Eigennamen op -tet.
Dr. de Vries vestigt in zijn bovenstaand opstel de aandacht op de eigennamen met ‘schijnbaar geredupliceerd -tet’. Het is bij eigennamen niet gemakkelijk, tot stellige conclusies te komen, maar toch zijn onder de gesignaleerde groep m.i. meer geredupliceerde vormen, dan de V. blijkbaar geneigd is aan te nemen.
Bij de bestudeering der Rekeningen der Grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche huis (uitg. Hamaker) was mijn oog reeds lang gevallen op de namen:
Aiftet Heren zone, Eltet Jarichs zone, Entet Ocken zone, Gheltet, Mentet Golen s., Oistet, Oytet Sasschers zone, Willaem Reyset s. [Olbet Reyners s. behoort niet bij deze groep maar is = Olbert, vgl. Boekenoogen, De Zaansche Volkstaal XCVII]. Terecht vergelijkt Boekenoogen met soortgelijke namen de volgende uit Winklers Naamlijst: Aitet, Bentet, Eltet, Intet, Omptet, Wiltet, enz.
Volgens A. Heintze (Die deutschen Familiennamen4, Halle 1914, blz. 34 en 23 noot) zouden de Friesche en Saksische namen op -t op één lijn zijn te stellen met de Duitsche namen op z < izo, als Dietz, Fritz, Götz, Heinz. Hij beroept zich daarbij op F. Stark (Die Kosenamen der Germanen, Wien 1868), die echter t.a.p. juist de verwantschap betwijfelt, omdat z.i. overtuigende bewijzen daarvoor ontbreken.
Zouden dan deze -tet-vormen toch zonder uitzondering de onmiddellijke verwanten zijn van de bij Förstemann, Altdeutsches Namenbuch I2 onder den stam taita genoemde?
In de Sammlung ostfriesischer Personennamen (B. Brons, Friesische Namen, Emden 1878) vindt men: Eltet, Entet, Geltet, Mentet, Oytet, daarnaast Elt, Elte, Elteke, Ente, Gelt, Ment, Mente. Dat wijst er m.i. op, dat de eerste t niet tot den uit-