Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 44
(1925)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Walewein-studies.Sedert de arbeid, door Jonckbloet aan de Roman van WaleweinGa naar voetnoot1) besteed, schijnt de belangstelling voor deze Middelnederlandse roman, zo niet verflauwd, dan toch niet groot genoeg om tot verder histories onderzoek uit te lokken. Was het omdat de onzekerheid aangaande de herkomst van dit werk zo bezwaarlik weg te nemen viel? Sinds 1848, toen Jonckbloet zijn tweede deel over de Walewein uitgaf, zijn we in dat opzicht nog niet veel verder gekomen. Het Franse origineel, dat Sir Fred. MaddenGa naar voetnoot2) te onrechte in de Percival meende te vinden, en waarvoor Jonckbloet, afgaande op de Glossaire van Roquefort, zonder veel betere grond een Roman de Gauvain heeft aangezien, werd tot nu toe niet ontdektGa naar voetnoot3). Toch lijkt ons, tot recht verstand van het Middelnederlandse gedicht, een nader histories onderzoek noodzakelik. Niet zozeer om de vraag te beantwoorden of er metterdaad een Frans model heeft bestaan. De kwestie in hoeverre we hier met echt-Nederlandse kunst te doen hebben is natuurlik van groot belang. Maar die wordt slechts opgelost, wanneer dat Franse voorbeeld voor de dag komt. Tot zolang moeten we ons vergenoegen met de opmerking van Te WinkelGa naar voetnoot4), dat het werk van Penninc, voltooid door Pieter Vostaert, voor een der weinige oorspronkelike Nederlandse romans te houden is, zolang een Frans origineel er niet van aan te wijzen blijft. Wie deze opvatting niet deelt kan op zijn best de waarschijnlikheid ener tegenovergestelde mening betogen. Er is echter nog een andere vraag. Of de Walewein enkel | |
[pagina 52]
| |
als avonturenroman is te beschouwen, dan wel of ze in symboliese vorm een idee uitwerkt, zoals dat met de Franse Lancelot, de prozaroman, het geval isGa naar voetnoot1). Die vraag hangt met het onderzoek naar de bronnen van de Walewein ten nauwste samen en ze is voor de kunstwaarde van 't gedicht van grote betekenis. Ze werd door voortreffelike critici als Te Winkel en Kalff òf verkeerd, òf in 't geheel niet beantwoord. Te Winkel noemt de Walewein ‘een avontuurroman in den vollen zin des woords’Ga naar voetnoot2), en Kalff preciseert zijn mening nog duideliker. Hij gewaagtGa naar voetnoot3) van het wonderbed dat de zwaarste wonden geneest, van de wonderboom in de lusthof van Ysabele en de gloeiende rivier rondom de burcht van koning Assentijn, van de bron der jeugd, de smalle brug, scherp als een scheermes, de onderscheiden tafels, waaraan verschillende leden ener hofhouding middagmalen, als van ‘minder belangrijke’ dingen ten opzichte van de ‘voornaamste avonturen’. Over de eenheid, waarin deze elementen zijn samengevoegd, laat hij zich niet bepaald waarderend uit. Wij zijn een andere mening toegedaan. Deze schijnbaar bijkomstige dingen zijn, naar onze opvatting, symbolen, die juist ten doel hebben de grondgedachte van de roman te ontwikkelen en te verduideliken. Voor ons is de Walewein dus geen avontuurroman, maar draagt hij een symbolies karakter. Het komt er maar op aan welke zin die wonderbaarlike dingen voor de dichters van de roman, en voor die ze hoorden of lazen, hebben gehad. Een vergelijkend onderzoek naar de historiese betekenis van die symbolen geeft op deze vraag het antwoord. | |
I.
| |
[pagina 53]
| |
De Tristan was reeds geschreven, en ze kwam omstreeks 1170 uitGa naar voetnoot1). De Lancelot was denkelik ook reeds bekendGa naar voetnoot2); de Franse prozaroman wordt door F. LotGa naar voetnoot3) tussen 1214 en 1227 geplaatst en is spoedig daarop in Nederlandse verzen overgebrachtGa naar voetnoot4). Jonckbloet veronderstelt dat de Reinaert al gedicht was; in ieder geval behoort de Madoc van Willem als de voorgaande werken en de Roman van Moriaen tot de Keltiese cyclus, die langs Franse wegen Nederland bereikteGa naar voetnoot5). Wat de Madoc betreft, is het voor ons onderwerp van belang te citeren E. Philipot, Un épisode d'Erec et EnideGa naar voetnoot6): ‘Maduc ou Madoc apparaît à deux reprises dans le Livre d' ArtusGa naar voetnoot7); il défend la même “coutume” que Mabon et Malgier: tout chevalier qui passe près de son repaire doit combattre avec lui; si c'est un chevalier d' Artus et s'il est vaincu, Maduc lui coupe la tête et la place sur un pieu ... Dans la Vengeance Raguidel, Maduc le Noir (Hippeau, p. 96) appelé plus souvent “le Noir Chevalier”, porte une armure: 3168[regelnummer]
Plus noire que ne soit meure
Sor son elme estoit j corbiaus.
C'est un personnage redoutable; il habite un château: 593[regelnummer]
Don qui i vait nen en revient.
Gauvain en approchant de ce château, dont un pâtre vient de lui faire une description terrifiante, aperçoit une rangée | |
[pagina 54]
| |
de gibets et l'éternelle palissade de têtes humaines’. In de Lanzelet van Ulrich von Zatzikhoven (einde XIIe of begin XIIIe eeuw) komt dezelfde Malduck voorGa naar voetnoot1). Hij wordt evenzeer in de MabinogionGa naar voetnoot2) genoemd. Een der triaden van het Bretonse werk verhaalt van drie verdwijningen van het eiland Prydein, die van Gavran, van Merddyn, en ten slotte die van Madawg, de zoon van Owein van Gwynedd, die met driehonderd man op tien schepen zee koos en men weet niet waar ze heengegaan zijn. Ook de naam Walewein is van Keltiese oorsprong. F. Lot zegt er in de RomaniaGa naar voetnoot3) het volgende van: Les formes Walwennus, Walgainus sont attestées en Grande Bretagne dès le XIe siècle. Dix ans avant Gaufrei [de Monmouth], Guillaume de Malmesbury écrivait ces lignes: ‘Tunc (1086) in provincia Walarum, quae Ros vocatur, fuit sepulcrum Walven, qui fuit haud degener Arturis ex sorore nepos. Regnavit in ea parta Britanniae quae adhuc Walweitha vocatur’. En Lot deelt ons mede omtrent Ros: ‘La province de Ros est située dans le comté de Pembroke. Or, un des trois cantons (cymmvd) portait dans un document du XIIIe siècle, qui reproduit un état de choses sans doute très antérieur, le nom de Castell Gwalchmei, château de Gauvain. C'est sans doute grâce à cette circonstance qu'un tombeau important découvert en 1086 fut identifié avec celui de Walwen (Gwalchmai), alors qu'il semble en réalité que la tombe ait été celle du roi Malgwn’Ga naar voetnoot4). Wat de persoon van Walewein zelf betreft, Gaston Paris noemt hem ‘un de ces dieux humanisés, qu'il n'est pas rare de rencontrer dans l'épopée’Ga naar voetnoot5). Het feit dat in sommige romans | |
[pagina 55]
| |
Waleweins kracht toeneemt naarmate de zon hoger stijgt, en vermindert als de dagvorstin ter kimme daalt, wijst inderdaad op mythologiese oorsprongGa naar voetnoot1). | |
II.
| |
[pagina 56]
| |
onthoofdde de portier, die zich daartegen verzette, met zijn toverzwaard. Indivarasena ging het paleis binnen, waar de koning der Rakshasa's op zijn troon zat, met een schone vrouw aan zijn linkerhand en een allerliefst meisje aan zijn rechterzijde. Indivarasena liep op hem toe en daagde hem uit tot een gevecht. De koning trok zijn zwaard. In de loop van het gevecht sloeg Indivarasena dikwijls de Rakshasa het hoofd af; maar het groeide weer aan. Toen hij de tovermacht daarvan zag, kloofde hij, op een wenk van het meisje dat naast de Rakshasa zat en op het eerste gezicht op de prins verliefd was geworden, het hoofd opnieuw met een handige zwaardslag in tweeën. Toen werd de tovermacht van de Rakshasa door een tegengestelde toverkracht overwonnen, zijn hoofd groeide niet weer aan en de Rakshasa stierf aan de wonde. Zowel de mooie vrouw als de prinses waren zeer verheugd. De held vroeg waarom de Rakshasa in zulk een stad, slechts door een wachter verdedigd, woonde, wie de vrouwen waren en waarom zij zich verblijdden dat de Rakshasa verslagen werd. De maagd antwoordde dat de Rakshasa de rechtmatige koning der stad door zijn tovermacht had verslonden. Hij had ook diens trawanten opgegeten, doch spaarde de koningin en maakte haar tot zijn vrouw. Het meisje was de jongere zuster van de Rakshasa, en de held nam haar ten huwelikGa naar voetnoot1). Dit verhaal bestaat grotendeels uit motieven die we in de Walewein terugvinden. Het toverzwaard, dat de held van de godin ontvangt, is het zwaard met de twee ringen, waardoor Walewein in staat is zijn tocht tot een gelukkig einde te brengen. De metgezel van Indivarasena doet denken aan prins Roges, die, vooral op de terugtocht, van Walewein onafscheidelik is. Het gevecht met de poortwachter stemt overeen met de geduchte tegenstand die Walewein ontmoet, wanneer hij de burcht van Assentijn poogt binnen te dringen. De Rakshasa | |
[pagina 57]
| |
is koning Assentijn zelf, het beeldschone meisje zijn dochter Ysabele. Andere motieven doen zich voor in Franse en Engelse gedichten, die evenzeer tot de Walewein-cyclus behoren. Zo in de onvoltooid gebleven Franse roman van Hunbaut, voorkomend in het handschrift van Chantilly dat ook andere Arthurromans bevat. De Hunbaut werd vermoedelik gedicht in de eerste vijf en twintig jaar van de XIIIe eeuw, en volgens de uitgevers J. Stürzinger en H. BreuerGa naar voetnoot1), behoort hij tot het Picardiese taalgebiedGa naar voetnoot2). Hij verhaalt de tocht van Gauvain en Hunbaut naar de Koning der Eilanden, en vertoont, vooral wat het eerste gedeelte betreft, menig punt van overeenkomst met de Nederlandse roman. Gauvain en Hunbaut komen bij de poort van een prachtig kasteel. Daar vinden ze een ‘vilain’, die aldus wordt beschreven: Bien samble home de male part
Grans ert et noirs, lais et hideis.
Een knaap brengt hem een bijl en de ‘vilain’ schijnt Gauvain ten strijde uit te dagen. Na een oogenblik van beraad stemt Gauvain daarin toe. Maar de ‘vilain’ veroorlooft Gauvain de eerste slag te geven. Hij steekt de hals uit. Gauvain brengt hem een zwaardslag toe dat het hoofd tien pas ver vliegt. De ‘vilain’ tracht van zijn toverkracht gebruik te maken, maar Gauvain grijpt hem bij zijn kleren, schudt hem heen en weer en maakt de toverij onmogelikGa naar voetnoot3). Later wordt Gauvain door een dwerg aangeroepen om viermaal om het hardst te schelden. Als de dwerg zijn eerste scheldpartij beeindigd heeft, splijt Gauvain hem de kop met zijn zwaardGa naar voetnoot4). We hebben in Walewein en Hunbaut een gemeenschappelike grondgedachte. Een dapper krijgsman onderneemt een tocht naar de Andere Wereld. Bijgestaan door een metgezel overwint | |
[pagina 58]
| |
hij de tovermacht van de koning van dat rijk door list of geweld en bereikt het beoogde doel. De elementen van het verhaal, reeds in de Indiese mythe aanwezig, worden deels in de Nederlandse, deels in de Franse roman teruggevonden, en Walewein speelt in beide de hoofdrol. Er bestaat dus grond om aan te nemen dat beide gedichten van gemeenschappelike oorsprong zijn: een folkloristiese legende, aan de persoon van de Keltiese Walewein (Gauvain, Gwalchmai) verbonden. In de Walewein zijn niet alleen het kasteel van Assentijn, maar ook de burchten van koning Wonder en van koning Amoraen euhemeristiese voorstellingen van de Andere Wereld. Deze varianten worden in de Keltiese litteratuur of in de Arthurromans teruggevonden. Het zwevende schaakbord en de rivier van 't Vagevuur zijn met andere bijzonderheden als invoegselen aan te merken, die we nader zullen behandelen. | |
III.
| |
[pagina 59]
| |
gave van Tondalus' vizioen en Patricius' vagevuur over de imrama of zeereizen, waarin de wonderlikste avonturen worden verteld, meestal van een held die zich met enkele makkers op goed geluk in een bootje aan de ongewisse baren had toevertrouwd. Op die tochten bereiken de zeevaarders veel wonderlike eilanden, waar zij niet altijd menselike bewoners aantreffen, maar wel heerlike spijzen en dranken, en bovennatuurlike wezens, vooral in de gedaante van vogelsGa naar voetnoot1). Men denkt hierbij reeds aan de zwarte vogels uit de Walewein, die onderduiken in de rivier van het Vagevuur en wit als sneeuw te voorschijn komen. De Kelten verbeelden zich dus, evenals de Grieken en Romeinen, de Andere Wereld als een land, gelegen aan de overzijde van de Oceaan. Maar dit is niet hun enige opvatting. Er zijn primitiever voorstellingen bij hen aanwezig. Zoals bij hen het woord eiland ook een schiereiland beduiden kan en zelfs een berg in het land door water omgevenGa naar voetnoot2), zo kan de Andere Wereld zich vlak bij de kust en zelfs midden in het bewoonde land bevinden. ‘In de drassige weiden van Wales ziet men soms zwarte kringen in het gras. Het volksgeloof wil, dat wie binnen zoo'n kring komt in de macht der tylwyth teg (“de schoone huishouding”, de elven) geraakt en door hen medegenomen wordt. Dat is Keltisch volksgeloof van heden, en van de oudste tijden. In Ierland denkt men zich die elven of sidhé bij voorkeur in grasheuvels (dún) ... Dit is de oudste vorm waarin de Andere Wereld in de Iersche verhalen voorgesteld wordt ... De sagen van den oudsten epischen cyclus, den Ulster-cyclus, kennen slechts dezen vorm van Andere Wereld ... Onder de sídhe leven geen goden, doch uitsluitend wezens van de “lagere mythologie”, zooals de elven, wanen en dwergen der Germanen. De mensch wordt door hen uit de dagelijksche wereld weggelokt, hij wordt tot | |
[pagina 60]
| |
liefde bewogen en is tijdelijk of voorgoed voor de menschen verloren’Ga naar voetnoot1). Het is niet moeilik in de berg, door een rivier omspoeld, die Walewein binnenrijdt om het zwevende schaakbord te vangen, zulk een Keltiese dún te herkennen: 665[regelnummer]
Die berch es also ghemaect,
Al waere een kerstijn up gheraect
Hine mochte nieuwer neder gliden,
Hine viele int water in allen siden.
Om dien berch liep ene riviere
Soe was groot, wijt ende liep sciere.
Die berch wasser uut ghewrocht
Uter rivieren, heeft hem ghedocht,
Met groten stenen ende met starken
Recht ghelijc ere karken.
De berg opent zich en sluit zich wanneer hij zich daarbinnen bevindt. Walewein treft er een drakennest aan met vier jongen, die hij slechts met moeite ten onder brengt. Na een geduchte strijd met het moederserpent, dat vuur braakt, Walewein met zijn staart voortsleept en in een put slingert, en uit wiens wonde het bloed loopt ‘heter dan een vier’, zodat het ‘die duvel uter hellen’ gelijkt, slaagt de held er in, met Gods hulp en zijn goede ‘miseriecorde’, het monster van kant te maken. De ontvangst die hem in het dún wacht is dus minder aangenaam dan men had kunnen denkenGa naar voetnoot2). Dit begin van Waleweins tocht herinnert aan de sinistere tocht van Yvain | |
[pagina 61]
| |
in Le Chevalier au Lion, van Keu en Gauvain in La Demoiselle à la MuleGa naar voetnoot1), het bos en de vallei waar ze doorheen moeten om voor een jonkvrouw die aan Arthurs hof om hulp komt vragen de gouden teugel te halen welke zij voor haar muildier begeert. Keu onderneemt het eerst de reis: 167[regelnummer]
Estes lo vos desforesté;
mais n'ot gaires avant alé
quant il vint en une valee
qui mout estoit parfonde et lee
et si estoit mout perillouse
mout cruëus et mout tenebrouse.
Qu'o siecle n'a homme si fort
qui n'i eüst paor de mort,
s'en la valee trespassast.
Tot adès covient qu'il i past
voille o non, entrer li estuet;
il i entre, quant il miaus ne puet;
A quelque poinne est entrez,
mes mout i est espoëntez
que il veoit el fonz dedenz
mout granz coluevres et sarpenz
escorpions et autres bestes
| |
[pagina 62]
| |
qui feu gitoient par les testes,
de coi il ot mout grant paorGa naar voetnoot1).
Evenzoo in de Walewein: 257[regelnummer]
Die berch die werts sciere gheles
Als Walewein daer binnen es:
Dat gat dat te voren was open
Wert nu sciere toe gheloken
Ende Walewein moeste daer binnen bliven,
Allene sinen rouwe driven
In enen berch die donker es ...
310[regelnummer]
Die rouwe ghinc hem alles te voren,
Dat was tmeeste dat hem daert.
Doe nam hi sinen breidel ter vaert
Ende doolde in gonen berch allene,
Hi ende Gringolet sijn wrene
So langhe dat hi sach van verren
Den dach ghelijc ere sterren.
Ende hevet iens serpents nest vernomen,
Daer vier jonghe in laghen ende sliepen ...
Wanneer echter Walewein de rivier is overgezwommen, die hem van het bloed zijner wonden heeft gereinigd, komt hij op een eiland aan en geraakt vandaar: 749[regelnummer]
In enen mersc, die scone was,
Ende ghinc sitten int groene gras.
Als hij weer opgezeten is, na zijn vermoeide paard te hebben verzorgd: 774[regelnummer]
Doe sach hi also hem dochte
Ene borch of soe ware van goude ...
779[regelnummer]
Doe reet hi darewaert herde saen,
Doe docht soe hem in een water staen
| |
[pagina 63]
| |
Ende up enen standaert ghewrocht van ondre.
Daer woonde die coninc van den Wondre
Wetti waer omme hi Wonder hiet?...
785[regelnummer]
Hi versciep hem tallen dieren
Die sijn upt land of in rivieren:
Banderside sciep hi hem wedere
Tallen voghelen, die met vederen
Moghen vlieghen in enich lant.
De burcht binnengereden, vindt hij Koning Wonder en zijn zoon Alydrisondre: 812[regelnummer]
Ende tscaecspel tusschen hem beden staen.
Walewein wordt heuselik ontvangen en mag uitrusten op een wonderbed van fijn goud en ivoor, terwijl gouden engelen hem in slaap zingen en elk een edelgesteente in de handen houdt die het vertrek verlicht: 889[regelnummer]
Ware een man up tbedde geleghen,
Al wari dorhouwen ende duersleghen,
Of haddi over hem enighe wonde,
Moeste hire up ligghen ene stonde.
Tote hi met slape ware bevaen,
Als hi weder up wilde staen,
So wari gans ende ghesont
Als hi noit was in enigher stontGa naar voetnoot1).
We zijn dus wel met Walewein in het wonderland van eeuwige jeugd aangekomen. Tegelijk heeft de beschrijving zich ontwikkeld zoals in de Keltiese litteratuur de ruwe epiese verhalen van de Ulster-cyclus tot de meer verfijnd-lyriese van de Finn-cyclus overgingen. De onderscheiden voorstellingen van de Andere Wereld, daar ruw en soms schrikwekkend, hier vriendeliker en bekoorliker, zijn in de Walewein tot een geheel verenigd. Ze behoren trouwens bij elkander. In de Kymriese PeredurGa naar voetnoot2) | |
[pagina 64]
| |
komt een episode voor, waarin deze eenheid als in de Walewein aan het licht treedt. Peredur dringt door een enge bergpas die een leeuw bewaakt, een dal binnen. Beneden zich ziet hij een diepte vol met beenderen van mensen en dieren. Doordat Peredur de leeuw in slaap vindt, kan hij hem in de put werpen en zijn weg naar het dal voortzetten. Hier ontwaart hij een prachtig kasteel. Daarvóór zit in een weide een man met grijze haren, zo groot als Peredur er nooit een zag, welke toeziet op twee jongelui, zijn zoons, die met messen werpen. Peredur groet de grijze kasteelbewoner, maar deze verwenst de portier dat hij de ridder doorliet. Allen gaan nu 't kasteel binnen. In de hal staan tafels met overvloed van spijs en drank. Uit een prieel komen een oudachtige vrouw en een meisje - de grootste vrouwen die Peredur ooit heeft gezien. De grijze man gaat aan het hoofd van de tafel zitten, zijn vrouw naast hem. Peredur en het meisje zitten samen, de twee jongelingen dienen. Het meisje wordt droevig gestemd als ze Peredur aanziet. Ze vertelt hem dat ze op hem verliefd is geworden en dat de reuzen, de onderdanen van haar vader, hem zullen doden. De volgende dag begint de strijd, waarin Peredur veel vijanden overwint en de bezitter van 't kasteel noodzaakt met zijn onderhorigen hulde aan koning Arthur te brengen en om de doop te vragen. We merken nog op, naar aanleiding van de vier drakenjongen, dat in de Middelengelse roman The Carl of CarlisleGa naar voetnoot1), wanneer Gawain, Kay en Bisschop Baldwin een rendier (rood hert) in een uitgestrekt woud vervolgen, zij bij het kasteel van de Carl of Carlisle komen, de portier om gastvrijheid laten vragen en dan bij een geweldige reus worden toegelaten. Vier eigenaardige ‘welpen’ liggen bij het vuur: een wilde | |
[pagina 65]
| |
stier, een everzwijn, een leeuw en een beer. Ze staan op het punt de gasten aan te vallen, maar kruipen op bevel van hun meester onder de tafel. Uit de vergelijking van de Peredur, Hunbaut, La Demoiselle à la Mule, de Carl of Carlisle met de Walewein blijkt dus dat het eerste avontuur van Walewein oorspronkelik is een tocht naar een geheimzinnige wonderwereld, waarvan de toegang door monsterachtige wezens: gedrochtelike mensen, draken, roofdieren, bewaakt wordt. Eerst moet een somber oord van verschrikking: donker woud, duistere vallei, worden doorreisd, en door list of kracht de gedrochten overmand, vóór men aankomt in het lustoord, een burcht, glinsterend van goud en zilver, waar men gastvrij wordt ontvangen, of tot nieuwe hedendaden genoopt door de heer des lands die ook deze monsters tot wachters om zijn rijk had gezet. | |
IV.
| |
[pagina 66]
| |
een nieuwigheid. Maar de gouden boom met de schone jonkvrouw, die de spijzen en dranken uitdeelt, en de gestorven Lug, die de toekomst voorspelt, vormen in de beschrijving van de Andere Wereld een nieuw element. Het is in de eerste plaats duidelik dat we hier met een soort dodenrijk te doen hebben, dat de Kelten zich oorspronkelik midden in de Oceaan hebben voorgesteld. ‘L'île de verre, royaume de Maelvas’, zegt Lot ons in zijn reeds vermeld artikel Celtica, ‘est identique à la “tour de verre”, qui se dresse au milieu de l'Océan avec ses habitants muets. Les fils de Milé l'assiégèrent en vain quand ils naviguaient à la conquête de l'Irlande. C'est aussi la tir-n tairngire “la terre de promesse”, la tir fa tonn “terre sous les vagues” des Irlandais, où il n'y a ni maladie, ni vieillesse, ni péché, visitée par Condlé, Orsin, Cormac, et autres. Quand le sens de ces mythes se fut complètement perdu chez les Bretons comme chez les Irlandais, ils cherchèrent à fixer la situation de ce pays étrange. C'était l'Irlande selon les uns: Gaufrei nous a conservé cette tradition en qualifiant Malvasius de rex Islandiae (L. IX, ch. 12). Une identification moins heureuse était 1'Albanie (l'Écosse) .... “L'île de verre” des croyances celtiques est, à coup sûr, identique à l'Ile d'Avalon ... Les Celtes ... se représentaient le pays des Morts comme situé au delà de l'Océan. Plus tard, quand toutes leurs croyances furent evhémérisées et que le roi des Morts fut considéré comme un simple monarque gouvernant un pays situé au-delà de l'eau, l'île ou la terre merveilleuse put être identifiée de mille façons. Dans les poèmes français, elle finit par se réduire à un château situé simplement sur l'autre bord d'un fleuve difficile à franchir’Ga naar voetnoot1). In Chrestien de Troyes' Erec et EnideGa naar voetnoot2) komt inderdaad een beschrijving voor van ‘l'Isle de Voirre’ die vrijwel op die van het groene Erin gelijkt: | |
[pagina 67]
| |
1945[regelnummer]
Avuec ceus que m'oez nomer
Vint MachelvasGa naar voetnoot1), uns hauz ber,
Li sire de l'Isle de Voirre;
An cele isle n'ot l'an tonoirre
Ne n'i chiet foudre ne tanpeste;
Ne boz ne serpanz n'i areste
N'il n'i fet trop chaut ne n'iverne.
Enige regels verder noemt hij ‘l'Isle d'Avalon’, waarover Gingomars regeert: 1956[regelnummer]
De cestui avons oï dire
Qu'il fu amis Morgain la fee.
Heel wat vollediger is een beschrijving uit de prozaroman van LancelotGa naar voetnoot2), voorkomend in het verhaal van de lotgevallen van Nascien, de schoonbroeder van de koning van Sarras, die door Jozef van Arimathea was bekeerd en gedoopt. Terwijl Jozef met de heilige Graalbeker naar Engeland vaart, klagen de vijanden Nascien aan en werpen hem in de gevangenis. Vandaar ziet hij zich op wonderbare wijze in een wolk overgebracht op het eiland Tournoyant, dat geformeerd werd bij het begin der wereld, toen God de vier elementen scheidde, en dat ronddraait met de beweging des hemels. De ronddraaiende beweging, die volgens Kittredge tot dezelfde categorie behoort als ‘slamming doors and clashing cliffs (symplegades)’Ga naar voetnoot3), is typies voor sommige wonderkastelen uit de ArthurromansGa naar voetnoot4). Hier, in de Lancelot-Graalroman, heeft ze, in | |
[pagina 68]
| |
verband met de beweging van de hemel gebracht, een duidelike symboliese betekenis. Die symboliese betekenis is zeker niet aanwezig in de snelle rondwenteling van het kasteel uit La Demoiselle à la Mule, dat de overgang vormt tot de Nederlandse Walewein en uit dezelfde tijd dateert. We noemden dit gedicht reeds in verband met de eerste tocht van onze held. Als Key onverrichterzake terugkeert, afgeschrikt door de gevaren van de onderneming, trekt Gauvain er op uit om voor de jonkvrouw de begeerde teugel te winnen. Hij bestijgt het muildier van de schone, en na de donkere vallei en de schone weide doorgereden te zijn en een soort toverbrug te zijn overgegaan, komt hij bij een kasteel, duchtig versterkt en met scherpe staken omgeven, waarop, één paal uitgezonderd, de afgehouwen hoofden van vroegere avontuurzoekers staan. Het ganse kasteel wentelt rond met geweldige vaart, ‘con la trompe que l'on suet a la corgiee demener’ (v. 442). De poort vliegt dus voorbij, vóórdat men binnenkomen kan. Wanneer Gauvain de sprong waagt, gebeurt het dat de muil: 468[regelnummer]
... s'est si conseüe
par derriers, si que de la queue
plus de la moitié li desneueGa naar voetnoot1).
De snelle rondwenteling van het kasteel is dus een afweermiddel, dat dient om ongenode gasten buiten te houdenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 69]
| |
Keren we tot de Walewein terug. Op een dag komt Walewein gevaren: 2856[regelnummer]
Neven der wilder seebaren
Ende hi sach scepe in die see,
Bi wilen min, bi wilen mee,
Daersi in voeren up ende neder ...Ga naar voetnoot1)
2872[regelnummer]
Mettien hevet hi van verren vernomen
Ene steenroche hoghe ende clene
Die men hiet te Ravenstene.
Al sceen soe smal, soe was ghereet
Boven ere halver mile breet
Ende di seebaren lieper onder ...
2879[regelnummer]
... Mettien
Heefti enen casteel vorsien
Daer boven staen, die hadde ane
Menighen tor, na minen wane,
Ende al van claren marbersteneGa naar voetnoot2).
De nieuwe wonderwereld is dus nu een eiland, waar men bij eb naar toe kan gaan: 2928[regelnummer]
Sijn paert was snel van allen leden
Het drouch sinen here an dat eylant.
Die vloet soe quam altehant,
Als Walewein over quam ghevaren,
Omtrent hem liepen des sewes baren.
De zeegolven hebben hier hetzelfde effect als de snelle draaiing van 't kasteel uit La Demoiselle à la Mule. Nu rijdt Walewein ‘duer ene haghedochte’ tot op de berg. Hier ziet hij vele ridders: Die alle speelden, weet dat wel
Scaec of werptafelspel
Ende vele sloegher daer den bal
| |
[pagina 70]
| |
Den steen wierp mer overal
Voor den casteel up dat pleinGa naar voetnoot1).
Hij wordt hoffelik ontvangen door koning Amoraen. Deze herkent hem terstond, wat Walewein ‘utermaten sere’ verbaast. Mogen we hier denken aan de gestorven Lug uit de Ierse legende, die Conn de toekomst voorspelt? 't Blijkt dat Amoraen tien jaar geleden de dochter van Ierlands koning huwde en op zijn terugreis Arthurs hof bezocht. Walewein vindt niet alleen op Ravestene het zwaard met de twee ringen, waarover later, maar Amoraen beschrijft hem ook de schone jonkvrouw Ysabele, die hij tot vrouw begeert en die Walewein voor hem winnen moet: 3424[regelnummer]
Soe hevet [meer] scoonhede tharen dele
Danne Venus doet, die godinne,
Die ghebod heeft over de minne.
Soe es scoonre dan Olympias
Die keyserinne te Rome was.
Soe es scoonre vele sonder sparen
Danne die twalef vrouwen waren,
Die ghescreven sijn te Rome binnen.
Dit waren die twalef godinnen
Daer men of telt ende saghet ...
3436[regelnummer]
Soe es vele scoonre, na minen wane,
Danne Ysaude no Elene
Noch die scone Torabene.
Soe es scoonre vele dan Verghine
Ofte joncfrouwe Barbeline,
Noch Ysaude van Yerlant,
Noch Ysaude metter witten hant
Nes niet soe scone als Ysabele.
| |
[pagina 71]
| |
Deze passage bewijst dat de bewerker van de Walewein een geletterd man was, die niet alleen Keltiese stof verwerkte, maar ook van de ‘wereldlitteratuur’ van zijn tijd op de hoogte was. Koning Amoraen beschrijft vervolgens de burcht Endi, waarin de dochter van Assentijn verblijf houdt: 3460[regelnummer]
... Daer gaen twalef mure
Omme: elc hevet tomen dele
Vierwarf twintich torrele
Up gewrocht, staerc ende diere
Tusschen elken tween muren loopt ene riviere
Dat men tcasteel niene mach ghewinnen ...
3469[regelnummer]
Telker poorten sijn ghestaen
Vierwarf twintich man, sonder waen, ...
3473[regelnummer]
Dits om te behoedene tscone wijf,
Datse geen man soude ghewinnen
Noch comen inden casteel binnen.
Het kasteel is dus een gevangenis voor Ysabele. Maar 't is tegelijk een lustoord, waarin ze ‘groot deduut’ heeft, een boomgaard met allerlei smakelike vruchten: 3487[regelnummer]
Daer in staet menigherande ware,
Peper, anijs ende ginghebare;
Fighen ende notenmuscaten
Staen daer ende pume ghernaten,
Amandelen ende castaengiere, ...
3494[regelnummer]
Lelien, rosen ende blomen
Staet daer ende menich soete cruut
Daer es van voglen soete luut.
De gouden boom uit de Baile an Scáil is evenzeer aanwezig. Op elke tak zit een gouden vogeltje, aan elk blad hangt een gouden klokje. In een ‘duwiere’ bevinden zich zestien man met acht blaasbalgen die de boom ‘wint toejaghen’: 3591[regelnummer]
Van beneden inden wertel up
Tote boven inden top.
Dan beginnen de vogels te zingen en de klokjes te luiden, dat wie het hoort: 3545[regelnummer]
Al ware ene toter doot ghewont,
| |
[pagina 72]
| |
onmiddellik alle smart vergeet. Verder treffen we in Ysabele's hof, onder een olijfboom, een fontein aan, die recht uit het aardse paradijs komt gevloten. Daarboven een gouden adelaar die met zijn vleugels de bron beschermt. Ysabele behoeft slechts de snavel van de arend om te wenden en de fontein begint te springen: 3586[regelnummer]
Al ware een man out vijf hondert jaer
Ende nutte hi vanden borne een traen,
Sonder twifel ende waen
Hi worde alse staerc ende also jonc
Als hi was upten selven spronc
Als hi was doe te waren
Doe hi out was van dertich jaren.
JonckbloetGa naar voetnoot1) citeert hier de Trojaensche Oorloghe, v. 306 sqq., en Le Grand d'Aussy, Fabl. ou Contes, I, 229: ‘Les Orientaux, dans leurs romans, ont une île merveilleuse, dont le séjour est si délicieux qu'on ne veut plus en sortir quand une fois on y est entré (D'Herbelot, Bibl. Orient., p. 738). Ils supposent aussi dans le paradis terrestre une fontaine et un arbre qu'ils appellent de vie .... Cette fiction, introduite en Europe, est devenue chez nos romanciers la fontaine de jovent ou jovence, c'est-à-dire de jeunesse. Le roman de Huon de Bordeaux a adopté l'arbre et la fontaine, et comme les romanciers orientaux il fait venir celle-ci du paradis terrestre’. Zulk een schildering herinnert niet enkel aan 't aardse paradijs. Ook Johannes' OpenbaringGa naar voetnoot2) gewaagt van ‘eene zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit den troon Gods en des Lams. In het midden van hare straat, op de eene en de andere zijde der rivier, was de boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevende zijne vrucht: en de bladeren des booms waren tot genezing der heidenen’. Zulke voorstellingen dringen eveneens door in de Ierse | |
[pagina 73]
| |
litteratuur. Zo in de Echtra Cormaic i Tír Tairngire (Cormac's Avontuur in het Land van Belofte). Deze Cormac is de kleinzoon van koning Conn. ‘Ook hem verschijnt een man in een nevel, die hem een zilveren tak met gouden appels voorhoudt; als hij dien tak schudt, valt alles in slaap. Om dien tak te verkrijgen, moet Cormac achtereenvolgens zijn dochter, zijn zoon en zijn vrouw in ruil geven. De laatste kan hij echter niet missen. Hij volgt haar, en komt in een vlakte, waar hij binnen een bronzen muur een huis van zilver ziet liggen. Ook ziet hij een bron, waaruit vijf rivieren stroomen’Ga naar voetnoot1). Dit is Tír Tairngire, het Land van Belofte. Het zilveren huis draagt witte vleugels (men vergelijke hiermee de arend uit de Walewein), en de bron, waaruit de vijf rivieren stromen, roept sterk de herinnering wakker aan het aardse Paradijs. De naam Tír Tairngire is bovendien aan Hebreeën XI, 9 ontleend. De Echtra Airt meic Cuind (Avontuur van Art, zoon van Conn), die tot dezelfde cyclus als de Baile an Scáil en de Echtra Cormaic i Tír Tairngire behoort, vertoont nog meer punten van overeenkomst met de Walewein. ‘Koning Conn heeft zijn vrouw verloren. Hij zit haar op Dún Edair (de tegenwoordige Hill of Howth) te beweenen, als een wonderschoone vrouw in een bootje het land nadert. Het is Bécuma Blankhuid, die door de goden (Tuatha Dé Danann) uit het Land van Belofte verdreven is. Zij schenkt Conn haar liefde en dwingt hem zijn zoon Art uit Tara te verbannen. De Tuatha Dé Danann straffen Ierland met misoogst, omdat de zondige Bécuma er opgenomen is, en volgens de druïden is het land alleen te redden als het bloed van een zondeloos paar met den grond vermengd wordt. Conn laat de regeering over aan den inmiddels teruggekeerden Art, en gaat zelf zoeken. In een bootje landt hij op een heerlijk eiland, welks wonderen in kleuren en geuren beschreven worden en waar hij het heerlijkste eten en drinken krijgt. Den zoon van het koningspaar neemt hij mede naar zijn hof te | |
[pagina 74]
| |
Tara, doch het dooden van den knaap wordt voorkomen, daar door toedoen zijner goddelijke moeder op het uiterste oogenblik een koe in zijne plaats gesteld wordt’Ga naar voetnoot1). Vooral het tweede gedeelte van deze legende is voor de Walewein belangrijk, omdat de tocht naar de Andere Wereld door een schaakpartij wordt ingeleid. ‘Bécuma en Art spelen te zamen schaak. Om beurten verliezen zij en moeten dan voor de tegenpartij velerlei moeilijke werken volbrengen. Zoo trekt Art door wonderbaarlijke zeeën en landen om de schoone Delbchoen, dochter van Morgan, te bezoeken. Hij vecht tegen zeemonsters en heksenGa naar voetnoot2), bij een ijsrivier met een smalle brug er over verslaat hij een reus, en eindelijk velt hij Morgan zelf. Dan brengt hij Delbchoen naar Ierland en Bécuma verdwijnt voor goed’. Ook de beschrijving van Amoraens burcht vertoont dus trekken van overeenkomst met de Keltiese schilderingen van de Andere Wereld. De snelopkomende vloed dient om hem ontoegankelijk voor vreemdelingen te maken zooals de snelle wenteling van het toverkasteel uit La Demoiselle à la Mule. Het marmer waaruit het kasteel Ravestene is opgebouwd doet denken aan de ‘tour de verre’, midden in de Oceaan gelegen. Amoraen, met zijn duidelike herinnering van het verleden en zijn nauwkeurige beschrijving van Ysabele's toverkasteel en lustoord, herinnert aan de gestorven Lug, die Art de toekomst voorspelt. De tekening van Ysabele's verblijf bevat al de elementen die karakteristiek zijn voor de Keltiese Andere | |
[pagina 75]
| |
Wereld: een voor stervelingen zeer moeilijk te bereiken oord, waar een schone vrouw (een fee) vertoeft, een gevangenis, en tevens een wondertuin met heerlike, vreemde vruchten, een levensboom en een levensbron. En op merkwaardige wijs wordt dat alles in de Echtra Airt meic Cuind in verband gebracht met een tocht, door een jonge held ondernomen naar aanleiding van een verloren schaakpartij, op welke tocht hij vecht tegen monsters, bij een ijsrivier met een smalle brug komt en na een reeks van gevechten de schone wint, die hij terugvoeren moet. De grondgedachte van de Indiese legende, aan het begin van onze studie vermeld, treedt, met Keltiese voorstellingen verrijkt, opnieuw in het licht. | |
V.
| |
[pagina 76]
| |
heldenzalmsprong den burcht van Emer's vader in, doodde met drie slagen vier en twintig man en droeg Emer, met haar zuster en twee lasten goud en zilver weg. Haar vader verzamelde zijn leger tegen hem, doch hij doodde bij elke voorde honderd man en won zoo zijn vrouw’Ga naar voetnoot1). Walewein overwint ‘wel drie honderd man’ in Assentijns burcht, en dringt onder begunstiging van de duisternis de vijfde poort van het slot binnen. Daar ziet hij in een verlichte zaal tafels aangericht bij het vuur. Hij sluit de deur, doet zijn wapenrusting af, eet en drinkt, en valt in slaapGa naar voetnoot2). Ook dit feit, hoe eenvoudig en natuurlik ook, is niet zonder belang voor de oorsprong van het gedicht. De burcht van Assentijn is een gevangenis. Zodra Walewein van de spijs en drank heeft genoten is hij er in opgesloten. Uit zijn slaap ontwaakt, wordt hij door Assentijn overmand en ontvalt hem het zwaard met de twee ringen. Al deze bijzonderheden hebben folkloristiese betekenis. ‘Quiconque prend ou accepte un fruit dans un lieu surnaturel (île enchantée, demeure des morts, paradis, etc....) entre d'une façon définitive ou sous réserves dans les conditions d'existence assignées aux habitants de ce lieu; il reste lié à la terre dont il a pris le fruit’Ga naar voetnoot3). Is het een herinnering aan de Paradijsgeschiedenis waarvan in de Echtra Airt meic Cuind zoveel sporen aanwezig zijn? ‘Ten dage als gij van dien boom eet, zult gij den dood sterven’, zegt God tot Adam en Eva. Persephone proeft van de vrucht van het dodenrijk en behoort van dat ogenblik af de Hades toe. De Egyptiese godin Hâthor biedt de reizende dode een schotel met vruchten en brood aan, en een beker met water; zodra hij die gaven aanvaard heeft, wordt hij de gast van de godin en kan niet terugkeeren, tenzij hem daartoe | |
[pagina 77]
| |
bijzonder verlof wordt verleendGa naar voetnoot1). Het motief komt ook in de Franse Arthurromans veelvuldig voorGa naar voetnoot2). In Erec et Enide komt Erec bij 't kasteel Brandigan, aan alle zijden door water omringd. Het behoort toe aan koning Evrain, die hem vriendelik ontvangt. Hij leidt Erec een boomgaard binnen die bloemen, geneeskrachtige kruiden en vruchten voortbrengt (de tuin van Ysabele!), maar wie een van die vruchten meeneemt kan de hof niet weer verlaten. In de Livre d'ArtusGa naar voetnoot3) gaat ook Agravain een boomgaard in, waarvan Saigremort later de betovering doet ophouden. 't Is een schone tuin, waar bomen staan en allerlei vruchten groeienGa naar voetnoot4). Midden in staat een appelboom met rode appelen. Wanneer Agravain de ingang door is, ziet hij een tent waarin verscheidene ridders bijeen zijn; een grote ridder komt naar hem toe, vergezeld door een jonkvrouw, die een rode appel in de hand houdt. ‘Sire’, zegt ze tot hem, ‘il vos covient ceste pome essaier avant que de ce jardin issiez: car tuit cil qui i viennent covient a mengier du fruit du pomier dom elle est’. Als hij weigert, moet hij heel veel ridders en reuzen bekampen; wordt hij overwonnen, dan zal hij gevangen genomen worden en evenals de anderen moeten wachten tot men hem bevrijdt. Agravain neemt de appel aan; dadelik gevoelt hij een onweerstaanbare lust daar voor altoos te blijven; hij denkt niet meer aan vertrekken, en nu ontmoet hij negen ridders van de Ronde Tafel, die in 't zelfde geval als hij verkeren. Later wordt verteldGa naar voetnoot5), hoe Saigremort, Gauvain en Artus, voor de valstrik gewaarschuwd, de appel weigeren, de reuzen bevechten en de gevangen ridders verlossen. In de Middelengelse roman The Turk and Gawain (XVe eeuw) rijden de Turk en Gawain een kasteel binnen dat weelderig | |
[pagina 78]
| |
is ingericht. Niemand vertoont zich, maar een tafel staat gereed, rijkelik voorzien van spijzen en dranken. Gawain, die grote honger heeft, staat op het punt toe te tasten, maar de Turk weerhoudt hem en brengt voedsel dat hij zonder gevaar nuttigen kanGa naar voetnoot1). De proloog van boek XIV uit het Reductorium Morale van Pierre BersuireGa naar voetnoot2) bevat deze merkwaardige passage over Walewein: ‘Quid dicam de mirabiliis quae in historiis Galuagni et Arcturi ponuntur, quorum unum de omnibus recito, scilicet de palatio quod Galuagnus sub aquam casu raptus reperit, ubi mensam refertam epulis et sedem positam invenit, ostium vero per quod exire valeret non vidit, qui cum famesceret et comedere vellet, statim caput hominis mortui positum in lance affuit, et gigas in feretro iuxta ignem iacuit, giganteque surgente, et palatium capite concutiente, capite vero clamante, et cibos interdicente, nunquam de cibis comedere ausus fuit, qui post multa miracula exiit, sed nescivit qualiter exivit’. Walewein begint, na geslapen en gegeten te hebben, opnieuw de kamp. Als echter Assentijn hoort dat hij is binnengedrongen, wapent hij zich, stijgt te paard en overmant Walewein in een tweegevecht: 7254[regelnummer]
Die coninc was starc ende coene
Ende reet bet na met groter cracht.
Ter scote hilt hi sinen scacht
Ende waenden doorsteken ter eersten vloghe,
Jeghen den rechtren elleboghe
Gaf hi hem die steke groot,
Dat hem uter hand ontscoot
Sijn swaert veertien voete verre.
't Zwaard met de twee ringen schijnt dus plotseling zijn | |
[pagina 79]
| |
kracht te hebben verloren. Deze ongerijmdheid wordt echter opgelost als we de Walewein met een overeenkomstige episode uit de Lanzelet vergelijken. Ook Lanzelet komt aan voor een kasteel met diep water omringd. De eigenaar is een soort toverreus die Mabûz heet. Alle ridders worden zijn gevangenen; ze mogen de stoutste krijgers ter wereld zijn, de geest van het kasteel overmant hen; zij vergeten hun roemrijk verleden en worden lafhartig. Dichtbij staat in een wonderwoud met ontloken bloemen en altoosgroene bomen het paleis van de reus Iweret, de vijand van Mabûz, die hem voortdurend bestrijdt en zijn gebied uitbreidt ten koste van de ander. Uit deze vergelijking leiden we af dat Assentijns lichaamskracht oorspronkelijk aan toverij te danken is. Intussen komt Ysabele, wie in de droom reeds de komst van de ridder was aangezegdGa naar voetnoot1), haar vader tegemoet. Bij het zien van de gevangen held wordt ze terstond ‘met minne bevaen’, en ze richt tot Assentijn dit verzoek: 7397[regelnummer]
Nu biddic u, vader, dor ghenade,
Dat ghine mi gheeft tote morghen ...
7402[regelnummer]
Ende laet mi coelen minen moet
Over hem te nacht ende morghen ghi.
De koning willigt haar bede in: 7425[regelnummer]
Dus brochtmen Walewein ghevaen
Daerne die joncfrouwe in hebben wilde.
Men dede in den carker den ridder milde
Ende ghingen weder sluten vaste.
's Nachts doet de jonkvrouw, op 't horen van Waleweins minneklacht, de kerker ontsluiten en Walewein brengen in haar vertrek. Ze zou hem in haar wondertuin willen voeren, belooft hem te verlossen, en geleidt hem in een belendende kamer: 7889[regelnummer]
Noit en was in aerderike
Camere so scone, no hare gelike
| |
[pagina 80]
| |
Ghemaect bi meestrien groot:
Soe blecte van den goude root,
Ende scemerde harde menichfoude.
Menighe scone historie, oude
Ende nieuwe, stonden daer ghepinghiert,
Daer die camere mede was verchiert
Van cinopre ende van lasure,
Van selore ende van goude pure.
De werkmeester van dit alles is door Ysabele, ‘die goedertiere’, in de rivier geworpen, opdat zijn prachtwerk niet kan overgedaan. Een der ridders van Assentijn ontdekt het minnespel van Walewein en Ysabele. Na een vinnig gevecht laat de koning beide in een vunzige kerker opsluiten, waaruit ze ten slotte door de geest van de Rode ridder, aan wie Walewein een begrafenis in gewijde aarde bezorgd had, worden verlostGa naar voetnoot1). We hebben reeds gezien hoe in het verhaal uit de Kathāsarit-sāgara de schone maagd, naast de Rakshasa gezeten, de held Indivarasena een wenk geeft om het hoofd van de reus doormidden te slaan. Een Ierse vertelling: Madra na n-Ocht gCas agus Sgéalta EileGa naar voetnoot2), behandelt hetzelfde motief. De dochter van de Koning van het Zwarte eiland verraadt aan Lorcan het geheim van haars vaders kracht: wanneer zijn hoofd afgeslagen is, zweeft het door de lucht om te trachten op de romp terug te keren, die overeind blijft om het te ontvangen; maar indien Lorcan de romp neerslaat kan het dit niet doen. Lorcan volgt haar raad en maakt de koning van kantGa naar voetnoot3). - Een Walliese Zigeunervertelling, The Green Man of Noman's LandGa naar voetnoot4), maakt melding van een jonge molenaar, een voortreffelik speler, door niemand te verslaan. Op zekere] dag komt een man hem | |
[pagina 81]
| |
uitdagen. Ze spelen. Jack wint en vraagt om een kasteel, dat hem wordt toegestaan. De tweede partij verliest Jack. De man vertelt Jack dat hij de Groene Man uit Niemandsland is en dat Jack zal worden onthoofd als hij binnen een jaar en een dag het kasteel niet vindt. De tijd verloopt. Jack herinnert zich zijn taak en trekt er in koude en sneeuw op uit. Hij vindt het kasteel en wordt tot verschillende krachtproeven gedwongen, die de dochter van de Groene Man voor hem volbrengt. Deze voorbeelden tonen reeds de algemeenheid aan van het gegeven dat de kern vormt van de Walewein en dat Kittredge, naar aanleiding van Gawain and the Green KnightGa naar voetnoot1), aldus formuleert: ‘A hero makes his way into the Other World and desires to marry the daughter of its ruler. The god is angry or reluctant, and wishes to destroy or eject the intruder. At best, he is under the necessity of testing the suitor's worthiness to become an immortal. In any case, he either tries to kill the aspirant (sometimes in single combat, often by tricking) or sets him dangerous or apparently impossible tasks. In these the hero is frequently helped by the daughter or by animals. In the end the bride is won, for the god is either baffled and subdued or else he is satisfied to accept the hero as son-in-law. In a variety of this type, the hero runs away with the daughter and is pursued, but makes good his escape frequently by the aid of magic obstacles. Many tales of this type are frankly mythological. In many however, the Other World is replaced (or represented) by the abode of a giant (ogre, ghoul, rakshasa), who is savage and malignant by nature, but has a beautiful wife or daughter. There are tasks ... and helpful animalsGa naar voetnoot2); or the lady assists the quester, since she has no fondness for her monstruous husband (or father) - none, at all events, that does not quickly evaporate under the charm of the hero's presence. When the | |
[pagina 82]
| |
giant has been killed and the lady won, the hero may continue to inhabit the giant's castle, or he may return to his native country, enriched with the spoils of victory. The original object of his quest may not have been to get a wife, but to steal some precious object like the Golden Fleece. In this case the lady is an additional prize which crowns the adventurer's felicity’. In de Eichtra Airt meic Cuind en de Peredur zagen we dit motief reeds uitgewerkt. Het komt eveneens voor in verschillende Franse Arthurromans. Met grote vrijheid door Chrestien de Troyes behandeld in Lancelot en Yvain, preciseert het zich in de Chevalier à l'Espée en Hunbaut. In de Chevalier à l'EspéeGa naar voetnoot1) brengt de kasteelbewoner die Gauvain ontving, hem bij zijn dochter en zegt haar in alle opzichten de ridder ter wille te zijn. Hij verwijdert zich en Gauvain en het meisje worden verliefd. Zij vertelt Gauvain van haars vaders boze daden, en waarschuwt hem zich niet tegen zijn wil te verzetten. Na het middagmaal gaat de gastheer uit om zijn bossen te bezichtigen. Hij verzoekt Gauvain thuis te blijven en het meisje gezelschap te houden. Tegen de avond keert de gastheer terug en Gauvain moet in zijn eigen bed slapen, bij zijn dochter. Zij vertelt hem dat pogingen tot toenadering zullen worden gestraft, doordat een toverzwaard dat in de nabijheid hangt, uit de schede zal springen en hem doorsteken, zoals dat iedere ridder tot dusverre gebeurde. Wanneer Gauvain haar waarschuwing in de wind slaat, wordt hij tweemaal licht gewond en houdt zich verder rustig. De volgende morgen vindt de kasteelheer tot zijn teleurstelling de gast in leven. Hij vraagt Gauvains naam, noemt hem de beste ridder ter wereld en biedt hem zijn dochter en zijn kasteel aan. Gauvain neemt de dochter en weigert het kasteel. De | |
[pagina 83]
| |
volgende nacht slapen Gauvain en zijn amye rustig samen. Gauvain blijft enige tijd op het slot, maar omdat hij zijn familie terug wil zien, vertrekt hij met zijn amye. In Hunbaut rijden Gauvain en Hunbaut naar de Koning der Eilanden om van hem onderdanenhulde voor Arthur te eisen. Hunbaut vertelt Gauvain dat ze die avond gastvrijheid moeten vragen aan een rijk en machtig heer, welke woedend wordt op ieder die ook maar in 't minst zijn bevelen overtreedt. Voor de geringste ongehoorzaamheid wordt men opgehangen. Ze komen aan bij de burcht, Hunbaut stelt Gauvain voor aan de rijke kasteelbewoner, die onze held als de beste ridder ter wereld begroet. Gauvain zet zich naast hem in de zaal en vertelt van zijn reis. De tafel wordt gedekt. De dochter, die Hunbaut reeds haar liefde voor Gauvain bekend heeft, maar doodsbang is voor de toorn van haar vader, komt binnen, de burchtheer geeft haar de eerste plaats en doet Gauvain naast haar zitten. Hunbaut neemt aan de zijde van de gastheer plaats. Gauvain verklaart het meisje zijn liefde en zij aanvaardt die. Ze zijn zo van elkaar vervuld dat ze niet eten kunnen, Gauvain elke herinnering aan Hunbauts waarschuwing vergeet, en het meisje om haars vaders woede niet denkt. Als het tijd is om ter ruste te gaan, trekt het meisje zich naar haar kamer terug. De vader volgt haar, houdt haar tegen bij de deur van haar vertrek, en berispt haar om haar onbeleefdheid, dat ze zo, zonder meer, afscheid neemt van de verstandigste en hoffelikste man ter wereld. Hij beveelt haar Gauvain een kus ten afscheid te geven. Gauvain kust het meisje terstond viermaal. De burchtheer is woedend: ‘Hij geeft niet om mijn bevelen! Hij heeft mijn dochter driemaal te veel gekust! Laten zijn ogen uitgestoken worden en hij in mijn gevangenis geworpen!’ Maar al de aanwezige ridders protesteren en de slotvoogd geeft toe. Die nacht bezoekt het meisje Gauvain heimelik: 816[regelnummer]
Tot a celee i vint la nuit
Les monsignor Gauvain chocier,
| |
[pagina 84]
| |
Mais nen ot pas a son coucier
Meschines ne dames grant masseGa naar voetnoot1).
Vroeg in de morgen verlaten Gauvain en Hunbaut het kasteel zonder overlast en blijkbaar zonder hun gastheer weder te zien. Vermelden we nog hoe in Gawain and the Green Knight ‘the lady of the castle’ Gawain tijdens de afwezigheid van de burchtheer haar liefde verklaart, hem kust, en hem een groen lint ten geschenke geeft, dat hem in 't gevecht zal beschermen. Achteraf blijkt dat de burchtheer zelf Waleweins kuisheid op de proef heeft willen stellen. | |
[pagina 85]
| |
Walewein-studies.
| |
[pagina 86]
| |
707[regelnummer]
Hi seindem achter ende voren
Ende Gringalet hevet vercoren
Die riviere ende spranc daer neder, -
en komt met moeite aan de overkant. Het brengt Walewein snel over het strand naar Ravestene: 2918[regelnummer]
Sijn paert was snel van allen leden:
Het drouch sinen here an dat eylant.
Die vloet soe quam altehant
Als Walewein over quam ghevaren:
Omtrent hem liepen des sewes baren.
Vergelijken we deze passages met die van La Demoiselle à la Mule, dan verduidelikt zich hun betekenis. Wanneer Gauvain op de muil, die voortreffelik de weg kent, het bos doorrijdt, brengen de wilde dieren knielend hulde aan het rijdier, begroeten de zegevierende Gauvain en tonen hem op echtmenselike wijze hun eerbied. In het dal dat krioelt van ‘pute vermine’ onthouden de slangen en de boosaardige monsters zich van kwaad te doen. De Roman van Lancelot bevat een episodeGa naar voetnoot1) waarin een jonkvrouw aan Arthurs hof komt vertellen dat haar meesteres, de koningin, de voet van het witte hert begeert dat heerst over de wateren en bossen van haar rijk en wil huwen de man die haar die bezorgt. Keye en Lancelot ondernemen de tocht, de eerste keert als in La Demoiselle à la Mule halverwege terug. Lancelot daarentegen volbrengt het avontuur, hoewel de leeuwen die het hert verdedigen hem zware wonden toebrengen. Beide ridders wordt de weg gewezen door een wit hondje dat voor hen uitloopt en snel als een vogel over een rivier springt die ‘wide was ende bodemloes’. OrlowskiGa naar voetnoot2) geeft nog andere passages ter vergelijking: de Lai de Tyolet, waarin een witte hond eveneens Beduer, de metgezel van Keu, tot leidsman dient, de roman van Tristan, | |
[pagina 87]
| |
wiens hond dezelfde diensten verricht, een MabinogiGa naar voetnoot1), waarin een hert de rol van gids vervult. ‘Dans la légende du Graal, une demoiselle à la mule joue le rôle d'une messagère mystérieuse, dans la forêt apparaît à Perceval: 27735[regelnummer]
Une mule qui plus est blance
Que n'est nois negié sor brance
En février, quant est en gelee;
Frain ot en or...
Elle va toute seule et s'arrête devant le chevalier. Un instant après arrive sa propriétaire, les pieds ensanglantés par les aspérités de la route sur laquelle elle cherche la mule... La pucelle donne ensuite à Perceval la mule pour qu'elle le conduise au château de l'échiquier. Une bague fée doit aider le héros à la rendre docile’. Ook hier hebben we te doen met een folkloristiesGa naar voetnoot2), speciaal Kelties motief. ‘Tout cela nous incite à penser aux animaux bienfaisants et protecteurs de la mythologie celtique où abondent des taureaux divins, des loups-dieux, porcs divins, chiens sauvages, ours et serpents, vénérés comme divinités’Ga naar voetnoot3). Van de vos Roges kan hetzelfde gezegd. Voordat Walewein bij het kasteel van Assentijn aankomt, nadert hij een linde door een ‘vrijthof’ omgeven. Als hij Gringolet heeft afgetuigd, overvalt hem een onoverwinnelike slaap. Hier verrast hem de vos Roges, die hem zijn zwaard en schild ontsteelt, zijn paard wegleidt, zijn wapenrusting vernielt, maar, bij Waleweins ontwaken, met een vuistslag tegen de grond gebeukt wordt, om genade vraagt, en vergeving ontvangt. Roges blijkt een koningszoon te wezen. Zijn stiefmoeder heeft getracht hem te verleiden, maar bij zijn weigering haar ter wille te zijn, hem beschuldigd | |
[pagina 88]
| |
als de vrouw van Potifar Jozef, als Phaedra Hippolytus deed, en dan in een vos omgetoverdGa naar voetnoot1). Eerst als hij koning Wonder en diens zoon, met Walewein en Ysabele ontmoet, zal hij zijn vroegere gedaante terugkrijgen. Men merke op dat de vos eerst kwaadaardig is, en pas zijn goede diensten bewijst wanneer hij een geduchte vuistslag heeft ontvangen. Later krijgt hij zijn menselike gestalte terug. Deze bijzonderheden wijzen op een verband met sprookjes, waarin door een schijnbare gewelddaad een toverban verbroken wordt, en waarvan Kittredge ons een rijke verzameling aangeeftGa naar voetnoot2). Nu eens is het een paard, dat de kop wordt afgeslagen en dat zijn vroegere prinselike gedaante herkrijgt, dan weer een raaf, een weerwolf, een kat, of een hond. In het Westhooglandse verhaal Mac Icain Direach heeft een vos de held bijstand verleend. Ze komen bij een bron aan de kant van de weg: ‘Nu, Brian, als ge mijn kop niet afslaat met het witte lichtzwaard in deze bron, houw ik u het hoofd af’. Brian doet wat hem gevraagd wordt, en in een oogwenk rijst uit de bron op de zoon van de koning, die de vader was van de ZonnegodinGa naar voetnoot3). Soms is de helper niet een dier, maar een mismaakt wezen. Cormac's GlossaryGa naar voetnoot4) bevat een fragment van de Trondain Guaire, dat waarschijnlik tot de tiende eeuw behoort en vermoedelik van veel vroeger herkomst is. Senchán bezoekt met zijn leerlingen het eiland Man. Een afschuwelik lelik jongmens vraagt verlof mee te gaan en stapt in de boot. Bij hun aankomst vinden ze een oude vrouw op het strand. Ze hoort dat de leider van 't gezelschap is Senchán, de dichter van Ierland. | |
[pagina 89]
| |
Nu verzoekt ze een raadsel te mogen opgeven, wat haar zonder voorbehoud wordt toegestaan. Daarop zegt ze twee verzen van een kwatrijn en vraagt wat de andere zijn. Al de dichters blijven het antwoord schuldig. De lelike jongeling springt naar voren en vult de ontbrekende verzen aan. Als ze terugkomen in Ierland zien ze hem voor zich staan als een jonge held, stralend als een koning, met grote, schitterende ogen en gouden haar. Hij loopt als de zon om Senchán en zijn metgezellen heen, ‘et nusquam apparuit ex illo tempore’. Het gegeven werd later in de Wedding of Sir Gawain, een gedicht uit de vijftiende eeuw, verwerktGa naar voetnoot1). Nog later werd er een Christelike vorm aan gegeven, en de lelike jongeling veranderd in een melaatse die St Caillin in andere gedaante blijkt te wezen. We merken nog op hoe in Malory's Morte DarthureGa naar voetnoot2) Lancelot een vuistslag geeft aan de onwillige karrevoerder (een dwerg in Chrestien de Troye's Chevalier de la Charrette, waaraan de stof is ontleend), die hem naar het slot van Mellyagraunce moet brengen. Lancelot heeft hier tot metgezel Syr Lauayne (Gauvain?), en hun doel is koningin Guenever te verlossen, die Mellyagraunce heeft ontvoerd. De meeste overeenkomst met de Middelnederlandse roman vertoont de reeds meer genoemde Turk and Gawain. We zagen hoe de Turk, een dwerg, ‘not high but broad’, met Gawain een tocht onderneemt. Ze komen daarbij aan een heuvel, die opengaat om hen te ontvangen en zich achter hen sluit; een schrikkelik onweder breekt over hen los; ze gaan een kasteel binnen waar rijk voorziene tafels staan, met spijzen die Gawain niet mag aanraken. Ze komen aan bij een strand, stappen in een boot, en zeilen naar een plaats waar ze een mooi kasteel zien verrijzen. Hier woont volgens de Turk een heidense sultan, de koning van Man, en met hem een afzichtelike bende reuzen. Hij waarschuwt Gawain dat | |
[pagina 90]
| |
deze zonderlinge avonturen beleven zal, maar belooft hem zijn bijstand. De koning ontvangt hen met een toespraak waarin hij zijn haat lucht tegen Arthur en zijn ridders, maar nodigt Gawain, die hij bij zijn naam noemt, aan tafel plaats te nemen. Gawain weigert: hij vindt het niet gepast dat een dolende ridder in de zaal van een koning zich neerzet voordat er avonturen zijn beleefd. Dan roept de koning dat men zijn tennisbal brengen zal. Tegelijk komen zeventien reuzen binnen die Gawain de hersenen willen inslaan. De Turk neemt echter voor hem deel aan het spel en verslaat de reuzen. Nadat de Turk in verschillende andere krachttoeren met een disselboom en een grote vuurpot zijn meesterschap heeft bewezen, staat de koning op en brengt Gawain naar een plaats waar een ziedende ketel hun door een reus met een vork wordt toegestoken. De Turk grijpt de reus, werpt hem in de ketel en houdt hem onder met de vork totdat hij verbrand isGa naar voetnoot1). Gawain stelt de koning voor de keus om te sterven of Christen te worden, maar deze spuwt op de ridder en de Turk werpt hem in het vuur. Nu neemt hij een gouden bekken en een zwaard en verzoekt Gawain zijn hoofd af te slaan en zijn bloed in het bekken te laten stromen. Na enige aarzeling voldoet Gawain aan zijn verzoek. Zodra het bloed in het bekken glinstert, staat de Turk op als een kloeke ridder, zingt een Te Deum en bedankt Gawain hartelik. Gawain en de Turk bevrijden vele gevangenen, waaronder zeventien vrouwen, die aan haar echtgenoten worden teruggegeven. Sir Gromer - zo heet de ridder - verzoekt Arthur Gawain tot koning van Man aan te stellen, maar Gawain slaat het aanbod af en Arthur begiftigt Gromer met het eiland. Merkwaardig is de overeenstemming tussen dit Engelse gedicht en de Middelnederlandse roman: de moeilike omstandigheden waarin Walewein verkeert, zodra hij Arthurs paleis | |
[pagina 91]
| |
heeft verlaten, de berg die zich voor hem opent en zich achter hem toesluit, de maaltijd in Assentijn's burcht, het kasteel op een eiland, de gevechten door Walewein te leveren, de vuur- en waterproef die hij in de rivier van het ‘gerechte vagevier’ moet doorstaan, dat alles vinden we in min of meer gewijzigde vorm in The Turk and Gawain terug. De vos Roges speelt echter heel wat bescheidener rol dan Sir Gromer. Hij verklaart Walewein de aard en de oorsprong van de vuurrivier, biedt aan, met behulp van een ‘wilden wenen’ die honderd mijlen ver weg woont, binnen drie dagen zijn wapenrusting volkomen te herstellen, wijst Walewein een ‘duwiere’ waarlangs hij onder de vuurrivier door kan komen en neemt de zorg voor Gringolette op zich, terwijl Walewein alleen de burcht binnendringt. Zijn rol wordt echter overgenomen door de Rode ridder, en die overgang kunnen we in de Ierse sprookjeslitteratuur nagaan. We behoeven slechts Kittredge opnieuw te citerenGa naar voetnoot1): ‘In a surprising Irish story, The King of Ireland's son, “a short green man”, who has the ability to increase his size enormously at will, helps the hero in fulfilling the tasks that win his bride - indeed fulfils a number of them himself; the rest are performed by the well-known Skilful companions (the marksman, the blower, etc.). The green man reveals himself as a “thankful dead” helper. His sole reward is to have the first kiss. The wife “was full of serpents” (this is a very archaic feature) and the king's son would have been killed by them when he went to sleep, but the short green man picked them out of her. We have essentially the same thing in Larminie's Beauty of the World. Here the grateful dead man takes the shape of a red-haired youngster; there are no skilful companions; and instead of serpents, “three lumps of fire” (which are three devils) come out of the lady's mouth. Kennedy has what is practically the same story, but | |
[pagina 92]
| |
in some ways not so well preserved; it is said that the princess was enchanted, but there is no mention of serpents or of “lumps of fire”. A red-haired man, barefoot and wobegone, acts as servant and performs the tasks in a Highland story. He too is one of the thankful dead’. Ofschoon sterk gerationaliseerd, heeft dus ook hier de Keltiese mythologie in de Walewein nog duidelike sporen nagelaten. Gringolet is een dier met bijna menselik verstand, de vos Roges half dier, half mens. De bevrijding van Walewein door de Rode ridder wijst op een verbinding van mythologiese en Christelike voorstellingen, doordat ze herinnert aan Petrus' verlossing uit de kerker van HerodesGa naar voetnoot1). Behulpzame geleiders vindt men overigens in de Arthurromans menigmaal. In het Italiaanse gedicht Carduino geeft als in The Turk and Gawain een dwerg voor de muren der ‘città dolente’ kostbare raad aan de held, zodat deze zonder schade de gevaarlike proef doorstaatGa naar voetnoot2). In Hunbaut vergezelt Hunbaut de ridder Gauvain, waarschuwt hem en bevredigt zijn vijanden. In La Demoiselle à la Mule stelt de portier van het wonderkasteel ‘un vilain trestot herupé’, die uit een kelder te voorschijn komt, Gauvains dapperheid op de proef door hem voor een ‘jeu parti’ te plaatsen van dezelfde aard als in Hunbaut; en als Gauvain het bewijs van zijn koelbloedigheid heeft geleverd, voorziet hij hem van wapenen om twee leeuwen te bevechten, geeft hem nuttige wenken en brengt hem bij zijn meesteres. | |
VII.
| |
[pagina 93]
| |
KittredgeGa naar voetnoot1) geeft er verscheidene voorbeelden van. Wat de Keltiese letterkunde betreft, verwijst hij naar ‘the chess-play between Midir and King Eochaid Airem in the Tochmarc Etaine’. We noemden reeds de schaakpartij tussen Bécuma en Art in de Echtra Airt meic Cuind. JonckbloetGa naar voetnoot2) geeft de redenen op waarom het schaakspel zulk een belangrijke plaats in de Walewein inneemt: het was de lievelingsuitspanning van de adel, en sommige schrijvers verbonden er toverwerkingen aan. In verband hiermee citeert hij de Peredur naar Lady Guest's vertaling: ‘And Peredur beheld a chessboard in the hall, and the chessmen were playing against each other by themselves’. Ook in de Roman van Lancelot komt zulk een toverbord voorGa naar voetnoot3). Een jonkvrouw beproeft het toverspel te hanteren, maar ze wordt spoedig mat gezet en Lancelot is de enige die zijn partij vermag te winnen. Van nog meer betekenis voor de opzet van onze roman is de door Jonckbloet aangehaalde passage uit de Lancelot: Hoe Walewein wilde weten vrouwen ghepensGa naar voetnoot4). Walewein is door een dwergridder, die zich als een koning ‘herde rike’ bekend maakt, in een miniatuurridder omgetoverd, om de trouw van zijn ‘amie’ Ydeine op de proef te stellen, wier standvastige liefde Keye in twijfel getrokken had. Samen rijden ze naar Kardol. Walewein spreekt Ydeine, die hem niet herkent, vriendelik toe, en ze luistert naar hem. Na het eten neemt ze Walewein bij de hand en stelt hem voor een partij schaak te spelen. Aldus geschiedt en Walewein wint. Hij vraagt Ydeine om een nachtelik bezoek en de jonkvrouw stemt geredelik toe. Het schaakspel is hier de voorloper van het minnespel, waarin Walewein zich evenzeer een meester betoont. In Penninc's roman krijgt het schaakspel een meer idealisties | |
[pagina 94]
| |
karakter. Zacht komt het, als de heilige Graalbeker in de Queste del Saint GraalGa naar voetnoot1), binnenzweven. Na den eten: 47[regelnummer]
Hebben si wonder groot vernomen:
Een scaec ten veinstre in comen,
Ende breedde hem neder uptie aerde.
Hi mocht gaen spelen dies beghaerde...
64[regelnummer]
Metten hieft up, ende es ghevaren
Weder dane het quam te voren.
En zoo lokt het Walewein tot het liefdesavontuur, waarvan Ysabele de prijs zal zijn. We herinneren hier aan de Franse Graalroman. Er bestaat nog een punt van overeenkomst tussen deze roman en het Middelnederlandse gedicht. In beide weigert koning Arthur aan tafel te gaan vóór hij een avontuur heeft gezien. ‘La coutume de l'“hôtel” d'Arthur était que le roi ne s'asseyait pas à table pour manger aux jours de fête tant qu'une “aventure” n'avait été annoncéeGa naar voetnoot2). Dans la Quête, au contraire, c'est Keu qui rappelle sévèrement le roi au respect de la coutumeGa naar voetnoot3). Les vers du Pseudo-Wauchier présentent avec les deux passages une ressemblance frappanteGa naar voetnoot4). La coutume sert de début à plusieurs romans, tels que le Chevalier aux deux épées, le Vert chevalier, Rigomer, Jaufré, la Vengeance Raguidel, mais ces récits sont postérieurs à Pseudo-Wauchier et au Lancelot’Ga naar voetnoot5). In verband met het hiervoor behandelde is het waarschijnlik dat deze bijzonderheid, mèt het binnenzweven van het schaakbord, door de bewerker van de Walewein aan de prozaroman van Lancelot werd ontleend. | |
[pagina 95]
| |
VIII.
| |
[pagina 96]
| |
suffi pour mettre en branle l'imagination de l'auteurGa naar voetnoot1). Quelle transformation subit chez lui l'arme mystérieuse! Elle devient l'épée de David, cette épée qui est transportée, avec les trois fuseaux coupés dans l'arbre de la vie, par la nef de Salomon, allégorie de l'église! Quant aux “renges” (attaches) de l'épée, elles signifient la rédemption de la femme! D'abord de vile matière “comme d'estoupes” et si faibles qu'elles ne peuvent soutenir le poids de l'épée, “les renges” - allégorie de la femme de Salomon, comme celle-ci le reconnaît elle-même - seront transformées deux mille ans plus tard, quand une nouvelle Vierge, une Vierge rédemptrice, fille de roi et de reine, la soeur de Perceval, remplacera l'étoupe par sa propre chevelure avant de faire le sacrifice de sa vie. C'est l'épée que saisira le nouveau Christ, Galaad, quand il montera sur la nef de son lointain ancêtre’. Aldus samengevat, bewijst de episode van het zwaard ‘as estranges renges’, hoe in de Arthur- en Graalromans een oud motief van vreemde herkomst kan dienstbaar gemaakt worden aan de persoonlike opvatting van de bewerker van een nieuw gedicht. Dat er inderdaad overeenkomst bestaat tussen dit zwaard en dat van de Walewein blijkt uit verschillende bijzonderheden. Reeds bij Chrestien de Troyes moet de ‘espée as estranges renges’ dienen tot beloning van hem die een gevangen jonkvrouw verlost. Waleweins toverzwaard is voor geen andere functie bestemd. In de Lancelot-Graalroman vindt Nascien, op het eiland Tournoyant overgebracht, bij de oever een prachtig schip. Hij gaat aan boord, binnen in het schip staat een sierlijk bed, waarop de rijkversierde degen van David ligt, half uit de schede getrokken. Een poging om er gebruik van te maken wordt echter duchtig gestraftGa naar voetnoot2). We hebben reedsGa naar voetnoot3) gewezen op de gelijkenis tussen dit eiland en de burcht van Amoraen. Dat hier ook in de | |
[pagina 97]
| |
Walewein van voorbijvarende schepen melding gemaakt wordtGa naar voetnoot1), is voor de kwestie niet zonder belang. Zowel de bewerker van de Walewein als die van de Franse Lancelot-Graalroman moeten zich hebben bediend van hetzelfde, door Chrestien de Troyes vaag aangeduide motief: een toverzwaard, in een schip aangebracht op een wondereiland, en door een held die het boven allen waardig was, gevonden om de schone die hij bemint te bevrijden. Merkwaardig is in dat verband het feit dat de verzen waarin voor het eerst in de Walewein van het zwaard met de twee ringen sprake is, nauwkeurig overeenstemmen met een passage uit de Nederlandse Lancelot die het ‘swert metten vremden ringen’ vermeldt: 1275[regelnummer]
Wat crachten an dat swaert leghet,
Eist also als men ons seghet,
Hem ne mach gheen man comen te voren
Es hi daer toe niet vercoren.
Ende trect hi ute dat goede swaert
Het slatene ontwe in de middewaert
Daer ne dar niemen omme vraghen
Dat daer yemen sal draghen,
Hine si van duechden uut vercoren
Van allen den gonen die sijn gheboren
Ende van rudderscepe medeGa naar voetnoot2).
Deze verzen beantwoorden niet volkomen aan het gedeelte waarin Amoraen Walewein het zwaard met de twee ringen belooft, indien hij Ysabele voor hem wint. Het hoofdmotief is echter hetzelfde: 3238[regelnummer]
Eist dat jou God die gracie ghevet,
Ende ghi vulbringhen mocht die vaert
So ghevic jou mijn goede swaert...
| |
[pagina 98]
| |
3244[regelnummer]
Dorstict jou te voren bringhen
Ic soudt jou toghen, maer neen ic niet;
Want wat manne diet met oghen siet,
Sine natuere is duerfel
Het numt hent lijf, wetic wel...
Toch waagt Amoraen het, op verzoek van Walewein, het zwaard half uit te trekken: 3346[regelnummer]
Die coninc trecket uut mettien
Ende eer hijt half brochte uter scede
Over appel en over hilte bede
Spranct vor Walewein uptie aerde
Oft ware een mensce, die begaerde
Omoede te soekene, ende hi mesdaen
Hadde ende wils in boeten staen.
Geldt hier het zwaard ‘metten tween ringhen’ enkel als toets voor Waleweins dapperheid? De laatste verzen die we citeerden doen iets anders vermoeden. De gedragingen van het zwaard zijn een erkenning van 's ridders zuivere deugd, zoals in de Queste del Saint Graal alleen de kuise Galaad waardig wordt geacht ‘l'espée as estranges renges’ te dragen. Blijkbaar heeft de dichter van de Walewein zich laten inspireren door dat gedeelte waarin Galaad het wonderschip beklimt dat plotseling van achter een rots te voorschijn komt gevaren. Voor het wonderbed staande, grijpt hij het gevest van Davids zwaard dat half uit de schede steekt en in gouden en zilveren letters het volgende opschrift draagt: ‘Cil qui me porte doit estre plus preus que nus autres, se il me porte saintement, comme il me doit porter, car je ne dois entrer en lieu ou il ait ordure ne pechié et qui me metra premiers s'en repentira. Mais s'il me garde netement il pora aler partout seürement; car li cors a qui costé je pendrai ne puet estre honnis en place tant comme il soit chains des renges a coi jou pendrai; ne ja nus ne soit si hardis que ces renges qui ci sont oste por riens, car il n'est mie octroiét a home | |
[pagina 99]
| |
qui ore soit neis ne qui a venir soit...’Ga naar voetnoot1). Het lot dat Nascien wedervaart, als hij bij 't verlaten van het wonderschip door een andere degen gewond wordt, verklaart de rest van de hierboven aangehaalde verzen. Het zwaard als middel om de kuisheid te bewaren en op de proef te stellen is trouwens een algemeen voorkomend motief. Verloofden leggen een zwaard tussen zich, wanneer de omstandigheden hen nopen zich naast elkander neer te vlijen. 't Geval doet zich voor in Amis et AmileGa naar voetnoot2) en in Thomas' Tristan et IseutGa naar voetnoot3). In Le Chevalier a l'Espée brengt de burchtheer de ridders die hem bezoeken om 't leven door hen uit te nodigen zich met zijn dochter te ruste te begeven. Het zwaard dat de vader heeft opgehangen vliegt uit de schede en wondt dodelik de onvoorzichtige gast. Alleen Gauvain blijft ook in dit verhaal gespaardGa naar voetnoot4). In Diu Krône van Heinrich von dem Türlin belet een zwaard, dat boven het bed van Amourfina hangt, Gâweins te grote vrijmoedigheid ten opzichte van zijn geliefde, maar dwingt tevens de held tot het zweren van huwelijkstrouw aan de schone. De belofte die Walewein Amoraen doet, staat met dit laatste gelijkGa naar voetnoot5). | |
[pagina 100]
| |
IX.
| |
[pagina 101]
| |
Gauvain is minder gelukkig. Men vindt hem halfdood in de stroom liggen. Hij is van de waterbrug in de diepe rivier gevallen, en maakt dus tegenover Lancelot een droevig figuur. Want Lancelot verpersoonlikt in Le Chevalier de la Charrette de volmaakte hoofse liefde, door Chrestien de Troyes naar de opvatting van zijn beschermvrouw, Marie de Champagne, uitgebeeld. In Chrestien de Troyes' Perceval is evenzeer sprake van een brug die Perceval moet overgaan als hij, na de ridderslag te hebben ontvangen, een door water omgeven kasteel tracht binnen te komen: 2904[regelnummer]
Mais un pont passer li convint
Si foible, ains c'a la porte viegne,
C'a paine quic qu'il le sostiegne.
Li chevaliers sor le pont monte,
Si le passe ke mal ne honte
Ne encombriers ne li avint.
Eenzelfde beschrijving komt voor in de Perceval van Gaucher de Dourdans: een smalle brug die naar het midden oploopt: 28827[regelnummer]
De fust estoit fais et bastis
Par tel maniere ert establis
Que, puis c'on montoit sor le pont,
En aloit on toustans amont
Jusqu'en miliu, adont faloit,
Que nule rien avant n'avoit;
Pour çou n'i pooit on passer.
Une estache de cuevre cler
Qui moult estoit de grant vallance
Le soustenoit a la fallance;
Lons estoit bien d'une traitie.
Et l'euwe ki desous burie
Ert moult lee, grande et parfonde
Et li plus rade de cest monde.
In de Hunbaut rijden Gauvain en Hunbaut een stad binnen: 1370[regelnummer]
Et chevaucent dusqu'a la porte
De la cité qui fu ouverte.
| |
[pagina 102]
| |
Une grant fosse descouverte
Trovent a destre de la voie.
Un escaciers que Dius ne voie
Siet sor un ais tot droit en mi
Qui ot de le pié et demi
- Car je sai tote la mesure -
Mais mout fu longe a desmesure.
De ‘escacier’ daagt voorbijkomende ridders tot de strijd uit. Wie die verliest valt in de diepe gracht. Maar Gauvain geeft hem een trap dat hij voorover in de modder buitelt. Het kasteel van Amourfina in La Demoiselle à la Mule is omgeven door een: 391[regelnummer]
... Eve noire
Qui estoit plus bruianz que Loire.
De li voil dire sanz plus
C'onques si laide ne voit nus
Si orrible, ne si cruël.
Ne sai que vos en deïsse el,
Et si vos dis sanz nule fable
Que ce est li fluns au deable,
Par sanblant et par avison,
N'i voit l'en se deables non.
Er ligt een smalle brug over ‘d'un dor lé’, maar geheel van ijzer. Keu deinst voor de moeilikheid om hem over te steken, terug, maar Gauvain volbrengt de tocht. In Diu Krône is de rivier om het kasteel gevuld met voortstromende stenen, de brug een tweesnijdend scherp zwaard gelijk: 12848[regelnummer]
Ein Stec smaler denne ein Hant,
Der was gar stahelîn
Das was an den Ecken schîn;
Die Sniten beidenthalben sîn.
In andere gevallen vereenvoudigt het gegeven zich tot een voorde die door een reus, dwerg of boosaardige ridder verdedigd wordtGa naar voetnoot1). | |
[pagina 103]
| |
De prozaroman van Lancelot neemt het motief over. Koning Baudemagu heeft van Urien het koninkrijk GorreGa naar voetnoot1) ontvangen dat opnieuw moet worden bevolkt. Hij besluit dit te doen met de onderdanen van Uterpendragon, die het verwoest had. Om de gevangen Bretagners de terugkeer te beletten, laat hij aan de Bretonse grens twee smalle, zwakke bruggen bouwen, door wapenknechten en ridders bewaakt. Later worden deze bruggen vervangen door de ‘pont evage’ en de ‘pont de l'épée’: ‘... Li uns estoit d'un seul fust qui n'avoit que trois piés de lé et estoit entre deux aigues, et de l'une rive dusques a l'autre avoit tant d'espass come on porroit aler sour deus chevaus, et estoit autretant dessouz aigue comme deseüre. Li autres pont estoit assez merveilleus, car il estoit d'une planche d'achier qui estoit faite a la maniere d'espée, et estoit si clere et trenchans comme elle pooit plus estre. La planche sans plus un pié de lé, et estoit as deus chiés en deus grans trous fichiée et scelée et couverte de toutes parts, si que plueue n'i adesoit’Ga naar voetnoot2). Vermoedelik hebben we hier te doen met een Kelties motiefGa naar voetnoot3), door Chrestien de Troyes aan de een of andere vertelde of geschreven ‘conte d'aventure’ ontleend. Ook Art komt in de Echtra Airt meic Cuid voor een ijsrivier met een smalle brug er over. De gevaarlike overtocht is een der episoden die de Keltiese legenden steeds vermelden, wanneer ze verhalen van een reis naar de Andere WereldGa naar voetnoot4). Men steekt een rivier over in een boot of overschrijdt een gevaarlike brug. Het gegeven is evenzeer folkloristies, zoals de legende van Charon reeds bewijst. Het behoort met name tot de Christelike overlevering. ‘Was nur Baist, Ztschr. XIV, 160 aufgefallen | |
[pagina 104]
| |
war’, zegt Foerster in zijn Inleiding op de KarrenritterGa naar voetnoot1), ‘dass in der irischen Mythologie das Jenseits immer eine Insel ist, die Totenbrücke dort nur (?) der kirchlichen Tradition angehört, hatte Thurneysen, Kelto-roman. S. 21 schon unterstrichen. Auch die Wasserbrücke wird als populäre Umgestaltung der Brücke TschinvatGa naar voetnoot2) zu betrachten sein’. Christelike en Mohammedaanse mythen spreken van mensen die, als ze de brug naar het Paradijs niet kunnen overgaan, in de hel terechtkomenGa naar voetnoot3). Zeer merkwaardig en voor onze beschouwingen van groot belang is de door P. Meyer in de RomaniaGa naar voetnoot4) gepubliceerde Descente de Saint Paul en enfer, het bezoek van de apostel Paulus aan de hel in gezelschap van de aartsengel Michaël. Van deze mythe bestonden sedert de IVe eeuw ten minste twee Griekse redacties, die ons niet in hun oorspronkelike tekst hebben bereikt, maar waarvan we het bestaan kennen door het getuigenis van Epiphanes en AugustinusGa naar voetnoot5). De oudste vorm van deze legende vinden we tot nu toe in de Griekse tekst, door Tischendorf uitgegevenGa naar voetnoot6). Reeds vroeg werd ze in het Latijn overgezet en vandaar ging ze over in de Middeleeuwse volkslitteratuur. Men kent er verscheidene vertalingen van in het Frans, Engels, Provençaals en ItaliaansGa naar voetnoot7). Een Latijnse redactie van de VIIIe eeuw is bewaard gebleven in een der handschriften der Bibliothèque nationale en uitgegeven door Montague Rhodes JamesGa naar voetnoot8). Ze schijnt spoedig vervangen | |
[pagina 105]
| |
te zijn door kortere, waaronder een, de Visio Sancti Pauli apostoliGa naar voetnoot1), die heel veel succes moet hebben gehad, te oordelen naar het grote getal handschriften dat er van bestaat. De door P. Meyer gegeven lijst toont aan dat deze kortere redactie waarschijnlijk niet vroeger dan de XIIe eeuw is opgesteld en vooral in Frankrijk en Engeland verbreid wasGa naar voetnoot2). De rivier van het ‘gerechte vagevier’ wordt er uitvoerig in beschreven: ‘Postea vidit flumen horribile, in quo multe bestie diabolice erant quasi pisces in medio maris, que animas peccatrices devorant sine ulla misericordia, quasi lupi devorant oves. Et desuper illud flumen est pons per quem transeunt anime juste sine ultra dubitacione; et multe peccatrices merguntur, unaqueque secundum meritum suum. Hi sunt multe bestie diabolice multeque mansiones male preparate. Sicut dixit Dominus in Evangelio: Ligate per fasciculos ad comburendum (Matth. XIII, 30), id est similes cum similibus, adulteros cum adulteris, rapaces cum rapacibus, iniquos cum iniquis. Tantum vero potest quisque per pontem ire quantum habet meritum. Hi vidit Paulus animas dimersas, alias usque ad genua, alias usque ad umbiliculum, alias usque ad labra, alias usque ad supercilia, et perhenniter cruciabuntur ... Et vidit alium locum in quo omnes pene erant. Erantque ibi puelle nigre habentes vestimenta nigra, indute pice et sulfure et draconibus et igne et serpentibus atque viperis circa colla earum. Et quatuor angeli maligni increpantes eas, habentes cornua ignita, qui ibant in circuitu earum dicentes: Agnoscite filium Dei qui mundum redemit’. Et interrogavit Paulus que essent. Tunc sic respondit angelus: ‘He sunt que non servaverunt castitatem usque ad nuptias et maculate necaverunt infantes suas et in escam porcis vel canibus dederunt et in fluminibus vel in aliis perdicionibus projecerunt, et postea | |
[pagina 106]
| |
penitentiam non feceruntGa naar voetnoot1). Post hec vidit viros ac mulieres in loco glaciali et ignis urebat de media parte et de media frigebat. Hi erant qui orphanis et viduis nocuerunt ... Et postea adspexit in celo et in terra et vidit animam peccatoris inter diabolus VII quam ululantem deducebant eo die de corpore. Et clamaverunt angeli Dei contra eam dicentes: “Ve! ve! misera anima! quomodo operata es in terra?” Dixeruntque ad invicem: “Videte istam animam quomodo contemsit in terra mandata Dei. Mox illa legit cartam suam in qua erant peccata sua, et scriptam judicavit”. Tunc eam demones susceperunt, mittentes in tenebras exteriores ubi erat fletus et stridor dentium ... Et exclamaverunt peccatores qui erant in penis dicentes: Miserere nobis, Michaele archangele, ac tu Paule, dilectissime Dei, intercede pro nobis ad Dominum. Quibus sic ait angelus: Flete et flebo vobiscum ...’ De Franse berijming uit de XIVe eeuw, door P. Meyer ter vergelijking aan de Latijnse tekst toegevoegd, bevat een miniatuur, voorstellend een smalle brug waar de afgestorvenen op handen en knieën overheenkruipen. Sommigen vallen in de rivier, waar reeds vele zielen door de duivelen gepijnigd worden. Aan het einde van de brug ziet men de ingang van het Paradijs. Om zich rekenschap te geven van de invloed, door zulke beschrijvingen op de dichter van de Walewein uitgeoefend, herinnere men zich allereerst de episode die aan Waleweins aankomst bij de rivier van 't ‘gerechte vagevier’ voorafgaat. Walewein heeft de burcht van Amoraen verlaten. Hij rijdt bij eb terug over 't lage strand en komt na een lange tocht bij een rivier. Aan de overkant ziet hij een rode ridder rijden, door een jonkvrouw vergezeld. De ridder striemt haar met een gesel in 't gelaat, zodat haar het bloed langs hals en keel | |
[pagina 107]
| |
stroomt. Zij roept Waleweins bescherming in. Deze bedenkt zich niet, springt met paard en al in de rivier, klimt bij de tegenoverliggende oever op, en vervolgt de rode ridder. Een gevecht ontstaat, waarin het zwaard met de twee ringen goede diensten bewijst. De rode ridder tuimelt ter aard, maar Walewein verbindt grootmoedig zijn wonden en neemt hem de biecht af. Op Waleweins verzoek schenkt ook de ontvoerde jonkvrouw vergiffenis aan de rode ridder, die Walewein vraagt hem in gewijde aarde te begraven. Walewein dient hem de sacramenten toe, en de rode ridder sterft, na Walewein te hebben beloofd dat hij terugkomen zal, zodra de held zijn hulp behoeft. Walewein wordt nu door drie makkers van de verslagene aangevallen. Hij doodt er twee, en bekeert de derde tot een beter, ridderliker leven. Bij de oom van de bevrijde jonkvrouw wordt hij met eerbewijzen overladen, maar spoedig vertrekt hij weer om zijn gelofte gestand te doen en de rode ridder een begrafenis te bezorgen. Als hij, niet lang vóór middernacht, het lichaam nadert, ziet hij lichten glanzen en hoort hij ‘Kyrieleison’ zingen. Alles verdwijnt bij zijn nadering. Walewein trekt een kring rondom het lijk, zit neder met het zwaard op de knieën en bidt voor de gestorvene: 4796[regelnummer]
Pater noster ende zijn Credo
Seide menich over die siele,
Ende bevalse Sinte Michiele
Dat hise moeste bevreden.
Tegen middernacht hoort hij krijsen en tandenknarsen: 4806[regelnummer]
Hi horde crijscen metter kele
Bi wilen ende metten tanden
Ende daertoe groot gheslach van handen.
Die gone riep: ‘Ic bem verloren!
Die ure dat ic was gheboren
Soe moet sijn vermaledijt! ...
4846[regelnummer]
Doe horde Walewein dese tale
Van den gonen die hem mesliet
So sere; ende mettien hi siet
| |
[pagina 108]
| |
Waer hem tvier scoot uter kele
Doe sach hi comen duvele vele
Bede met crauwelen ende met haken
Ende vaste anden gonen traken
Ende an sinen ghesellen die daer lach
Dien Walewein uptien dach
Hare beder lijf adde ghenomen.
Walewein slaat een kruis met zijn zwaard en de duivelen vluchten weg. Als hij, na de rode ridder begraven te hebben, zijn tocht voortzet, komt hij aan bij een rivier van brandend vocht: 4946[regelnummer]
Soe was van herde felle seden,
Al wast water boven claer,
Dat segghic jou al over waer
Het was van onder herde fel ...
Een mijl verder vindt hij: 4957[regelnummer]
Ene brugghe ligghende dwers
Der rivieren. Hen was noit scers
Ghesmet van ijsere no van stale
Also scarp, dat wetic wale
Alse die brugghe was up den cant,
Die heer Walewein vor hem vant.
Als hij de rivier tracht te peilen: 4988[regelnummer]
So sach hi sinen scacht ontsteken
Waer so hem twater yet ghenaect
So verbernt hi ende verblaect
Algader tere couder cole.
Zo gaat het telkens wanneer hij dicht bij 't water komt. Gringalette zelf loopt gevaar te verbranden. Later vertelt hem prins Roges dat hij staat voor de rivier van: 5825[regelnummer]
‘Tgerechte vagevier.
Alle die sielen moeten hier
Als si versceden comen baden
Sullen si ter Gods genade
Comen ende bliven emmermere ...
| |
[pagina 109]
| |
En hij vervolgt: 5840[regelnummer]
“Siedi gone swarte voghele vlieghen
Die int water vallen tote over thovet?
Besietse also dat ghijt ghelovet:
Hoe ghedaen comen si weder uut?”
Der Walewein sprac over luut:
“Vele wittre dan die snee”.
- Besietse wel no mijn no mee.
Here dat sijn sielen alle gader ...
Die swarte voghele sijn ghebonden
Ende besmet met vulen sonden
Tote si over moghen gaen
Die brugghe die ghi hier siet staen
Dan baden si hem ende werden scone
Ende varen ten hoghen trone
In die bliscape emmermere ...’
Als bijzonderheid vertelt hij nog dat de rivier: 5953[regelnummer]
Spruut uter hellen
Daer die arme sielen quellen
Ende vallet in die leversee.
De listige vos helpt Walewein aan de overzijde te komen door eene ‘duwiere’, hij opent een deur die zich onmiddellik achter hen sluit: 6082[regelnummer]
Dus ghinc der Walewein die milde
Onder die aerde, ende sijn gheselle
Daert donker was als in die helle.
Bovengenoemde passage's stellen de invloed door de Visio S. Pauli op de Walewein-dichter uitgeoefend, genoegzaam in het licht. Ze bewijzen tevens welk zedelik doel de bewerker zich voor ogen stelde. Niet alleen Waleweins dapperheid, ook zijn edelmoedigheid en vrome ridderdeugd komen hier duidelik uit. | |
[pagina 110]
| |
X.
| |
[pagina 111]
| |
zijn afgeslagen hoofd na te lopen. In de Walewein wordt de held door Assentijn overmand, maar hij weet ten slotte met Ysabele te ontvluchten (vgl. Hunbaut). Een schone vrouw, door een reus gevangen gehouden, is een folkloristies gegeven, dat herhaaldelik in de Arthurromans verwerkt wordt. Het verhaal in zijn geheel is de gerationaliseerde uitwerking van een tocht naar de Andere Wereld. Het zwevende schaakbord doet door de wijze, waarop het Arthurs hof binnenkomt, denken aan de Graalbeker uit de Queste del Graal. Het schaakspel zelf komt voor in de Echtra Airt meic Cuind, en is daar, zowel als in de Walewein, de aanleiding tot een avontuurlike tocht die de held onderneemt om een schone maagd te gewinnen. Hierdoor sluit het motief van het zwevende schaakbord zich aan bij het Indies verhaal. De draak, die de toegang tot het kasteel van koning Wonder verspert, behoort tot de folklore. Zijn vier welpen herinneren aan de ‘whelps’ uit de Carl of Carlisle, terwijl ook Peredur, La Demoiselle à la Mule en Gawain and the Green Knight met de Walewein punten van overeenkomst vertonen. De berg is de dún uit de Keltiese en Germaanse verhalen, waarin de mindere goden zich ophouden; we vinden ze terug in The Turk and Gawain en in Gawain and the Green Knight. De prachtige weide aan de overkant der rivier komt o.a. voor in de Keltiese Peredur en in La Demoiselle à la Mule. Het marmeren kasteel van Amoraen, alleen toegankelik doordat Waleweins paard snel een bij eb drooglopend strand oversteekt, waarna onmiddellik de wilde baren bruisen, doet denken aan de ronddraaiende kastelen uit de Lancelot-Graalroman en La Demoiselle à la Mule. De betoverde prins Roges, die zijn boomgaard heeft aangelegd bij de gloeiende rivier van het vagevuur, herinnert aan de dwerg uit The Turk and Gawain. Hij behoort bovendien met Gringalette tot de ‘helpful animals’ waarvan de Arthurromans menig voorbeeld opleveren, en speciaal La Demoiselle à la Mule het type geeft. De rivier van het vagevuur en de brug daarover is een veelvuldig voorko- | |
[pagina 112]
| |
mend gegeven in de Indo-Europeese, met name in de Keltiese litteratuur, dat we uitvoerig in de Chevalier de la Charrette uitgewerkt zien. In de Walewein is het, met de daaraan voorafgaande episode, ontleend aan de Visio Sancti Pauli apostoli, waarvan de eerste redacties uit de IVe eeuw dagtekenen en die vooral in de XIIe en XIIIe eeuw verbreid was. We kunnen derhalve de Middelnederlandse Walewein ons denken opgebouwd uit folkloristiese, in 't bijzonder Keltiese motieven, die van uit Ierland, Wales, Cornwallis en Bretagne hun weg hebben gevonden naar de landen van West-Europa en zich hebben verbonden met Oosterse en Christelike motieven. In dat opzicht behoort de Walewein tot de groep van ridderromans, waarvan de Walliese Peredur, de Franse Arthurromans Erec et Enide, Yvain, Lancelot, Le Chevalier a l'Espée, La Demoiselle à la Mule, Hunbaut, de Engelse romans Gawain and the Green Knight en The Turk and Gawain de meest interessante vertegenwoordigers zijn. Het euhemeristies proces dat de Indo-europeese mythen, waarvan sommige met de Paradijsgeschiedenis in rechtstreeks verband staan, hebben doorlopen, bereikt in de Walewein zijn eindpunt. De voorafgaande beschouwingen dienen tevens om een juist denkbeeld te geven van de wijze waarop de hoofdgedachte van de roman zich ontwikkelt. Jonckbloet schrijft naar aanleiding van het schaakbord dat Arthurs paleis komt binnenzweven: ‘Voor den kritischen beschouwer doet zich spoedig de vraag op: is die wonderbare verschijning van dat schaakbord een middel der kunst waard, en is dat bord zelf interessant genoeg om de moeite en het trotseren der gevaren te wettigen die Walewein daarvoor bestaat?’ Het antwoord op die vraag is niet, zoals Jonckbloet oordeelt, dat de adel ongetwijfeld hoge belangstelling en bewondering moet hebben gevoeld voor de poging om een zo kostbaar stuk meester te worden. Het schaakbord heeft symboliese waarde. Het verzinnelikt voor de Middeleeuwse verbeelding de roep der liefde, en dient om de ‘challenge’ te vervangen die de aanleiding is tot zo menige | |
[pagina 113]
| |
avontuurlike tocht van de ridders van de Ronde Tafel. 't Is een geheimzinnige bode, uit een andere wereld gekomen, en de volmaakste onder de ridders, Walewein, nodend om aan de drang van zijn hart te gehoorzamen en de onbekende geliefde te zoeken van wie dit teken tot hem kwam. Niet ‘plichtsbesef voert Walewein in het zadel’, noch ‘de innige wensch van zijn koning en leenheer te bevredigen, zich op te offeren voor zijn bloedverwant en weldoener, voor het hoofd van zijn geslacht’. Walewein volgt slechts de roepstem der ideale liefde, en koning Arthur, die trouwens voor het avontuur zeker niet de aangewezen man is, vervult de bescheiden rol van gangmaker; hij zet door zijn woord de ridder aan tot de onderneming die Walewein zo schitterend volbrengt. De verschijning van het schaakbord werkt dus op gevoel en verbeelding; het heeft allegoriese waarde. 't Zelfde geldt voor het wonderbed, dat de held, na de eerste zware proef, zijn geestkracht hergeeft; van de prachtige boom in de lusthof van Ysabele - een stuk primitieve kunstGa naar voetnoot1) -, die met de immer-wellende levensfontein de onvergankelike liefde symboliseert, in de persoon van de schone Ysabele verwezenlikt. De gloeiende rivier vóór Assentijns burcht, de draak in de donkere berg, de legerbenden aan de ingang van het kasteel Endi, de listige vos Roges, de geweldige koning Assentijn, zijn de geduchte belemmeringen die de held heeft te overwinnen, de tegenstanders die hij moet verslaan om zijn ideaal te bereiken. Zelfs op het laatste ogenblik dreigt de tocht te mislukken en Walewein onder te gaan, ware niet de liefde sterker dan hel en dood geweest. Hierop wordt telkens weer door de dichter gezinspeeld. De gevaren die de held doorstaat, louteren en sterken zijn liefde, waarvan het zwaard met de twee ringen de alles-overwinnende, zuivere kracht verzinnelikt. Niet het schaakbord dat gezocht wordt is de ‘alpha en | |
[pagina 114]
| |
omega van het verhaal’, maar de schone Ysabele is van meet af het doel van Waleweins tocht. Een doel dat zich in de opeenvolgende episoden van de roman steeds meer voor hem verduidelikt en dat hij slechts bereikt door zich in alle avonturen die hem overkomen, een edelmoedig, hoofs en dapper ridder te tonen. In dit verband krijgen ook de vv. 1087-1128, door JonckbloetGa naar voetnoot1) als een hors d'oeuvre beschouwd, hun betekenis. De afwezigheid van ‘vrouwe’ of ‘joncfrouwe’, die Walewein opvalt, bewijst dat het einddoel van de tocht niet is het kasteel van koning Wonder. Het blijkt dat de koningin en haar staatsievrouwen in een afzonderlik vertrek eten, en Walewein slaat haar van verre gade. Geen harer is voor hem bestemd. De strijd met het serpent, waardoor Walewein zich toegang verschaft tot de burcht, is echter een eerste proefstuk, dat 's ridders onversaagdheid en vroomheid blijken doet. De draak is voor Walewein ‘de duvel uter hellen’, die hij met Gods hulp overwint. De rivier reinigt hem van het bloed dat zijn wapenrusting besmeurt; eerst na die kamp tegen boze machten, waaraan de Middeleeuwse verbeelding een sterk-realisties karakter verleent, kan hij het wonderland betreden. Na een reeks van dappere en edelmoedige daden bereikt Walewein Ravestene, waar de liefde in de persoon van koning Amoraen hem tegentreedt. Nu krijgt ook de beminde vrouw voor Walewein gestaltenis en vorm. Amoraen beeldt haar af met een rijkdom van symboliek die geheel in overeenstemming is met de Middeleeuwse gedachte. Van een zielestrijd tussen liefde en plichtsbesef tegenover Arthur of Amoraen is in het verdere verloop van de roman geen sprake, omdat Walewein de tocht voor zichzelf ondernam. Volkomen verklaarbaar is hier wat Jonckbloet zelf constateert, maar wat hem een onjuiste uitwerking der hoofdgedachte schijntGa naar voetnoot2): ‘Na de volstandige plastische gewoonte verhaalt niet | |
[pagina 115]
| |
de dichter wat Walewein gevoelde, toen hij door Assentijn was gevangen genomen en hij diens dochter voor 't eerst gezien had, maar een monoloog van den gevangene maakt ons daarmede bekend, als hij “Gode ende onser Vrouwen” zijn leed klaagt. Die klacht (vs. 7689-7733) is vol leven en vuur: de gloeiende liefde, die hij voor Ysabele heeft opgevat straalt er in ieder vers in door; maar nergens gewaagt hij van zijne verplichting jegens Artur, nergens schemert de gedachte door dat hij, zoo ze in zijne macht komt, haar den koning Amorijs in 't gemoet moet voeren om het tooverzwaard te verdienen. Integendeel, zóó heeft de hartstocht hem verbijsterd (!), dat hij Amorijs en zijn oom te gader vergeet, dat hij in den zwijmel van het genot dat zijn vurige verbeelding hem voortoovert (vs. 7708-9), zich voorstelt dat liefde tot Ysabele hem zijn tocht heeft doen ondernemen, eene liefde die hij sinds lang reeds in zijne borst had rond gedragen, als 't hem scheen (v. 7711)’. Vooral het laatste gedeelte van deze passage bewijst de juistheid van onze opvatting, en doet ons het gedicht in zijn eenheid verstaan. Evenzo wat Jonckbloet verder opmerkt, dat Walewein, na zijn geliefde te hebben gewonnen, aan het schaakspel niet meer denkt. Dat Walewein zich bijna uitsluitend met zijn liefde bezig houdt, blijkt evenzeer uit de omstandigheid dat hij zich pas koning Amoraen herinnert, als hij nabij diens kasteel is teruggekeerd. Maar ook dan belooft hij de ontstelde jonkvrouw niet te zullen verlaten, en de dood van koning Amorijs doet slechts een voor de dichter lastige figurant verdwijnen, zodat Waleweins terugkeer geen verdere moeilikheden ondervindt. De koelheid van Walewein bij het vernemen van 's konings dood, toont aan welk een ondergeschikte rol deze koning der liefde in zedelike zin vervult. Daarmee verliest de - overigens interessante - beschouwing, door Jonckbloet aan 't geval gewijd, haar betekenis; de gedachte aan een mogelik conflict wordt voor de dichter een aanleiding om Ysabele's liefdetrouw te doen uitkomen. De episode van de | |
[pagina 116]
| |
zoon des hertogs en het gevecht met de zwarte ridder zijn dan ook niet als een kastijding wegens ontrouw aan 't gegeven woord aan te merken, maar Walewein heeft de geliefde die hij won, eerst tegen 't geweld van vreemdenGa naar voetnoot1) en ten slotte zelfs tegen de begeerte van een der ridders van de Ronde Tafel te verdedigen. Ook hier vertonen de gebeurtenissen die tot de ontknoping leiden een logiese ontwikkeling welke de bewerkers tot ere strekt. En dat des te meer omdat een stof werd verwerkt van zeer bijzondere herkomst, waarin zeker de hoofdgedachte van de dichters niet altijd onmiddellik te lezen viel. Terecht merkt Jonckbloet op, naar aanleiding van sommige passages, aan andere werken ontleendGa naar voetnoot2): ‘De dichter heeft bij het invlechten der stukken talent en kracht betoond; ... nergens breken zij de eenheid van het verhaal, steeds blijven het versierselen die in het gekozen kader passen en het hoofdwerk niet overladen’. De roman van Walewein is een mozaïek, waarvan de hoofdfiguur zich voortreffelik in zijn eenheid aftekent. Afgezien van het feit, dat Ysabele uit haars vaders burcht geschaakt wordt - maar denkt men zich Assentijn werkelik als vader der jonkvrouw? - was het de bedoeling van de dichter zijn werk een zedelike strekking te geven. Waleweins liefde is kuis en edel; geen verleiding lokt hem af van de uitvoering van de voorgestelde tocht, ook niet als een jonkvrouw, door hem uit rovershanden bevrijd, hem al te vrijmoedig haar liefde toontGa naar voetnoot3). Hij deelt geduchte slagen uit, maar strijdt slechts om | |
[pagina 117]
| |
de verdrukte onschuld te wreken en wanneer hij wordt uitgedaagd. Zijn deugd komt door de tegenstelling met de Rode ridder die een jonkvrouw onbarmhartig met de gesel striemt, in helder licht te staan. En de zedelike beschouwing over ‘het noodlottig uiteinde van een snood ridder, die zich over zijn verwaarloosde opvoeding beklaagt’, waarbij ouders worden aangemaand hun kinderen wèl voor te gaan en te leren, moge minder poeties zijn, dat ze ‘eenzaam staat in het geheele stuk’, zoals Jonckbloet oordeelt, kunnen we niet inzien. Ze behoort integendeel bij een episode, die de voorbereiding is tot een nog gevaarliker proef, het oversteken van de rivier van het ‘gerechte vagevuur’ en het doordringen in het rijk van Assentijn, waartoe slechts een ridder van Waleweins deugd in staat blijkt. Zo gezien, wordt het schaakbord het zinnebeeld der liefde, in het hart van de jonge ridder ontwaakt en hem nodend het koninklik paleis voor onbekende avonturen te verlaten. De draak in de berg is de eerste der boze machten, waartegen hij kloek de strijd begint en die hij met moeite bedwingt. De rivier die hij doorzwemt, reinigt hem van bezoedeling en smet. Dan opent zich voor hem een wonderwereld waarin hij tevergeefs zijn geliefde zoekt. De ontwakende liefde drijft tot edelmoedige daden, zoals de episode van de jonge ridder, door Walewein gewroken, bewijst. Zo verheft zich in de held de fiere mannenkracht, die het zwaard met de twee ringen symboliseert, dat slechts door Waleweins zuivere ridderdeugd wordt bedwongen. Tegelijk verduidelikt zich voor hem het liefdesideaal in Ysabele, de schoonste der jonkvrouwen, in haar wondertuin met de levensboom en de levensbron, trekkend de ridder door schoonheid en immer-wellende levenskracht. Nieuwe daden wachten hem, nieuwe strijd tegen boze machten, waaraan minder edelen dan hij ten offer vallen, maar waarover zijn godsvrucht zegeviert, tegen de list van de vos Roges, die, bedwongen, hem te hulp komt om door slimheid en heldenkracht door te dringen in de ontoegankelike burcht die zijn | |
[pagina 118]
| |
geliefde besloten houdt. Nauweliks heeft hij heur hart gewonnen, of de kamp begint tegen de benijders die hem aanklagen, hem grof beledigen en aanvallen om hem de jonkvrouw te ontschaken, en die zelfs onder zijne beste vrienden worden gevonden. Niet de verplichtingen jegens Arthur, maar liefde tot Ysabele deed hem de tocht ondernemen. 't Scherpzinnig vernuft van de vos, die slechts door Walewein te helpen weer mens worden kan, is daarbij, ook op de terugtocht, nodig om zijn doel te bereiken. En de dood van Amoraen, voor wie de geliefde bestemd heette, biedt hem de gelegenheid, zijn liefde ten volle recht te doen.
Rotterdam. s. eringa. |
|