Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 43
(1924)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Kleine mededeelingen.125. Een plagiaat.In de Limburgsche Legenden, Sagen, Sprookjes en Volksverhalen van H. Welters (Venloo, z.j. II, p. 105 vv.) komt een stukje voor ‘De Polak’ door Jos. Habets, dat hier en daar eenvoudig overgeschreven is uit ‘De Veerschipper’ van HildebrandGa naar voetnoot1). Het is een schets van een soort marskramer, die tevens als boodschapper dienst doet. Van hem heet het nu: ‘Gaaft ge hem eene mondelingsche commissie, een open brief, eene groote som gelds, een kostbaar stuk meubel mede, gij kondet u overtuigd houden, dat geen woord aan de boodschap zou ontbreken, geen stuiver aan het geld te kort komen, geen letter van een brief gelezen worden, geen krasje op het kostbaar stuk meubel zou worden gemaakt. Liet ge hem slechts weten, wat gij aan zijne zorg wildet toevertrouwen, gij mocht dan zoo gerust wezen alsof gij het zelf deedt’. - Iets verder wordt gesproken van anecdoten en vertelsels, ‘die hij van de eene herberg tot de andere wist te rekken’. - Eindelijk nog: ‘Wiens voetstap hoorde de student liever dan den zijnen op den ongelijken trap van het nederig studentenverblijf, wanneer hij de krakende sluitmand of het welbekende koffertje, dat geen adres meer noodig had, naar boven torste en met een vriendelijk compliment “en dat de geheele familie nog wel was”, overhandigde. Nooit kwam Polak te Leuven zonder te vernemen of mijnheer iets te zeggen had, en, in het dorp zijner woning teruggekeerd, kon hij nooit het ouderlijk huis voorbij zonder aan te kloppen en te zeggen, dat hij “mijnheer” gesproken en | |
[pagina 210]
| |
de hartelijkste groete van hem had medegebracht. Te Leuven improviseerde hij het verschte nieuws van het vaderland en in het vaderland het jongste nieuws van Leuven’. Het overige van 't stukje bevat iets geheel anders, maar het aangehaalde gedeelte stemt, zooals men ziet, zoo goed als letterlijk met de Camera Obscura overeen.
Amsterdam. a. borgeld. | |
126. Verent.In de herdruk van Antonius Sexagius de orthographia linguae Belgicae, Leuvensche Bijdragen III, bladz. 199 wordt het woord verent ‘superiori anno’ vermeld. In de ‘Aanmerkingen’ ibidem IV, bladz. 86 brengt L. Goemans, die ook de bij Kil. voorkomende vormen verent, vaerent, vernen vermeldt, het, met een vraagteken, met te voren in verband. Verdam geeft onder verent en varent, Dl. VIII, Kolom 1710 en 1266 noch verschillende voorbeelden en wil het verklaren als het voltooide deelwoord van varen met paragogise t, evenals mnl. hedent, nnl. ochtend en ten mijnent. Natuurlik hangt het samen met nhd. firn, noch over in Firnschnee en Firnwein, mhd. virne (dat bij Luther en in het Mhd. noch ‘vorjährig’ betekent), ahd. firni, zu got. fairns (vgl. noch af fairnin jera ἀπὸ πέρυσι 2 Kor. 8, 10). Als adv. komen in het Mhd. noch voor de vormen: verne, vernent, vernt, vert.
Frankfurt a.M. m.j. van der meer. |
|