Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 43
(1924)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |
Een belangrijk Vlaams woordenboek
| |
[pagina 197]
| |
de bronnen geweest zou zijn, die Plantijn en Kiliaen raadpleegden voor hun Vlaamse woorden. Bij het opslaan van het voorbericht zag ik met grote verrassing dat wij hier het verloren gewaande werk voor ons hebben van de bekende Gentenaar Joos Lambrecht - de schrijver van de Néderlantsche Spellijnghe - zij het dan ook in een jongere bewerking en uitgebreide omwerking. Dit voorbericht is belangrijk genoeg om het hier geheel over te nemen: Den Drucker wenscht allen goedwillighen Lezers ende Beminders der Vlaemscher ofte Nederduytscher ende Francoyscher talen / in de zelve alle voorderinghe / verstand ende eeuwigh profijt. | |
[pagina 198]
| |
door de neerstigheid ende becommernisse int lesen, schryven ende vlytigh opteekenen van veel studieuse Gheesten, die ons ooc in desen haerlieder aerbeyd zeer mildelicken daertoe gheschoncken hebben. Dit zelfde zal u.L. wel bliken, als ghi d'aude copie teghen dese teghenwoordighe begheert te verlikene: want wy die (by middel alsboven) van ontallike veel woorden ende vocablen, zeer vermeerdert ende grooteliken vermenighfuldicht hebben. Biddende u.L. al tselve in danke te willen nemen ende de fauten goetwillichlichen te verdraghen (indien daer eenighe zijn) bedinkende datter niet volmaekt en is dan God alleene, dien sy lof altijd, ende u in alles profijt ende voorderinghe tsijnder eeren. Vale. Dan volgen enige aanwijzingen omtrent de spelling en de gebruikte tekens (de accenten, de e met cédille, de samengevlochten a en e) waarin men de hand van Joos Lambrecht herkent. Het uitvoerige woordenboek, dat ik slechts vluchtig doorbladerde, verdient ongetwijfeld een grondig onderzoek en wellicht zelfs een volledige uitgave. Deze taak zal het best toevertrouwd kunnen worden aan een Zuid-Nederlands taalkundige. Een woordenboek uit de eerste helft van de 16de eeuw, op Vlaamse grondslag, zal voortreffelik vergelijkingsmateriaal opleveren naast de sterk-Brabants gekleurde woordenboeken van Plantijn en Kiliaen. Als deze de woordenschat van Joos Lambrecht volledig hadden geëxcerpeerd en ingelijfd in hun werk, dan zou het nog van belang blijven, maar stellig hebben zij heel wat overgeslagen dat hun te uitsluitend als plaatselik-gebruikelik voorkwam. Onder de a merkte ik b.v. op: achgauteren oft toeluysteren (espier), aerd in de cave oft vierstede, aesteram oft gheroosten boteram, aelhende van der strate, aelherte van den winter, aelgans voghel, aelspeere oft Ellegheer, aeyssel (peson), aeysement oft cacstille. Dat Kiliaen dit woordenboek kende en raadpleegde, behoeft nog niet te blijken uit het feit dat sommige van de woorden | |
[pagina 199]
| |
die hij met flandr. aanduidt, ook bij Joos Lambrecht voorkomen, als ‘aerpel, manneken van den aenden’; aenreesten oft grypen (bij Kiliaen aenreesen met ‘vetus flandr.’). Stelliger bewijs zou men hebben, als het bleek dat de aantekeningen en veranderingen, die in dit exemplaar met inkt aangebracht werden, inderdaad - gelijk de conservator Dr. Maurits Sabbe vermoedde - van Kiliaen's hand zijn. Dit moet aan een nader onderzoek overgelaten worden. Een eerste aanduiding vond ik toevallig, bladerend, bij het woord osbaer, waarnaast met inkt geschreven was ‘fland. i. rosbaer’, dat is dus juist de wijze van aanduiding die bij Kiliaen gebruikelik is, terwijl in zijn Etymologicum inderdaad te vinden is: os-baere. Fland. j. orsbaere / ros-baere. Daarentegen is jobbe oft juben (dandin) met inkt verbeterd in jobben, terwijl dit woord bij Kiliaen ontbreekt. Mogelik zijn dus die aanvullingen en verbeteringen van verschillende hand. Het doel van deze mededeling is bereikt, als daardoor een onderzoek uitgelokt wordt, dat voor de kenners van het zestiende-eeuwse Vlaams belangrijke uitkomsten belooft.
Utrecht. c.g.n. de vooys. |
|