Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 43
(1924)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
De witten uitdoen.De uitdrukking ‘de witten’ komt o.a. voor bij Bredero in Griane (vs. 2625): Tot dat sy hum komt halen, en dat sy de witten uytwryft!
en Moortje (vs. 1525 vv.), waar van Writsert gezegd wordt: Want van sijn vijftien of sestien Jaer, so raackten hy op het wilt
Door sijn bierdragers, waagdragers, koorendragers daer hy me uyt ree,
Die lierden hem alle schellemery als hy slechts de witten uyt dee.
In de nieuwe uitgave van Bredero wordt door Knuttel als aanteekening bij de eerste plaats gegeven: ‘de witten, de krijtstrepen van het gelag’, in overeenstemming dus met de aanteekening van Kalff in de vroegere uitgave; bij de aangehaalde plaats uit het Moortje echter zegt hij: ‘witten, blanke guldens’, terwijl Moltzer's verklaring luidde: ‘de witten uyt dee: namelijk als zij in 't krijt stonden.’ Knuttel's laatste verklaring is niet nieuw. Kiliaan geeft op: ‘Witte. As assis, quadrans: semiobolus’ en Van Hasselt voegt er de noot bij: ‘hinc pro pecunia in locutione de witten uit doen’ en haalt daarbij de regels uit 't Moortje aan. - Oudemans, die in zijn Woordenboek op de gedichten van G. Az. Bredero (p. 489) bovengenoemde plaats uit Kiliaan vermeldt, is van een andere meening: ‘Zeer zeker worden echter met witten de krijtstrepen bedoeld; doch wellicht schuilt er ook eene woordspeling in met de beteekenis door Kil. vermeld, iets waarbij zeker de uitdrukking in fijnheid zou winnen.’ Hij haalt hierbij nog een andere plaats aan, waar de uitdrukking voorkomt, nl. uit J. van Paffenrode's Filibert of Oud Mal. Weerhaen zegt daar tot Beli en Coenraed: ‘Gaet mê, seg ik, ik salje ruyterlyk laten tappen’, waarop Coenraed antwoordt: ‘Je selt ons goeye koop mee troonen, als jy de | |
[pagina 212]
| |
witte wild uytschrappen’Ga naar voetnoot1). - Oudemans verwijst verder nog naar een paar regels uit De malle weddingGa naar voetnoot2), die hij in zijn Bijdrage tot een Middel- en Oudnederl. woordenboek (VII, p. 969), na het aangeven van de beteekenis: ‘Het gelag: (de aangekalkte krijtstrepen) betalen’, als eenige bewijsplaats meedeelt, maar blijkbaar eenigszins onjuist. Tegen de verklaring van Moltzer is indertijd Eymael opgekomen (Tijdschr. v. Ndl. taal- en letterk. VI, 1886, p. 89). Hij vatte de uitdrukking op als: ‘het zilvergeld moest voor den dag’ en haalde daarbij aan de regels uit Huygens' Hofw. (vs. 1830 vv.): Maer, lust ongs pracht of prael, we willen 't braef betaelen;
En gingen w' iens te Bier, te kermis of te mart,
De witte mosten uyt, of 't gingh noyt van men hart.
In zijn uitgave van Hofwijck (Culemborg 1888) geeft Eymael dan ook (p. 79) dezelfde verklaring. Ook Van Vloten en Bilderdijk hebben die plaats zoo opgevat. De laatste voegt er zelfs bij (z. zijn uitgave van Korenbloemen, V, p. 261): ‘De witte mosten uyt. Nog voor weinige jaren gebruiklijk bij de mindere volksklasse voor: 't zilver geld uit den zak!’ - Naar aanleiding van Eymael's boek werden in Noord en Zuid XII (1889), p. 193 vv. verschillende aanteekeningen gegeven en daaronder ook (p. 209) een van H. Vinckers J. Bzn, bij de bedoelde plaats, grootendeels overgenomen uit Oudemans. - Eymael is blijkens zijn in denzelfden jaargang van Noord en Zuid verschenen artikel (z.p. 501) op zijn meening teruggekomen. In den tweeden druk van zijn Hofwijck-uitgave (Zutphen, 1920) vindt men dan ook (p. 92) als aant.: ‘de krijtstrepen; de gemaakte verteringen moesten betaald zijn.’ Ik dacht, dat men het er dus nu wel over eens was, dat Oudemans' verklaring de juiste was, tot ik Knuttel's boven vermelde aanteekening las. Zonder meer zie ik echter niet in, dat de beide plaatsen bij Bredero een verschillende uitlegging noodig hebben. - Uit de plaats bij Paffenrode en | |
[pagina 213]
| |
die uit de Griane is blijkens de woorden ‘uytschrappen’ en ‘uytwryft’ de opvatting van Oudemans de eenig mogelijke. Ook de plaats in De malle wedding moet op deze wijze verklaard worden. Gierige Geeraardt zegt daar tegen Jochem Jool, wien hij zijn zuster als vrouw wil bezorgen: Wanneer jy nou de witten
Maar uit wilt doen, zoo zal men op het sluiten zittenGa naar voetnoot1).
Dat kan niets anders beteekenen dan: als jij de kosten nu maar wilt betalen, dan zullen we de feestelijke bijeenkomst houden, die aan het huwelijk voorafgaatGa naar voetnoot2). In plaats van ‘uitschrappen’ of iets dergelijks staat nu op de aangehaalde plaats bij Bredero uitdoen. Dat kan toch geen verschil geven? Uitgemaakt wordt de zaak, naar 't mij voorkomt, door een tot nog toe hierbij niet vermelde plaats, die voorkomt in De Geest van Jan Tamboer (Dordrecht, 1657). Het bedoelde stukje heb ik opgenomen in een onlangs verschenen artikel in Neophilologus IX, p. 84. Daar wordt verteld van twee dieven, die een zak bij zich hebben, waarin zich, naar zij meenen, een zij spek bevindt. Zij gaan naar een herberg en denken met den inhoud van den zak de vertering wel te kunnen betalen: meende daer in te hebben dat de witte wel sou uyt doen, heet het. Hier is wel geen andere verklaring dan die van Oudemans mogelijk. Waar we hier zelfs hetzelfde werkwoord aantreffen als in 't Moortje, kan, dunkt mij, ook omtrent die plaats geen twijfel overblijven. Op al de genoemde plaatsen is de uitdrukking op dezelfde wijze op te vatten.
Amsterdam. a. borgeld. |
|