Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 43
(1924)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Reynier Pouwelsz, Tspel van de Cristenkercke en Een Spul van Sinnen van den Siecke Stadt.In zijn besprekingGa naar voetnoot1) van mijn proefschrift ‘Tspel van de Cristenkercke’ heeft Dr. J.F.M. Sterck zijn te vorenGa naar voetnoot2) ook reeds verkondigde meening trachten te bewijzen, n.l. dat ‘Tspel van de Cristenkercke’ en ‘Een Spul van Sinnen van den Siecke Stadt’Ga naar voetnoot3) van de hand van één dichter zouden zijn. In den nieuwen druk van zijn ‘Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde’ schijnt Prof. te Winkel die meening tot de zijne te willen makenGa naar voetnoot4). Voordat ik Dr. Sterck's meening ga bestrijden moet ik een onduidelijkheid in de ‘Inleiding’ van mijn proefschrift doen verdwijnen. Ik schreef daar (pag. II bovenaan): ‘maakt het meer dan waarschijnlijk, dat de maker van het eerste spel een Amsterdammer was’. Met ‘het eerste spel’ bedoelde ik het in den aanvang der inleiding eerstgenoemde spel, n.l. ‘Een Spul van Sinnen van de Siecke Stadt’. ‘Had de schrijver overtuigend kunnen bewijzen, dat de “Cristenkercke” behalve een Utrechtschen maker, ook een duidelijk uitgesproken Utrechtsch karakter, wat strekking en inhoud betreft, bezit, dan zou er geen twijfel meer mogelijk zijn, dat het stuk in Utrecht thuis behoort’, zegt Dr. S. Maar even vroeger schrijft hij aangaande het derde spel ‘Swerelts aendoen’: ‘De Amsterdamsche oorsprong van dit laatste spel blijkt afdoende uit het rondeel waarmee het besluit’. Uit het | |
[pagina 204]
| |
bedoelde rondeel blijkt, dat de schrijver van ‘Swerelts aendoen’ lid was van de Brabantsche kamer 't Wit Lavender, Uyt Levender Ionst te Amsterdam. ‘Swerelts aendoen’ nu heeft, wat inhoud en strekking betreft, volstrekt geen duidelijk uitgesproken Amsterdamsch karakter; toch neemt Dr. S. hier wel onmiddellijk aan met een Amsterdamsch stuk te doen te hebben, maar verwerpt voor de ‘Cristenkercke’ het in Utrecht thuisbehooren, omdat wij niets anders weten, dan dat de maker een Utrechtenaar was. Evenals hij dat reeds vroeger deedGa naar voetnoot1), voert Dr. S. ook nu weer de gelijksoortigheid der Personagiën van de beide spelen aan als bewijs, dat deze van denzelfden maker zouden zijn. Zooals ik in de ‘Inleiding’ van mijn proefschrift (blz. I) opmerkte vinden we dezelfde soort personagiën in talrijke stukken. Blz. XXXI-XXXIX van mijn inleiding geven daarvan verschillende voorbeelden. Ik voeg daar nog aan toe, dat voor deze beide spelen de gelijksoortigheid zich in hoofdzaak beperkt tot de personagiën ‘Vprecht scriftuerlyck bewijs’ in de ‘Cristenkercke’ en ‘Scriftuerlicke Predicatie’ in de ‘Siecke Stadt’. Soortgelijke personagiën, eenige malen onder denzelfden naam, trof ik in dertien andere spelen aan (zie Inleiding XXXII). Aan de overeenstemming van handschrift, schijnt Dr. S. zelf weinig waarde te hechten. Dr. S. twijfelt er aan ‘of Pouwelsz wel zoo heel zuiver in de leer was, als zijn spel zou doen vermoeden’. Ik ben daarvan ook niet zoo vast overtuigd, maar het lijkt mij toch wel wat gewaagd, zoover te gaan als Dr. S. en het voor mogelijk te houden dat Reynier Pouwelsz èn het anti-katholieke ‘Siecke Stadt’ èn het ultra-katholieke ‘Cristenkercke’ zou gemaakt hebben. In een noot wijst hij er op, dat drukkers het in dien tijd niet zoo nauw namen en dat Doen Pietersz te Amsterdam tegelijk een Katholiek boekje over het Altaarsacrament en het Nieuwe Testament met een Prologhe van Luther ter perse had. | |
[pagina 205]
| |
Echter is dat toch nog wat anders, dan dat éénzelfde persoon twee spelen van zoo geheel tegenovergestelde strekking niet drukt, maar dicht. Op 5 Mei 1526 werden te Utrecht als ‘nyewe borgheren’ ingeschreven ‘Reyer Pouwelss boeckbynder’ en ‘Willem Pouwelss van sunt oemers’Ga naar voetnoot1). Aangezien nu de plaatsbepaling alleen bij Willem vermeld wordt, schrijft Dr. S. dat ‘niemand het recht heeft te veronderstellen dat daarom ook deze laatste (d.i. Reyer P.) uit St. Omers afkomstig zoude zijn. Juist omdat zijn herkomst er niet bij vermeld wordt, komt het mij voor, dat hij althans op 5 Mei 1526 niet rechtstreeks uit St. Omers kwam, maar uit een andere stad in Holland, die zeer goed Amsterdam zou kunnen wezen’. M.i. zou het wel een zeer eigenaardig toeval zijn, wanneer er in Utrecht op dien vijfden Mei 1526 twee personen ‘Pouwelss’ zich gevestigd hadden, de een uit St. Omers, de ander uit Amsterdam of een andere stad in Holland. Was het de gewoonte bij personen, uit Amsterdam of andere steden in Holland afkomstig, de plaats van afkomst niet te vermelden, dan zou Dr. Sterck's opmerking waarde hebben. Ik blijf het er dus voor houden, dat én Willem Pouwelss èn Reyer Pouwelss beiden uit St. Omers zich in Utrecht kwamen vestigen. Dat Reynier Pouwelss de dichter is van ‘Tspel van de Cristenkercke’ staat, meen ik, ook voor Dr. S. vast. Gesteld dus, dat hij gelijk had met zijn onderstelling, dat Pouwelss uit Amsterdam kwam, toen hij zich in Utrecht vestigde en dat hij tevens de schrijver is van ‘Een Spul van Sinnen van den Siecke Stadt’, dan doet zich de volgende moeilijkheid voor. In zijn besprekingGa naar voetnoot2) van Dr. Grondijs' uitgave van ‘Een Spul van Sinnen van den Siecke Stadt’ heeft Dr. S. op goede gronden bewezen, dat dit ‘Spul’ geschreven moet zijn omstreeks 1535 à 1536. Tevens brengt hij daar verschillende toespelingen op speciaal Amsterdamsche toestanden of gebeurtenissen thuis. | |
[pagina 206]
| |
De schrijver van het stuk moet dus een Amsterdammer geweest zijn, die van nabij de gebeurtenissen, waarop hij zinspeelt, moet hebben meegemaakt. 't Zijn voorvallen uit de jaren 1534-1536. Welnu, juist gedurende de jaren 1534-37 wordt Reyer Pouwelss eèn- en andermaal vermeld in de Fabrieksrekeningen van het kapittel van St. Jan te Utrecht en in die van het kapittel van St. Marie aldaar, terwijl in de Kameraarsrekening 1534/35 melding gemaakt wordt van een som van 18 ponden betaald aan ‘Cornelis Sanderss en Reynier Pauwels rethoryckers’ wegens onkosten door hen gemaakt bij uitvoeringen voor het stadhuis te UtrechtGa naar voetnoot1). Het lijkt mij dus vrij onwaarschijnlijk, dat deze Reyer Pouwelss, die in elk geval van 1534-37 en hoogstwaarschijnlijk ook van 1525-1534 te Utrecht woonde, zoo goed van Amsterdamsche toestanden op de hoogte was, dat hij een stuk als het bovengenoemde ‘Spul’ kon schrijven. Afgezien dan nog van het feit, dat hij in 1535-36 dit sterk anti-katholieke ‘Spul’ zou schrijven en daarvoor ongemoeid gelaten worden en in 1540 voor een veel minder ernstig feit, 't in voorraad hebben van een verboden boek, gestraft zou zou. Een ander bewijs voor de ‘meer dan gewone overeenstemming’ tusschen de beide stukken meent Dr. S. te zien in de taal. ‘Toegegeven dat de taal van Reynier Pouwelsz in de Cristenkercke veelal een Zuidnederlandsch karakter draagt, is dit dan niet het geval met de taal van de ‘Siecke Stadt?’ Ten eerste komen er in de ‘Siecke Stadt’ vele Noordhollandsche eigenaardigheden voor, die de Cristenkercke niet heeft. Ten tweede: overeenstemming van taal zou toch alleen maar bewijzen, dat we met twee landgenooten te doen hebben en hoogstens de mogelijkheid doen onderstellen van eén zelfden maker. Ten derde: dat Zuidnederlandsch karakter heeft voor een groot deel zijn oorsprong in zekere algemeene rederijkerseigenaardigheden. | |
[pagina 207]
| |
Het meest opvallend noemt Dr. S. ‘sommige typische woorden, die beide “spullen” gemeen hebben’. Hij noemt er enkele: flouwen = zijn kracht verliezen, verdullen = misleiden, catten lollen, extirpeeren, falgeeren, eenpaer, bediet (als stoplap), blamacie. Zoo opvallend is dit echter niet, als men bedenkt dat de meeste van deze woorden volstrekt niet ongebruikelijk waren; het Mnl. woordenboek en Oudemans' woordenboek geven verschillende voorbeelden, die gemakkelijk met verscheidene nog te vermeerderen zouden zijn. Bovendien moet men niet vergeten, dat deze woorden behooren tot de algemeene litteraire schrijftaal, de rederijkerstaal, zoodat het gemeen hebben van dergelijke woorden niet veel bewijst. Tenslotte wijst de heer S. op den eigenaardigen naam ‘bedecte penningwaert’ den ‘herpslagher’, die met een ‘luytslager: wanende waers’ in de Cristenkercke aangetroffen wordt, welke persoon ook voorkomt in het echt Amsterdamsche tooneelspel Joseph van den scholarch Cornelius CrocusGa naar voetnoot1). Het feit, dat deze naam in Crocus' Joseph voorkomt, bewijst volgens Dr. S., dat het ‘iets bijzonder Amsterdamsch’ had en ‘'t geeft ook aan de Cr. K. weer iets eigenaardig Amsterdamsch’. Dat bijzonder Amsterdamsche, alleen omdat het in Crocus' spel voorkomt, kan ik nu niet zoo onmiddellijk inzien. Maar, al was dit wel zoo, één Amsterdamsche uitdrukking in de Cristenkercke geeft toch aan dit spel maar niet meteen een Amsterdamsch karakter. Bovendien komt de uitdrukking in Crocus' spel voor in een ‘cantio vigilis’, dat alleen staat in de uitgave van 1548 bij Steelsius te Antwerpen; ± 8 jaren dus na het ontstaan van de CristenkerckeGa naar voetnoot2). En al komt deze uitdrukking, voor zoover wij weten, alleen voor in Crocus' spel en in de Cristenkercke, dan kan ik daarin nog volstrekt geen aanleiding vinden, om een ‘nauwe verwantschap’ tusschen beide stukken te zien. | |
[pagina 208]
| |
Ik blijf er dus bij, niet dat Cristenkercke een ‘bijzonder Utrechtsch werk’ is, want dat heb ik nergens geschreven, maar wel, dat ik geen voldoende gronden zie om aan de Cristenkercke een Amsterdamsch karakter toe te kennen, evenals aan het ‘Spul van Sinnen van den Siecke Stadt’. Dr. S. zegt wel: ‘De kerkelijke strijd en de opkomst der hervorming te Amsterdam worden in beide stukken, pro en contra, duidelijk den volke vertoond’, maar die plaatsbepaling wensch ik alleen bij de ‘Siecke Stadt’ te stellen. In de Cristenkercke heeft die kerkelijke strijd niets eigenaardig Amsterdamsch. Ook niets speciaal Utrechtsch. En in dat opzicht ben ik het volkomen met Dr. S. eens, als hij zegt: ‘Iets speciaal Utrechtsch valt in geen van beiden te ontdekken’. Echter dat is niet, wat bewezen moest worden. Bewezen moest worden, ten eerste: dat de Cristenkercke een Amsterdamsch karakter vertoont, en dan ten tweede: dat de Cristenkercke en de ‘Siecke Stadt’ van denzelfden maker zijn. Daarin is Dr. S.m.i. niet geslaagd.
Haarlem. g.a. brands. |
|