Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 43
(1924)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Moortmisse.Naar aanleiding van het artikel van den heer P. Leendertz Jr. over dit woord, door hem voor 't eerst gevonden bij Mart. del Rio, Disquisitiones Magicae l. V, sect. 16 (Ts. 42 [1923], 318v.) wensch ik een kleine opmerking te maken. Staaltjes van m.e. bijgeloof hebben nog altijd mijne belangstelling, ook het door L. genoemde, waarover reeds geschreven werd in Ts. 32 (1913), 161 v.: Bijdrage tot de kennis van het middeleeuwsch volksgeloof en later uitvoeriger in Studiën 83 (1915), 558 v.: Het z.g. doodbidden in het middeleeuwsch volksgeloof. L. meent ten onrechte, dat het in den aanvang genoemde dolor doelt op den rouw, dien de kerk nog kent op Goeden Vrijdag en bij gelegenheid van plechtige uitvaarten of requiemmissen, als de altaren van hun pronk ontdaan worden (wat op Goeden Vrijdag geschiedt) of met floers worden behangen. Als men de eerste woorden van Del Rio, aangehaald Ts. 42, 318, vergelijkt met den tekst, waaraan ze ontleend zijn, n.l. Corpus Iuris Canonici, Decreti pars secunda, Causa 26, Quaestio 5, Caput 13 Quicumque, welke tekst op zijn beurt overgenomen is uit can. 7 van het XIIIe Concilie van Toledo (ao. 683; vgl. Hefele, Conciliengeschichte III [Arnheim 1859], 371 v.), dan blijkt dat ‘causã vindictae seu doloris’ bij Del Rio bijeenhoort en beantwoordt aan: ‘causã cuiuslibet doloris vel amaritudinis’ van caput Quicumque. Onder dolor moet derhalve niets anders verstaan worden dan spijt of verbittering, die de schuldigen tot zulke wraaknemingen aanspoort. Het tweede gedeelte van den tekst van Del Rio, beginnende bij de woorden: ‘si vero ex inimicitiâ missas defunctorum pro viventibus celebrarint (Belgae dicunt, een moortmisse) etc.’ is aan het vervolg van caput Quicumque ontleend en gaat terug op can. 5 van het XVIIe Concilie van Toledo, dat niet in 732 (aldus L.), maar in 694 gehouden werd (zie Hefele, l.c. 410 v.). | |
[pagina 128]
| |
Andere plaatsen, waar over bijgeloof in zake sacramenten en misoffer gehandeld wordt, staan afgedrukt in Studiën, l.c., waar verwezen wordt naar het monumentale boek van Adolph Franz, Die Messe im Deutschen Mittelalter (Freiburg i. Br. 1902). Ze zijn ontleend aan Berthold von Regensburg (13e eeuw), de synode van Trier (1227), Petrus Cantor (12e eeuw) en aan de brievenverzameling van Wibald van Stablo, abt van Corvey (± 1150). Ook wordt in Studiën l.c. een bewijs aangehaald uit Gross, Handbuch für Untersuchungsrichter, dat bijgeloovige praktijken als 't doen lezen van missen om zijn vijand ongelukkig te maken nog heden worden aangetroffen, wat de heer D.C. H(esseling) in een naschrift op het art. van Leendertz voor Griekenland aantoont (Ts. 42, 320). Voor de verklaring van dergelijke feiten, waarover het laatste woord nog niet gezegd is, behoeft men niet met Leendertz aan te nemen, dat ze een voortzetting zijn van oude heidensche tooverformulieren en bezweringen. Ik beschouw ze liever als een uitvloeisel van ongezonde toepassing van de katholieke leer, dat het sacrament ex opere operato, d.i. krachtens eigen werkdadigheid vruchtbaar isGa naar voetnoot1). In Ducange, Glossarium IV (1845), 435 vind ik nog een plaats over dit bijgeloof (i.v. Missa): ‘Quod maleficii causa aliquando factum fuisse docent Statuta S. Flori Mss. fol. 36 vo: Nullus Missam, pro requie defunctorum promulgatam, pro vivis celebret, ad hoc ut illi mortis periculum incurrant’.
Den Haag. j. daniels s.j. |
|