men vindt er ± 150 (hiervan ± 80 bij Potg.). Méer dan bij de moderne schrijversGa naar voetnoot1). De buitengewone gevallen van P.P., die niet het subject | |||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||
van een zin bepalen, komen voor ten getale van ± 68 (± 48 bij Potg.). Evenals in het wetenschappelijke proza, blijkt bij Potgieter en Bosboom een sterke voorkeur te bestaan voor ingewikkelde, logisch doordachte, verbanden. Bij Potg. volgt de groep op den zin in 43 gev. (= 35%), de groep onderbreekt den zin in 47 gev., en gaat aan den zin vooraf in 34 gevallen. Bij Bosboom resp. 16 (= 31%), 20 en 15 gevallen. Gemiddeld dus in slechts 34% der gewone gevallen zijn groep en zin verbonden door de geleidelijke aansluiting; bij de moderne schrijvers vonden we 52% der gewone groepen ná den zin. Evenals in het wetenschappelijke proza (vgl. blz. 127/8) zal hierdoor bij Potg. en Bosboom de participiale groep gemakkelijker dan in het nieuwere litteraire proza causale, conditioneele of concessieve beteekenis krijgen, m.a.w. eerder dienen tot betoog dan tot schilderende beschrijvingGa naar voetnoot1). De aan den zin voorafgaande en de den zin onderbrekende groepen bij Potg. beschouwen we nog iets nader. De verbinding van een aan den zin voorafgaande groep met een vooropstaand adverbium als: ‘Toen, zijn hoed nemende, liep hij de gang door’die bij de moderne schrijvers schering en inslag is bij de beschrijving van spannende tooneelen, komt bij Potg. niet voor. Wel wordt nu en dan het verband verzwaard door een gecoördineerde praed.-attrib. bepaling als: (Schetsen III 357) Behoedzaam in al zijne bewegingen, doch echter niet meer dan een paar malen steenende, bracht de goede doctor het eindelijk uit het bed op den vloer. De onderbreking door de participiale groep betreft in 23 van de 47 gev. een bijzin; bij de modernen in 34 van de 141 gev.Ga naar voetnoot2). Zwaarwichtige zinsverbanden als: | |||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||
(Schetsen III 311): Bedrogen had zij zich dus niet, toen zij, op weg naar huis de breede beukenlaan langs komende, de chais had meenen te herkennen; of (Schetsen I 275): De golven van het Borndiep, die, door het lies en de biezen spoelende, de bloeijende riethalmen deden schudden; of (Schetsen III 331): En Mathilde, die het laatste tooneel, voor zich uitstarende, heeft geschetst, de schoof in de regte bewegende, tot deze melodisch ruischte, Mathilde ziet Louise eensklaps aan. Bij onderbreking van een hoofdzin wordt bij de nieuwere schrijvers de groep meestal geplaatst tusschen subject en verbum finitum, blijkbaar om de stootende opeenvolging van het verbum en het participium te vermijdenGa naar voetnoot1). Potgieter heeft tegen de minder fraaie onderbreking, nà het verbum, niet zooveel bezwaar: in 9 gevallen staat de groep nà het verbum, in 10 gev. tusschen subject en verbum. Ook bij onderbreking van een zin met inversie vinden we zware, ietwat topzware, constructies: (Schetsen I 260): Geen oogenblik trok het betooverend spel van licht en schaduw, op de veelkleurige bosschaadje afwisselende, naardat de wolkjes den glans der zon onderschepten, of een stervend koeltje de takken buigen deed, zijn aandacht. Ook (Schetsen III 351): Op den bewassen bouwval in het gulden verschiet, daar stonden, de frissche lucht insnuivende door de opgesperde neusgaten ..., daar stonden een paar flinke rossen op den heuvel. Ten slotte de woordschikking in de groep. Bij Potg. vinden we in slechts 14 gevallen (= 11% van 124 gev.) het P.P. voorop; in 9 geval. (= 7%) in het midden; in 101 gev. (= 82%) aan het einde der groep. Bij Bosboom-Toussaint voorop 8%, in het midden 16%, aan het einde 76%. Deze verhouding was in het moderne proza geheel anders: voorop 34%, midden 23%, achteraan 43%. Bovendien wordt bij Potg. en Bosb. het P.P. alleen door voorzetselbepalingen gevolgd; op deze | |||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||
vaste gewoonte der oudere schrijvers (vgl. ook blz. 128) vormen blijkbaar archaïseerende citaten de eenige uitzondering: Bosb. D.W. 18: Eene officieele deputatie uit de Staten van Holland was dan ook verschenen, aanbiedende twee gouden competassen, een verguld lampet en waschbekken; Potg. Sch. I 307: de liefste des ridders, die in het oude verdichtsel beschreven werd, met ‘gele haren en blanke armen’, schreijende dag en nacht om haren edelman ...; Sch. II 26: En wierden van hem gedoopt in de Jordaan, belijdende hare zonden; - Sch. III 378 ... ook zijn verstand niet braak latende liggenGa naar voetnoot1). Nu en dan staat bij Potg. het P.P. met opvallend zwaar rhythmisch accent geheel voorop in het zinsverbandGa naar voetnoot2): Hijgende van den togt, kwamen zij naauw in tijds op den wagen (Schetsen I 12); zoo ook: Leunende op het krukje, spoedde zij zich ... (Sch. I: 35). Bij de talrijke groepen die niet met het subject van den zin zijn verbonden (bij Potg. 48, 124 ‘gewone’; bij Bosb. 20, 51 ‘gewone’) merken we dezelfde overgangen op als bij Ina B.B.
A. Groepen van het P.P. zonder substantief. Talrijk zijn de zuiver attributieve verhoudingen als: (D.W. 112): Hier vonden zij een boerenwagen, kennelijk op hen wachtende; (Potg. Sch. III 369): Lagchend schudde de vreemdeling de dunne grijsgrauwe lokken, om zijn hoofd fladderende. Zoo 17 gevallen bij Bosb. en 22 bij Potg. Twijfelachtig is de betrekking tot den zin (antecedent in het pron. poss. òf in het subst. vgl. A 3o, blz. 121) in: (Potg. Zusters 80): doch de regterhand verried wat er in haar gemoed omging, dobberende tusschen hoop en vrees. Het antecedent schuilt in een pron. poss. (D.W. 110): | |||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||
Hetzij omdat hun plicht het gebood, als behoorend tot zijn staf, of omdat ... Wanneer de groep voorafgaat aan den zin, raakt zij gemakkelijk ‘los’ van het antecedent: Idealistisch schilderende, viel aan den stijl zijn eisch niet te ontzeggen (Schetsen III 294). Ook bij Potg. en Bosb. komen P.P. voor als attribuut na een bepaling ingeleid door ‘met’ (vgl. A 4o)Ga naar voetnoot1): Met oogen, schitterend van genot, had hij zitten kijken (D.W. 65);hieruit kan evenals bij Ina B.B., bij samentrekking, een absoluut gebruik van het verder verwijderde P.P. voortkomen: (D.W. 239) Blootshoofds zonder mantel noch degen, met sporen van bloed op zijne verhavende kleeding, de verflenste kraag op zijn rug hangende en den vermagerden hals slechts door de verwilderde haren gedekt. B. Groepen van het P.P. mèt substantief verbonden. Niet in verbinding met een verbum sentiendi, zooals bij de moderne auteurs (vgl. blz. 124) maar vooral in een meer of minder vage appositioneele verhouding bij schetsende opsomming, vinden we, in het bijzonder door Potg., het P.P. met een substantief gecombineerd (Potg. 18 gevallen; Bosb. niet). Ook hier kunnen we ons voorstellen, dat een groep, hoewel nog attrib. bij den zin die volgt, door varieerende herhaling (= zij) wordt geïsoleerd: De drie stemmen welke zich een oogenblik zamen hadden doen hooren, alle drie de hartstogt schetsende; de drie stemmen thans schijnbaar met elkander in strijd, schertsende, klagende, juichende; de drie stemmen elkaar slechts weerstrevende ..., zij boeiden (Zusters 149). Wanneer de groep met een voorgaanden zin wordt samengetrokken, wordt het verband, vooral bij variatie van het nomen (een algemeener door een meer bijzonder), los: | |||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||
(I 16 Schetsen): Onder het hooge looverdak bood de bonte vergadering zeldzamer schouwspel aan. Zonderlinge groepen voorwaar! Hier een breede kring van vrouwen, op het hooge gras rustig nederzittende ..., daar een stoet van krijgslieden, het Psalmboek op de bussen opslaande ... Elders, tegen eenen bemosten olmstam leunende, een hopman. Geheel vervaagd is de verhouding van antecedent en variatie, geheel absoluut is de groep in: (Schetsen I 305): In bedaarder gemoedsstemming zoude de schoonheid van den morgen, de zonnestralen flikkerende op de sneeuw, een wolk duiven zich verlustigende in den glans, hare opmerkzaamheid hebben geboeid (attrib. verhouding v.h. subject der groep is uitgesloten door het verschil in getal der beide subjecten); (Potg. Zusters 142): Zooveel poëzie! Warner het schoon der natuur genietende; Aafje beminnende en bemind! (D.W. 245 : 27): toch, toen het paar nu langzaam tot het huis was genaderd en de schildwachten voorbijging, de grijzaard altijd den wankelenden jonkman steunende, sprak de eerste soldenier: De absolute groep duidt een houding of gebaar aan (vgl. blz. 125): (Sch. I 251) zij verscheen uit het veerhuis, dartel met de rijzweep de lucht klievende, de witte veder, door Louise op den hoed gestoken, als waaijer langs hare wangen wapperende; (Sch. III 351): Daar stonden, de frissche lucht insnuivende door de opgesperde neusgaten, daar stonden, de schoone blanke lijven scherp uitkomende tegen het wolkeloos azuur, daar stonden een paar flinke rossen op den heuvel; (Sch. III 320): Hoe gelijk is hun schred, hij links en zij rechts gaande. Eventueele samentrekking van ‘dat somber tafereel wordt vervroolijkt door’ is door het verschil in temporeele beteekenis der praedicaten van zin en groep onmogelijk. | |||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||
III.Een opleving van participiale constructies, niet minder hevig dan in het proza na 1880, heeft plaats gehad in het litteraire proza van den tijd der Renaissance, in de 16de en 17de eeuw. We zullen de waarde van het Participium Praesentis in de toenmalige syntaxis vaststellen door een vergelijking van het populaire proza der volksboeken met dat van de klassieke schrijvers der 17de eeuw. Den stijl der volksboeken toets ik aan 100 blz. der ‘Schoone hystorie van Malegijs’ (uitg. Dr. E.T. Kuiper 1903) en aan de verhalen van zeevaarders. In den ‘Malegijs’ komt het attributieve P.P. nagenoeg niet voor (5 gev.). Het enkele praedicatieve voornamelijk in verbinding met koppelwerkwoorden: hi wert lachende, roepende, kermende, klagende, screyende, kermende, suchtende; peysende, kennende, siende; slapende, dansende, bloedende, treckende (= hij begon te lachen, etc.); ic ben, hi was verwachtende, levende, eyschende, slaende, blinkende, knielende; hi bleef staende, verlangende; (resp. 29, 9 en 2 gevallen). Het gewone, lossere, praedicatieve P.P. slechts in twee zinnen: Ende heeft al bevende een sacxsken voort gehaelt (74), oft si levende dood waren (88). Bijzonder gebruikelijk is het achteraan geplaatste, rhythmisch geïsoleerde P.P., in het verband met een volgende Or. Recta eigenlijk groepvormend, nl. ‘seggende’ (= en hij zei), dat 33 maal voorkomt als stereotiepe inleiding. Andere dergelijke achteraangeplaatste eenvoudige P.P. komen slechts 5 maal voor, bijv.: Si gingen goede sier maken, etende ende drinkende. VergelekenGa naar voetnoot1) met deze schaarsche of ook versteende gevallen, is het groepvormde P.P. in den stijl van den Malegijs tot grooten bloei gekomen. Opvallend is vooral de voorkeur voor | |||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||
onderbreking van den zin: 30 groepen vólgen op den zin, 5 gewone groepen gaan aan een zin vooraf, maar in 126 gevallen wordt door de participiale groep een zin onderbroken. A. Bij de groepen die volgen op den zin, is weinig bijzonders op te merken. Het P.P. staat in de groep achteraan in 17 gevallen, vooraan in 13, en hiervan in 8 gev. vóór een object, een schikking die op den Romaanschen invloed wijst: Dat hi zijn septrum tegen deerde werp treckende zinen baert ende vermaledijende zijn goden (41). Ook hier heeft, evenals het achtergeplaatste ‘seggende’, het P.P. nu en dan de beteekenis van een handeling die vólgt op die van den zin (vgl. Tijdschr. XXXVI: 229 vgl.): Ende spranc vanden paerde, vallende op sijn knyen ende seyde: (28). B. Het groote getal der onderbrekende groepen slinkt in aanzien, wanneer we de stereotiepe onderbreking door ‘siende’ en ‘horende’ in 37 + 72 gevallen wegrekenen. Voorbeelden: Spiet dit siende liep uut sijn bedde; Roelant dit hoorende sweech al stille. Vrijere constructies blijven er maar 17 over. De onderbrekende groep wordt in deze gevallen door slechts éen komma, en wel nà de groep, van den omringenden zin gescheiden: Die coninc seer verwondert sijnde, dede sijn volc stille staen ende vraghede (28). Deze interpunctie reeds wijst er op, dat het subject van den zin in deze constructie, rhythmisch, in de groep werd opgenomen. Dat de groep op deze wijze ‘absoluut’ kon worden opgevat, blijkt uit gevallen, waar het subj. in den nazin wordt herhaald en ook de groep wordt hervat door ‘soo’: Malegijs ghewapent zijnde, soo verschiep hi hem ghelijck Sathan (50). We kunnen ons zeer wel voorstellen, dat op den duur uit deze ‘zinsonderbreking’ geheel absolute constructies zijn opge- | |||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||
komen, constructies waarin nl. het subject van de groep en van den zin verschildeGa naar voetnoot1). Wanneer we aannemen, dat analogische uitbreiding van het gebruik eener syntactische constructie vooral duidelijk kan worden gedemonstreerd aan de overgangen die we waarnemen bij eén auteur, in de vormen welke hij met bijzondere voorkeur gebruikt, dan vinden voor de zooeven geopperde onderstelling, dat uit het onderbrekende P.P. door verandering in de rhythmische geleding van den zin geleidelijk absolute constructies kunnen voortkomen, sprekende bewijzen in de 109 groepen met ‘horende’ en ‘siende’. In verscheidene gevallen is nl. de afscheiding van het subj. uit den zin en opneming in de groep, blijkens de herhaling, een feit geworden: Die coninck dese woorden van zijn dochter horende scheen hi badt verwoet dan anders (44); Spiet dit hoorende vraechde hy wie zijn vader was (75). Blijkens hervatting door ‘soo’: Die coninc dit horende so versachte sinen toornigen moede (81). Blijkens herhaling en hervatting beide: Die soudaen van Persen siende dat die coninck sijn dochter so chierlijck toe hadde ghemaeckt, so wert hy hertelycken lachende (34); Buevijn horende dat hi sterven moest, so was hi verblijt (87);zoo ook 7: reg. 16, 66 : 23, 95 : 1. Van deze afscheiding en dezen overgang is het zichtbare teeken de opmerkelijke interpunctie in: Malegijs dit hoorende: So nam hi orlof an sinen oom ende ginc uter stadt (78). Gelijk we reeds opmerkten, is de ‘absolute’ verhouding | |||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||
volmaakt, wanneer subject van groep en zin verschillend is. Bij de stereotiepe onderbreking van den zin nu vinden we gevallen, waar: a. het subj. van het P.P. in den zin wordt genoemd, zonder subject te zijn: Coninck Karel dese woorden hoorende behaechden hem seer wel (99); Malegijs aldus in dye stadt comende, so sijn hem te ghemoete ghecomen die grave ende Vivien (83); b. het subj. van den hoofdzin wordt genoemd in de groep: Vivien dit geseyt hebbende totten Coninc, so antwoorde de Coninc (60); c. het subj. van het P.P. wordt in volgende zinnen aangeduid, zonder duidelijke grammatische verhouding: Dese II ghelieven tegen malcanderen vechtende ende spelende, waer dat hem Benfluer raecte, soo riep hij ‘ay my’ (40). d. de groep is absoluut, zonder eenige aanduiding van het subject der groep in den hoofdzin: Die keiserinne noch al dansende tot dat dien dach ende nacht gepasseert was, so verwonderde Pinabel dat Guwelloen noch de keyserinne niet voort en quamen (88). De hier genoemde overgangen naar de geheel absolute verhouding zijn feitelijk als anakolouthische verbanden te beschouwen: het zinsverband wordt op een andere wijze voleindigd dan het is begonnen. Een bijzonder sterk staaltje van anakolouthon is: Die coninc van Spaengien Antenor vast dieper int lant comende barnende ende blakende, tot dat si quamen voor Rootsefleur ende daer sloeghen si haer tenten ende pauwelioenen nedere (51). De auteur verliest den draad na ‘tot dat’; hij vat ‘si quamen etc.’ als een hoofdzin op, waarmee ‘si sloeghen’ wordt gecoördineerd. Die coördinatie bestaat inderdaad, tusschen de nazinnen van een geheel absolute groep van P.P. in: Vivien inden kercker gaende, die II die hem leiden gingen | |||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||
mede ende terstont stack hi den eenen doot, ende den anderen bedwanc hi (47). C. De groep van het P.P. gaat aan den zin vooraf. Gewone constructies vinden we in enkele gevallen: In der stadt zijnde, vraechde hi eenen ionchere van den hove ... (46); ende met dien oorlof nemende aen den coninc, so sloech hi sijn paert met sporen (32); Aldus aencomende, heeft die grave vanden peerde getorden (89); Aldus reysende te schepen, zijn si ten laetsten gecomen aent lant daer ... (4). In (32) en (89) is het aspect van het P.P. feitelijk perfectisch t.o.v. dat van den zin die volgt (= toen hij afscheid had genomen). We kunnen ons voorstellen, dat door dien overgang in aspectische verhouding reeds het verband van groep en zin losser wordt. - Het subject van het P.P. is gelijk aan dat van den voorgaanden zin en alleen maar verwant met dat van den volgenden, waarmee de groep is verbonden, in: So gingen si na Parijs. Onderwegen dus gaende (nl. si) soe seyde Malegijs (85). Bij verandering van casus is de groep feitelijk absoluut, omdat, vooral met het oog op des schrijvers geringe voorkeur voor groepen van P.P. bij een objectGa naar voetnoot1), het attributieve verband tusschen het P.P. en een vólgend, enclitisch, object ondenkbaar is: Doe reden si ... Aldus uuter poorten rijdende, so wertse Karel siende (76). Geheel absoluut is ten slotte: Vivien (die eerste int velt was) verlangende seer, waer sijn campioen blijven mocht ende dus fantaserende (nl. Vivien) soo is Malegijs comen rijden (65). We zien hier door anakolouthon den zinssamenhang veranderen; de twee P.P. waren bedoeld als onderbreking van een zin ‘Vivien etc.’. Door verandering van subject wordt de | |||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||
tweede partic. groep absoluut, voorafgaande aan den slotzin. In een ander geval: Als Oreande dit hoorde versuchtede si haer seer twijfelende oft sijt segghen wilde, ende haer selven verstoutende heeft ten laesten gheseyt (16):heeft de auteur het subject van den nazin weggelaten, misleid door de herinnering aan het reeds genoemde subject; hij voelde waarschijnlijk de groep als zinsonderbrekend, gecoördineerd aan een andere participiale groep, dus als: Oriande dit horende ende haer selven verstoutende heeft gheseyt. Het is echter ook mogelijk, dat hier, maar dan in een zeldzaam geval, reeds optreedt een verandering in geleding van twee door eén P.P. onderbroken gecoördineerde zinnen, die in de 17de eeuw (vgl. bij HooftGa naar voetnoot1) heel gewoon is; door verwaarloozing der pauze na ‘ende’ in: Versuchtede si ... ende, haer selven verstoutende, heeft gheseyt. D. Participia bij een ander zinsdeel dan het subject komen in den Malegijs niet dikwijls voor; een viertal gevallen als: Dus maecten si bereet schepen daertoe dienende (4). Van meer bijzonderenGa naar voetnoot2) aard zijn de P.P. van ‘sijn’ als: Ende tvolck daer in zijnde te vermoorden (5); Ende is gegaen tot sinen neve, poortier vander stat wesende (96); Desen raet dochte allen den heren goet sijnde (32). Eenmaal vinden we de, ook elders gebruikelijke, normaleGa naar voetnoot3) verbinding door ‘met’ van een bijomstandigheid, het uiterlijk betreffende: In dat middel van deser baniere stont een schoon crucifix met de figure van onsen here daer aen hangende (29). | |||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||
De oude geleding (het P.P. bepaling bij de voorzetselgroep ‘met de figure’) is hier nog mogelijk. Absolute constructies van deze beteekenis komen in den Malegijs niet voor. We hebben alle absolute verbindingen kunnen verklaren als producten van geleidelijken, analogischen overgang uit de constructie van onderbrekende groepen en voorafgaande groepen ten gevolge van anakolouthon. Deze verklaring van het ontstaan bij den auteur van den Malegijs is aannemelijk op grond van zijn gering gevoel voor logischen zinsbouwGa naar voetnoot1).
We vergelijken nu met den auteur van den Malegijs het populaire verhalende proza der 17de eeuw, van zeevaarders als Bontekoe en Wouter Schouten (Dr. J.A.N. Knuttel, Proza uit de 17de eeuw; blz. 156-178 en 191-226). Ook hier vinden we een uiterst geringe voorkeur voor attributieve participia (bij Bontekoe alleen: vliegende visschen, stinckende rook), soms in verheven stijl (bij Schouten) een begin van meer litteraire opleving, als: (blz. 219): De onstuymighe Noordweste winden en hóoghópswèllende wáterbáren lieten niet af ons harder te bespringen; (blz. 198): en onder de schaduw-gevende nare wildernissen ... Het eenvoudige praedicatieve P.P. komt nagenoeg niet voor; ook niet in de staande verbinding met koppelwerkwoorden (vgl. Malegijs). Des te meer overstelpt den lezer het groote getal groepvormende participia: bij Bontekoe 71 in 22 bladzijden, bij Schouten 163 in 35 blz., dus meer dan tweemaal zooveel als in den Malegijs. Ze zijn als volgt te onderscheiden:
Bij beide auteurs dus een vrij groot getal statige absolute | |||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||
constructies; bij Schouten vooral een sterke voorkeur voor: A. Groepen, volgende op den zin (67 in 35 blz.): Deze verbinding is in den populairen stijl der 17de eeuw bepaald typeerend; de op den zin volgende P.P. zijn niet als in het moderne proza van beschrijvenden, schilderenden aard, maar duiden vooral handelingen aan, volgend op die van den zinGa naar voetnoot1):... En stelden haer soo verschrikkelijk aen, alsof 't alles wilden met vuur en vlam verdelgen; stuerende stracks een van de hare na den Moorsen Gouverneur, hem doende verstaen datse noch waren geresolveert met die van Pipely te verdragen (211). Ook zijn er veel P.P. in causaal verband met den zin verbonden, als: Evenwel niemant dorst of woud' zich tegen denselven opposeeren, hoopende op een goeden windt en spoedige overkomst in Bengalen (224). Lange reeksen van participia worden met een enkelen hoofdzin verbonden, als bijv.: (blz. 207) en weten dese gelegentheit in den Oorlog tot hun voordeel te gebruycken; roeyende met hare Jeliassen .. soeckende in de Riviere de Ganges hun voordeel ... vallende hier en daer aen lant... loopende de ver-afgelegene Vlecken af ... nemende al wie datse bekomen ...; voerende Mannen, Vrouwen ... binden en knevelen dese rampsalige dan met stroppen so vast dat die haer nauwelijcks konnen verroeren, moetende in het vertuygh op de rugge ... leggen. Hier worden de P.P. zelfs afgewisseld door het gelijkwaardige verbum finitum (vgl. Tijds. XXXVI : 225).
B. De bij Schouten oók talrijke onderbrekende groepen als: Ons Opperhooft voerende soeter tael, bracht voort ... dat (225); de Folke-rha midden door gebroken zijnde, quam neder gestort (221);kunnen ook hier, als in den Malegijs, gemakkelijk overgaan in absolute constructies (waarop de interpunctie in deze voor- | |||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||
beelden ook weer wijst), omdat in dit 17de-eeuwsch proza het subject bij een verbum finitum in een volgenden zin vaak ontbreekt. De overgang naar absolute constructies wordt ook hier begrijpelijk uit eenige gevallen van anakolouthische verbinding: Doch dese maeckende haer reeckening sonder den Waerdt, en moesten naderhandt noch eens rekenen (216). Met zwakke aanduiding van het subj. in den nazin: Alsoo beyde Natien tegens malkander oorlogende, hare furien meest in rooverijen bestaen (214). Bij Bontekoe bevatten (evenals in den Malegijs) bijna alle onderbrekende groepen participia van ‘sien’ of ‘hooren’ als: (174) ik dat siende raeckte na agteren toe; (172) ik dat siende, was soo benauwt; (160) Sij dat hoorende, waren seer verblijd; etc. Alléen anders, maar dan toch van het werkw. ‘sijn’: (174) ik omtrent den mast overgecomen wesende, riep tegen den Bakker. Bij Schouten, in tegenstelling met den Malegijs, onderbreking van bijzinnen tot zwaarwichtige verbanden: Alsoo de Son, recht boven ons hooft passeerende, gantsch geen schaduw gaf (217). Ook in deze gevallen kan het subject bij het verbum finitum ontbreken: Besloten eyndelijck met alle man (dewijl hier blijvende seeckerlijck van honger mosten vergaen) sigh selfs aen Gods genade, en het gevaer der sporeloose (!) golven, over te geven (194). Ook staat, met een antieke woordschikking, het P.P. vóor het subject, in: totdat, na gissinge onder de Linie zijnde gekomen, wij den 4 October het eylandt Nayas sagen (217). C. De aan den zin voorafgaande groep wordt dikwijls gevolgd door een zin zonder subject: | |||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||
Hier dus leggende sag geen levendig mensche, waer dat ik heen sag (159). Uit een geval als: (Schouten 206): bragten de Zeegen uyt, en deden de eerste treek met goede vangst, maar in de tweede andermael de Zeegen in 't water sluytende, vernamen in 't net een vreesselijck gedruys;blijkt duidelijk, dat deze verbinding ook door een onderbrekende groep kan ontstaan: dan is het voegwoord (hier maer) de verbinding van twee zinnen, niet van zin en groep, zoodat het subj. der gecoörd. zinnen is samengetrokken (vgl. blz. 140 en 151). Na een voorafgaande groep volgt een zin mèt subject: En aldus met God gesproken hebbende, stond ik om weder af te gaen (Bontekoe 177);bij Schouten in verheven stijl: Dese bestendige windt doorgaens met goet ende lieffelijck weder bekomen hebbende, soo vorderen onse Waterleeuwen ... wel hondert en sestigh mijlen na 't westen (215). D. Verbinding met een ander zinsdeel dan het subject onderstelt een vrij sterk ontwikkeld gevoel voor logisch zinsverband, en is daarom bij deze verhalers zeldzaam: (Sch. 222) ontmoeten alhier een Maleytse Jonk, komende van Queda. Bij Bontekoe alleen met P.P. van ‘sijn’ (vgl. Malegijs): en siende een Berg, sijnde de hoogste van het Eilant, ging daer op (176); sij hadden elk een kris op haer sijde steken, sijnde een geweer of het een Ponjaerd was. Wanneer de zin vólgt, is de groep vrijwel absoluut: dood sijnde, sette hem over boord (174). E. De absolute constructies kunnen we hier, als bij den Malegijs, verklaren uit de onderbrekende groep; de anakolouth. overgangen hebben we reeds genoemd. Bij Schouten zijn de | |||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||
absolute verbindingen bijna geheel beperkt tot het hulpww. ‘sijnde’ (vgl. Bontekoe, D.): De storm zijnde gestilt vertrocken verscheyde Schepen (206); Sulcks gedaen en toegestaen zijnde, wiert in aller haest beslooten (210). Zoo ook: 192 : 28, 194 : 26; 199 : 35, 210 : 17, 215 : 19, 217 : 25, 218 : 33, 219 : 30, 219 : 32. Afwijkend van dezen stereotiepen vorm alleen: (216) want wij noch maer twee dagen dus hebbende voortgeseylt, stilde langhs hoe meer de windt. Bij Bontekoe vinden we iets meer variatie, maar toch ook meestal ‘sijnde’ (of ‘comende’): (170) De maeltijd gedaen sijnde, maeckten wij overleg; (156) Gekomen zijnde op de hoogte van 5½ graed, zijnde de hoogte van Sunda, wesende den 19den van November; (165) die op sijnde, wilden sij daerom werpen; zoo ook 175 : 20, 171 : 2; anders 178 : 3 Smorgens den dag opkomende, wierd het stil; 165 : 12, 169 : 13, 29. Talrijk zijn de absol. constructies zonder subject, die in den Malegijs zeldzaam zijn. Bij Bontekoe bijna uitsluitend P.P. van ‘comen’ en ‘sijn’: Wij dat siende, seilde er dadelijk na toe, daer bij komende, lag daer een bank (168). Verwarring der subjecten is nog begrijpelijk in: Wij voeren also voor stroom af; omtrent ter halver wege aen de boot sijnde, begonnen sij te tieren (171). Ook bij Schouten ‘sijnde’: 193 : 5, 198 : 18, 220 : 15; ‘comende’: Stracks wierd ik bij het Opperhooft en zijn Raedt geroepen; daer komende (ik nl.) begon hij met een hooghdravende stijl in harde woorden tegens mij uyt te varen (224). | |||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||
Evenwel bij Schouten ook vele gevallen van andere verba. Er is nog een zeker verband met de twee subjecten vóor en na de groep in: Daerom de scheepsraedt bij malkanderen zijnde geroepen, en alles overwogen hebbende, soo besloot men gesamentlijck wederom te keeren (219). Verband met andere antecedenten: En eyndelijck wierd mijn beurt om oock eens te spreecken, seggende dat ick mij noyt tegens iemant socht te stellen (224); dies de gedachten nu verder niet en gingen ...; biddende Godt met herten en zielen (198); hetwelck de vreugt in yder een dede vermenigvuldigen; dewijl hier als schenen (zij nl.) met handen (= door Gods hand) geleyt te zijn; vervallende voor een gezegende oort (196). Na een P.P., volgende op een zin: stilde de Zuydoostewindt, liep Zuidelijker en zoo voort draeyende, na het Noordwesten: daer staen blijvende (de wind nl.) kregen doncker weder (wij nl.) (216). Verder: Dus vorderende (wij nl.), quam weder een nieuwe swarigheyt te voorschijn (198); ook 197 : 21, 199 : 12. Ook bij deze populaire schrijvers zijn de participiale constructies, althans in een deel der gebruiksvormen, beperkt tot bepaalde verba. Evenals in den Malegijs is bij hen de absolute constructie te beschouwen als een uitvloeisel van geleidelijke en toevallige verandering in de geleding tengevolge van een sterke neiging tot anakolouthon. De zinsverbanden zijn over het algemeen ingewikkelder, deftiger, dan in den Malegijs.
Met de populaire schrijvers van de 16de en 17de eeuw vergelijken we den klassicistischen stijl van Hooft's Historiën (Bloemlezing van Dr. Stoett: 140 meerendeels halve bladz.). In deze fragmenten komen voor: 252 groepvormende P.P., dus méer dan in den Malegijs, iets minder dan bij Schouten. Het gebruik der attrib. en alleenst. praedic. P.P. is iets meer ontwikkeld dan in den populairen stijl; is echter nog altijd matig | |||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||
vergeleken bij de moderne schrijvers; het groepvormend P.P. daarentegen is ook in den Renaissance-stijl bijzonder begunstigd. Naar den aard der verbinding zijn de 252 gev. te verdeelen:
In tegenstelling met Bontekoe en Schouten heeft Hooft een bijzonder groote voorkeur voor onderbrekende groepen. In tegenstelling met den auteur van Malegijs is bij Hooft deze constructie niet voornamelijk beperkt tot twee verba (hooren en zien) terwijl tevens het getal groepen ná den zin veel grooter is dan in den Malegijs. Even zelden als bij de populaire oude schrijvers vinden we bij Hooft participiale groepen verbonden met alleenstaande nomina. Den humanist is ook het anakolouthon een gruwel; bij de verklaring dienen we daarmee te rekenen evenals met de verschijnselen der woordschikking in dezen strenger gerhythmeerden litterairen stijl. A. de groep gaat aan den zin vooraf. Opmerkelijk is de voorkeur van Hooft voor de plaatsing van het P.P. geheel vooraanGa naar voetnoot1): Schortende derhalven den loop van zoo voortslaand' een wreetheit, kropt hy zynen hoomoedt in (111 : 1519); idem: 39 : 274, 43 : 334, 47 : 407, 91 : 1193, 101 : 1357, 106 : 1426, 115 : 1577, 122 : 1710, 136 : 1952, 138 : 1981. Slechts in eén geval staat het P.P. niet voorop (bij een reflexief werkw., vgl. verder blz. 148 B en 152): Zich op 't schaavot vindende, beleed hy Gode zyne zonden (66 : 752). In de meeste dezer groepen is als tweede woord na het P.P. een adverbium (als ‘dan’ of ‘derhalven’) opgenomen: Winnende dan veldt, quam hy daar (39 : 274). Men vergelijke hiermee de zinnen van J. van Looy (Tijdschr. | |||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||
XXXVI : 228). Verschillende dergelijke adverbia komen bij Hooft voor, afgescheiden, vóor de groep: Thans, hebbende Gode gedankt, verviel hy weeder op d'erbarming zijns huisgezins (61 : 661); Alstoen, hardt vindende van zyn rappier te scheiden; 't heeft, zeide hy ... (47 : 412); Derhalven, maakende van de noodt een deughd, steeken zy ... (104 : 1392); Echter, ziende noch wat tyds oover, steld' hy zich tot schryven (62 : 668); idem: 88 : 1143, 107 : 1447, 76 : 943, 33 : 182, 100 : 1338, 86 : 1105). Geén overgang van het vooropstaande adv. naar de groep, zooals bij de moderne prozaïsten. De groep ingeleid door een voegwoord: 78 : 974, 129 : 1825, 1826. Slechts eénmaal ontbreekt het subj. in een volgenden lossen zin (76 : 943); men vergelijke hiermee Schouten (blz. 144). Correcte geleding, scherp rhythmisch gesteld, dat is de manier van Hooft. B. De groep volgt op den zin. Ook hier staat het P.P. bijna altijd voorop: slechts 5 uitz. van de 41, vooral bij reflexieve verba, waar ‘zich’ vooropstaat, alsook bij negatie door vooropstaand ‘niet’. Eenmaal wordt de groep door een voegw. ingeleid: mits aanveirdende 's Prinsen eedt (138 : 1984). De groep, volgende op den zin, heeft nu en dan de progressieve beteekenis van een handeling volgende op die van den hoofdzin, of ook causale, echter niet in die mate als bij de populaire schrijvers (zie vooral over Schouten, blz. 142): Waarover de Majestraet niet naaders (vond) dan 't stadhuis te doen sluyten, vliedende voorts tot onder 't dak (162 : 2450); Hachelijk vond hy nochtans zich van dien oordt te verwijderen, ziende den afval op der gang (oorzakelijk verband) (116 : 1590). Terstondt quam de Graaf van Hoorne, gaande eeven vry als Egmondt (enkel omstandigheid) (66 : 750). De genoemde progressieve functie der groep blijkt zichtbaar uit de interpunctie, in: De Geweldighe van 't hof, gebynaamt Spelle, zat daar voor, | |||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||
te paarde, met zijn' roode roede in der handt; luttel denkende, dat hem smaadelyker doodt beschooren was (65 : 723)Ga naar voetnoot1). Dikwijls is het P.P. een hulpww. (doende eenen goeden hoop der knechten doorslippen), een verbum gevolgd door infin. + ‘te’ (aarzelende uit zijn voordeel te varen) of een verbum sentiendi (declarandi) + voorwerpszin (begeerende dat hy deszelven gemoedt ter doodt bereiden zoude). Zoo ook: 29 : 130, 149 : 2194, 112 : 1522; 53 : 513, 89 : 1166, 89 : 1171, 96 : 1297, 109 : 1487, 132 : 1872, 153 : 2263; 60 : 625, 630; 65 : 723, 109 : 1486, 116 : 1612)Ga naar voetnoot2). C. De groep onderbreekt den zin. In 78 gevallen wordt een hoofdzin met subject voorop onderbroken: Subject, groep v.h.P.P., verbum. Van deze zinnen hebben 60 nominaal subject, terwijl de groep eenvoudig is: (149 : 2289) De Burghemeesters, hier teeghens niet op mooghende, bevaalen hun ... Slechts zelden is de interpunctie beperkt tot scheiding van groep en verbum (bij Wouter Schouten en in den Malegijs heel gewoon)Ga naar voetnoot3), bijv.: De leere van Luther en anderen zich kantende teegens de Roomsche, was ook bij veele landzaaten vurighlijk aanveirt. Hooft neigt blijkbaar niet naar afscheiding van het subj. uit den zin en opneming in de groep, wat in den populairen stijl het begin was der losmaking in absoluut verband (vgl. blz. 136). In 13 gevallen pronominaal subject met blijkbaar zwaar accent: Deeze, nu geen voordeel bij langher draalen weetende, antwoorden ... (159 : 2391). Hy, wenkende met der handt en weeder wat stilte verneemende, heft aan op eenen anderen toon (121 : 1696); zoo ook: 102 : 1366, 103 : 1384, 118 : 1647, | |||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||
120 : 1680, 121 : 1697, 150 : 2221, 159 : 2391; 73 : 886, 121 : 1696, 122 : 1720, 131 : 1860, 140 : 2018, 157 : 2353. De groep verzwaard door een objectszin: 102 : 1364, 122 : 1716, 126 : 1771, 153 : 2275. Merkwaardig is het eenige geval van herhaling van subject, te verklaren uit de (latijnachtige) hervatting van den hoofdzin na een onderbrekende Oratio Recta: (111 : 1513) D'ouwde man vol moeds, en 't stuk bezeffende, ‘Spaart’, zeyd' hij ... Het is de eenige afwijking van de streng logische constructie dezer zwaarwichtige zinsverbanden. Streng logisch geconstrueerd zijn ook de overige onderbroken zinnen. In de eerste plaats de hoofdzinnen met inversie: (43 : 339) Niettemin ... trad hij, herscheppende zynen moedt, voorts toe; (101 : 1354) Entlyk verworf hij, borgh stellende voor 1000 gulden, 't gebruyk van de straaten. In de tweede plaats de bijzinnen (39 gevallen). Vooral voegwoordelijke bijzinnen (in het bijzonder met ‘dat’) als: dat hy, waanende zich alzoo te redden, zynen zeegelrinh van den vinger trok; zoo ook: 29 : 140, 37 : 246, 66 : 757, 73 : 894, 73 : 890, 74 : 905, 907, 81 : 1016, 89 : 1163, 94 : 1248, 95 : 1258, 96 : 1286, 125 : 1769, 127 : 1793-4, 129 : 1829, 135 : 1928, 142 : 2051, 164 : 2507, 165 : 2511. Met nominaal subject: voordat hem de weêrga, op 't ontvangen deel passende, vertoont werd 48 : 436; zoo ook: 53 : 526, 81 : 1020, 81 : 1029, 84 : 1076, 121 : 1693, 131 : 1856, 1858. Relatieve zinnen: die, naaloopende jaaren lang, van hun recht en renten versteeken bleven (56 : 554). Bijzondere gevallen: Twelk weezende 't laatste verzoek dat ik op haar heb, mv niet zal geweighert werden 62 : 681 (relativum in de groep opgenomen); twelk, geirne gegunt, en daarop, onder ander meenighte van graan verscheept zynde, te gelooven gaf 152 : 2253 (relativum buiten de groep gebleven); door welke vreeze | |||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||
de Spanjaardts, waanende de doodt voor hunn' ooghen te zien, zich op de losse vlucht begaaven 115 : 1573 (adjectivisch relativum)Ga naar voetnoot1). Bij coördinatie van twee hoofdzinnen, waarvan de tweede met een P.P. is verbonden, kan het subject worden samengetrokken: (63 : 702) Daarna ging de graaf zelf de kraaghen van zijn wambas en hemdt tornen; en, als daarmede alle gedachten des leevens weghsmytende, begaf zich voorts tot gebeeden. Blijkens de interpunctie onderbreekt hier de groep den tweeden zin tusschen voegwoord en verbum (en begaf zich tot gebeeden). Zoo ook: (65 : 738) hy wenkte den bisschop dat hy weeke, en, roepende met gevouwen handen ‘Heere in uwe handen beveel ik mynen geest’, vlydde zich tot den slagh; (66 : 753) zich op 't schaavot vindende, beleed hy Gode zijne zonden, ende, wenschende den omstanderen alle voorspoedt, verzocht, dat zij hem hielpen bidden.De zinsvorm is een klaarblijkelijke weerslag van den bewogen inhoud. Wanneer nu de pauze na het voegw. verdwijnt, verandert de geleding van het verband bijna onmerkbaar mèt de nivelleering van het zinsrhythme; de groep, thans ingeleid door het voegw., onderbreekt nu niet den tweeden zin, maar gaat er aan vooraf, de tweede zin blijft desondanks het subject missen: (65 : 732) beet Egmondt op zijn' tanden; en mantal en tabbart uitschuddende, viel op een ... kussen. Bij Hooft is meestal de pauze vervallen (65 : 732, 734, 79 : 988, 86 : 1108, 90 : 1187, 94 : 1243, 101 : 1355, 129 : 1824, 139 : 2012; ook bij ‘maar’: 70 : 819, 89 : 1165). Mèt pauze: 40 : 293, 100 : 1336. Deze overgang in de geleding van zin en groep is even ‘toevallig’ en van denzelfden aard als de opneming in de groep van een vooropstaand adverbium, als bijv.: ‘Toen opveerende uit z'n stoel ...’ bij de moderne schrijversGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||
Eveneens worden twee bijzinnen verbonden: (145 : 2120) Daar waaren er, die met korter oordeel hoogher spieghelden, ende, kunnende niet gelooven dat zoo groove misgreepen uit puur onverstandt begaan werden, zich inbeeldden dat Alva ... Zoo ook: 66 : 759, 85 : 1085, 91 : 1208. Ook infinitieven: (32 : 179) De Hartogh ging ... 't zeil ende ... tot Nizza aanleggen; van daar, wat verquickt zynde, tot Genova landen. Vgl. 92 : 1213, 134 : 1920. Buitengewoon kunstig is de constructie van twee gecoördineerde onderbrekende groepen: (147 : 2160) De Hopman, òft onweetende van 't geheim, òft houdende, mits de hitte der gramschap den windt quaalyk in, vaart heftelijk voort. Ook in de onderbrekende groep blijkt een sterke voorkeur voor de schikking van het P.P. vooraan. Weliswaar niet altijd (in 85 gevallen); maar afwijkingen van den regel betreffen bijzondere gevallen. Middenin de groep staat het P.P. bij voorafgaand pron. reflex., voorafgaande negatie, en bij klaarblijkelijke samenkoppeling (borgh stellende, zich schrap stellende, zoo bloeyende in konsten). Achteraan óók bij reflexief pronomen; bovendien in 7 gevallen waar het P.P. alleen met een adv. verbonden staat; en ten slotte het hulpwerkw. zijnde. Dit staat bij Hooft nooit vooraan in de groepGa naar voetnoot1) in tegenstelling met andere hulpwerkw. als hebbende, moghende, kunnende. Hoezeer bij Hooft de woordschikking in de groep, evenals bij de moderne auteurs (vgl. Artikel I), samenhangt met zijn gevoel voor een evenwichtig zinsrhythme, blijkt uit de afwisseling van de plaats van het P.P. in twee gecoördineerde onderbrekende groepen: (135 : 1941) Zyn weederparty, nu de zwakste, hebbende daarenbooven zynen toeleg gerooken, en zich genoegh op de | |||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||
vleesbank vindende, veirdight ook om hulp af; evenzoo (121 : 1697): Hy, wenkende met der handt, en weer wat stilte vernemende ... D. De groep verbonden met een ander zinsdeel dan het subject. Strenge eischen aan het gevoel voor logische afhankelijkheid stelt Hooft door zijn voorkeur voor P.P. bij allerlei casus, daar immers de casus van het P.P. niet formeel kenbaar is. (64 : 719) werd gevolght van Juliaan Romero en Jeronimio de Salinas, rouwdraaghende over 't stuk, waaraan zy zelf handdaadigh waaren; (68 : 792) Deez' ook is geweest de uitgang des Graaven van Hoorne, Philips van Mommorency, reekenende zyn afkoomst van die doorluchtighe stamme; (26 : 84) Van de manieren ook der Spanjaarden, zoo stoffende, zoo opgeblaazen, stak yder de walghe; (30 : 158) gemerkt het meeste deel aanhing den Kaizar, zynde mede van den huize van Borgonje; etc. Versteend in: ‘noopende’: 122 : 1718 e.a. E. Absolute constructies. De bij Schouten en Bontekoe zoo talrijke verbanden, waar in een groep zonder subject het P.P. géen betrekking heeft op den met de groep verbonden zin, komen bij den strengeren stilist Hooft niet voor; dit is een der meest sprekende bewijzen van reiniging der syntaxis door latiniseerende logicaGa naar voetnoot1). Ook vinden we bij Hooft geen anakolouth. constructies van groepen mèt subject, hervatting van den zin door ‘so’ of herhaling van het subject (vgl. alléen 't geval sub C: 111 : 1513Ga naar voetnoot2). Omdat bij Hooft het P.P. een attribuut móet zijn bij een voorafgaand nomen in den zin of in de groep, vermijdt hij anakolouthische overgangen. Het is bezwaarlijk, bij dezen auteur de absolute verhouding van groepen tot den zin te verklaren uit zijn sterke voorkeur voor zinsonderbreking, omdat, bovendien, bij Hooft | |||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||
maar zelden de pauze tusschen subject en volgende groep wordt verwaarloosd (vgl. C blz. 149). De bij hem betrekkelijk zeldzame absol. groepen met subject komen dus voort uit anderen oorsprong: 1o navolging van versteende vormen der oudere (16de-eeuwsche) stadhuistaal kan men aannemen bij de talrijke P.P. van het verbum ‘zijn’: a. voorafgaand: De vaak hem verdreven zynde, ziet hij op (92 : 1222); zoo ook 107 : 1450, 116 : 1595, 1601; 121 : 1684, 156 : 2334; men vergelijke de nog gangbare constructies als: ‘niets meer aan de orde zijnde, sluit ik de vergadering’; b. volgend: verwonderden zich oover zulk 'een meenighte van koopvaarders, zoo zij waanden: zynde hunne minste gedachte niet dat de Geuzen ... (105 : 1408); zoo ook 141 : 2048; anders: In welken geval, het hier, verdwynen moest; weezende alles onvruchtbaar oft kaal gegeeten achter rugh (39 : 285). De constructies met ‘zijnde’ vallen ook in andere verbindingen op als versteeningen (vgl. blz. 140 en 145) door bijzonderen vorm of beperking in het gebruik. Het opduiken van dit P.P. in onze taal na te gaan, zou interessant nijn, ook voor de beslissing van de vraag, in hoeverre navolging eener vreemde taal, i.c. de Fransche (Bourgondische) hier in 't spel is. In het Latijn komt dit participium niet voorGa naar voetnoot1). 2o de overige constructies van het absol. P.P. zullen we wel in hoofdzaak mogen beschouwen als nabootsing van Tacitus' stijl. Een vergelijking van Hoofts vertaling van Tacitus leert | |||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||
ons, dat hij door een groep van P.P. allerlei absolute verbanden van het Latijn (met adj., met ppp., met p.p.) weergeeft (behalve dan de in het Latijn abnormale absolute groep zonder subj.: zie blz. 153 noot). Meestal zijn bij Hooft de vertaalde groepen niet absoluut, maar hij vermijdt de in het Latijn normale verbinding niet; dit blijkt ook in de Historiën: (156 : 2318) De windt daarop wakkerende, vernaamen dit etlijke vrijbuiters in 't Vlie; (146 : 2132). Maer, dit geschiedende, maakte hij zich sterk; (87 : 1126) Hebbende Ruy Gomez het bewint in handen, zoo werd de Prins weinig gekent. Vooral vólgende op den zin: (57 : 564) De Raadt van Staate had génoeghzaam uit; ontbiedende de Hartogh enkele leden deszelven en hun ... de dingen voorstellende (gevarieerde woordsch.);zoo ook 30 : 145, 35 : 231, 55 : 539, 142 : 2069. 3o in zeldzame gevallen zien we ook bij Hooft (vgl. blz. 123: B, 133: B) een groep met subject zich loswikkelen van den zin door (appositioneele) hervatting van een antecedent: (149) De burgher, die dit een donderslagh in 't oor was, zonderling de visschers, zich ... aan landt vindende, flux op de been. (136 : 1961) Maer de burghers rotzen t' zaamen; hebbende d'een den anderen (= elkander?) toghtigh gemaakt; (147 : 2167) 't Gaat er dan op een protten; en t' zaamensteeken van hoofden; aanhitsende d'een den anderen tot weeren van bezettinge.in (147) ‘hoofden’ niet.
De beschouwing van Hooft's participia leert ons, dat bij een bewust humanistisch prozaïst niet alleen andere typen van verbinding de voorkeur genieten dan bij een populairen verteller, maar ook, dat we de stilistische waarde der bijzondere constructies (als bijv. de absolute) naar een geheel andere norm | |||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||
moeten meten. Opvallend is ook, dat de versteening van partic. constructies door beperking tot enkele verba, bij de populaire schrijvers in velerlei, bij Hooft in slechts éen kleine afdeeling (‘zijnde’ absol.) blijkt voor te komen. Het belangrijkst schijnt mij echter een andere waarneming, nl. dat bij de klassieke schrijvers der 17de eeuw het P.P. in groepvormende functie vrijwel beperkt is tot den stijl van hun proza. Bij de dichters wordt het vermeden: In de 1523 vz. van Hooft's Baeto komen, voornamelijk in de eerste helft, slechts een achttal groepv. P.P. voor. In Huygens' Ooghentroost en Hofwijck (3925 vz. samen) géen groepvormend P.P. In Vondel's Gijsbrecht (1900 vz.) géen groepvormend P.P.; wèl daarentegen in het proza van het ‘Kort Begrijp’: 5 in 3 blz. In ‘Lucifer’ (2183 vz.) twee groepvormende P.P.; daarentegen in het prozaïsch Berecht op Lucifer (9 blz.) een tiental (+ 2 uit latijnsche citaten). In Vondel's vroege drama Pascha (2202 vz.) 4 P.P.; in de 4 blz. van het voorbericht, in proza, 10. Interessant is de verhouding van Vondel's poëtische en prozaïsche vertaling van Vergilius' Aeneis (Boek V; proza naar de uitg. Van Lennep, poëzie naar die van J.A. Alberdingk Thijm). In de poët. vertaling 18 groepvormende P.P. in 1218 vz. Hiervan staan er 6 in het Latijn; soms worden ook verbale adjectiva en absolute partic. perf. pass. in het Néderlandsch door een P.P. weergegevenGa naar voetnoot1). In de prozaïsche vertaling komen ± 75 groepvormende P.P. voor (in 30 blz.). Hiervan zijn 36 de vertaling van een latijnsch P.P. We kunnen de vergelijking zonder veel omhaal nog nader illustreeren: 1o P.P. in 't Latijn en Vondel's Proza, niet in Vondel's Poëzie: Verg. Aen. 502 primaque per caelum nervo stridente sagitta Hyrtacidae iuvenis volucris diverberat auras; Proza: en Hippokoöns pees eerst los snorrende, zoo vloogh zijn pijl gezwint naer den hemel; Poëzie: d'Eerste, om naar den vogel t'ijlen Snort van Hippocoön's ontspannen peze en boog Gezwind ten | |||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||
hemel. - Verg. Aen. 443 Ostendit dextram insurgens Entellus et alte extulit; Proza: Entellus de vuist om hoogh op heffende, brenght hem van boven af eenen slagh toe; Poëzie: Entellus, om te treffen, Begon zijn grove vuist met macht omhoog te heffen. En brocht hem eenen slag van boven. - Verg. Aen. 606 Irim de caelo misit Saturnia Iuno ... multa movens necdum antiquum saturata dolorem, illa viam celerans ... decurrit ...; Proza: Juno, Saturnus dochter (al haer voerleden ongelijk ende leet kaeuwende, en haren moedt noch niet gekoelt hebbende) zont Iris ... De maeght hare reis spoedende, vloogh; Poëzie: Zond Juno ... (die al 't voorleden leed nog kauwt in 's hemels stoelen, En haren moed, nooit zat, aan Troje zag te koelen) De dienstmaagd naar de vloot ... De kamenier spoeit weg ... Zij ziet ... Verder vergelijke men van de poëtische vertaling: vs. 384, 455, 555, 633, 725, 894, 969, 999, 1071, 1080, 1122, 1169, 1181, 1188, 1213.
2o P.P. niet in het Latijn, wel in het Proza, niet in Vondel's Poëzie: Verg. Aen. 439 Ille velut celsam oppugnat qui molibus urbem aut montana sedet circum castella sub armis, nunc hos, nunc illos aditus omnemque pererrat arte locum ...; Proza: Zijn partij, hem, nu van dezen, nu van dien kant beloerende, en op alle kansen lettende, bespringt zijnen vijant gelijck een, die ...; Poëzie: Zijn vijand, die hem, nu van dien, van dezen kant, Bespiedt, verzuimt geen kans, bespringt hem ... gelijk een ... - Verg. Aen. 446 Entellus viris in ventum effudit et ultro ipse gravis graviterque ad terram pondere vasto concidit; Proza: waerover Entellus missende en in den wint slaende, oock om zijn zwaerlijvigheit plotseling vanzelf met dat zware lichaem ter aerde ploft; Poëzie: Entellus, door dit falen, Dit toeslaan in den wind, stort, eer hij 't kan herhalen Om zijn zwaarlijvigheid, ter aarde met dit pak Des lichaams. Verder vergelijke men van Vondel's poëtische vertaling: vs. 123-8, 572, 591, 707, 718, 810, 935, 1199, 1211 (amisso magistro errare sensit; proza: hoe 't schip zijnen stuurman missende, slingerde; poëzie: hoe 't schip den stuurman mist en slingert hene en weder). | |||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||
De staande uitdrukking ‘dus sprekende’ luidt in de poëtische vertaling steêvast: ‘Dus spreekt hij, en ...’ 3o Enkele malen komt een P.P. in de poëtische bewerking voor, niet in de prozaïsche: vs. 703, 1077, 1101 (ook in het Latijn een P.P.); 811 (ook niet in het Latijn).
Het opmerkelijke verschil in prozaïschen en poëtischen stijl geeft aan Vondel's bekende uitlating in het begin zijner ‘Aenleidinge’ concreten zin, waar hij met nadruk van de dichters zegt, dat zij ‘moeten deze tongen matigen, en mengen, en met kennisse besnoeien, ook niet al te Latijnachtig, nochte te nauwgezet en nieuwelijk Duitsch spreken ... Men vermijde, gelijk een pest, de woorden tegens den aard onzer tale te verstellen .... Wij mogen hierin nochte Grieken, nochte Latijnen navolgen’. Dit verschijnsel der participia lokt uit tot breeder onderzoek der verhouding van poëtische en prozaïsche syntaxis in de 17de-eeuwsche litteratuur.
Apeldoorn, Nov. '24. g.s. overdiep. |
|