Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 39
(1920)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
Een episode uit de Hallfređarsaga.In een verhandeling over de overlevering van de Hallfreðar sagaGa naar voetnoot1) kwam ik tot de slotsom, dat de compilator van de groote Óláfs saga Tryggvasonar een schriftelijke Hallfreðar saga gebruikt heeft, door mij S2 genoemd, die dezelfde bron - S1 - heeft gehad als de samensteller van het groote hs. 132 Havn. AM. In beide redacties, zoowel in S2, als in 132, treft men een episode aan, die, voorzoover mij bekend, de aandacht der philologen ontsnapt is. Er wordt verteldGa naar voetnoot2), dat Hallfreðr door twee hirðmenn van koning Óláfr, Kálfr en Óttarr, wordt belasterd, dat Óttarr door Hallfreðr wordt gedood, en dat Hallfreðr eerst op het laatste oogenblik door Óláfr begenadigd wordt, omdat deze zijn peet geweest is; de koning blijft niettemin boos, en wil eerst dàn weer Hallfreðr zijn gunst schenken, wanneer hij een opdracht volbrengt. Tot het volvoeren van die opdracht wordt besloten, wanneer Kálfr opnieuw Hallfreðr heeft belasterd - deze zou nl. Þórr-beeldjes bij zich dragen -, en Hallfreðr Kálfr bedreigd heeft. Kálfr wordt nu verbannen naar zijn hoeve in Upplǫond en Hallfreðr moet een tocht ondernemen naar Þorleifr inn spaki, den zoon van een dochter van Þorleifr Hǫrða-Kárason. Deze aristocraat verzet zich nog steeds hardnekkig tegen den koning en wil niet Christen worden. Hallfreðr gaat nu, mèt Jósteinn en vierentwintig anderen uit 's konings hirð, op weg om het bekeeringswerk te volvoeren. Hij volbrengt de opdracht, verkleedt zich als een oude bedelaar, bedwingt Þorleifr nagenoeg zonder strijd en spaart, tegen de bevelen van den koning | |
[pagina 296]
| |
in, diens eene oog. Op den terugweg doodt hij Kálfr, maar behoudt toch de gunst van Óláfr. Ik wil trachten tot klaarheid te komen over ontstaan en aard van deze episode. Reeds op het eerste gezicht twijfelen wij aan de betrouwbaarheid van het hier vertelde. In een opstel, binnenkort in Neophilologus verschijnende, noem ik het onmogelijk, dat Hallfreðr ooit een gewichtige opdracht van den koning heeft ontvangen, ooit een belangrijk staatkundig gesprek met hem heeft gevoerd. Wij betwijfelen, dat de wankelmoedige dichter ooit actief in den strijd tusschen koning en aristocratie heeft ingegrepen. Maar er is in deze episode méér, dat onze aandacht trekt. Wij willen nagaan, wat de IJslandsche traditie en sagavertelling van Þorleifr inn spaki weet. De Latijnsche kronieken weten niets van hemGa naar voetnoot1); het Ágrip af Noregs konunga sögumGa naar voetnoot2) kent een Þorleifr inn spaki, die Haraldr hárfagri raad geeft in zake Snjófridr, en Hákon góði aangaande het vaststellen van wetten. De Hálfdanar þáttr svartaGa naar voetnoot3) kent een Þorleifr inn spaki, die Hálfdan svarti den bekenden droom uitlegt, die den toekomstigen roem van zijn geslacht zou moeten voorspellen. In de Heimskringla vinden wij 't volgende: 1o een Þorleifr inn spaki, die Hálfdan svarti den droom uitlegtGa naar voetnoot4), die raad geeft aan Haraldr hárfagri in zake SnjófríðrGa naar voetnoot5), die Hákon góði raadt aangaande het vaststellen van wettenGa naar voetnoot6). We vinden een Þorleifr inn spaki als lid van de machtige Hǫrðaland-aristocratie, een zoon van Hǫrða-Kári, een broeder van gmundr, lmóðr en Þórðr, een verwant van Erlingr Skjálgsson en KlypprGa naar voetnoot7). Maar in de Heimskringla vinden we óók: 2o een Þorleifr inn spaki op de | |
[pagina 297]
| |
hoeve Meðaldalr, een vertrouwd vriend van Hákon Sigurðarson op Hlaðir en den opvoeder van diens zoon Eiríkr, den grooten vijand van Óláfr Tryggvason bij SvoldrGa naar voetnoot1). Gunnlaugr-Oddr's Óláfs saga TryggvasonarGa naar voetnoot2) kent een Þorleifr inn spaki als zoon van Hǫrða-Kári, broer van lmóðr, verwant van Erlingr Skjálgsson. De compilator van de groote Óláfs saga kent natuurlijk beide Þorleifr's, zoowel den man uit Hǫrðaland, als den vriend van Hákon Sigurðarson, dus dien uit Þrándheimr, waar we in Orkadalr een hoeve Meðaldalr aantreffen. ÍslendingabókGa naar voetnoot3) kent Þorleifr inn spaki Hǫrða-Kárason als adviseur van den IJslandschen wetgever Ulfljótr; de Þorsteins þáttr uxafótsGa naar voetnoot4), en een der redacties van het LandnámabókGa naar voetnoot5) kent Þorleifr uit Hǫrðaland als verwant van Ulfljótr's moeder.
De IJslandsche traditie kent dus twéé Þorleifr's, den jongeren, den opvoeder van Eiríkr Hákonarson, dien men meende dat omstreeks 1000 geleefd had, en den ouderen, dien men meende, dat omstreeks 900 had geleefd. In de sagavertelling is hoogstwaarschijnlijk, in verband met 't eenige, wat de traditie van hem wist: het opvoeder-zijn van den jongen Eiríkr, de bijnaam inn spaki van den ouderen ook aan den jongeren Þorleifr gegeven. De oudere kan Haraldr hárfagri en diens zoon Hákon góði, die in 960 bij Fitjar om 't leven kwam, van raad gediend hebben, zijn jongste broer lmóðr kan, op het eind der tiende eeuw, tegen Óláfr Tryggvason optreden, als hoogbejaard man, en op het Gulaþing den koning aanraden zijn stiefzuster Ástriðr met den jongen Erlingr te doen trouwen. Het is onmogelijk, dat deze oudere Þorleifr reeds ten tijde van Hálfdan svarti leefde. De sagavertelling heeft
| |
[pagina 298]
| |
hem zeker van Haraldr's en Hákon's regeering naar die van Hálfdan overgebracht, waar ze hem voor den droom, die de koningssaga's zoo schoon opent, uitstekend gebruiken kon. Een sagaman heeft willen vertellen van een politieke zending van Hallfreðr namens koning Óláfr in den tijd, toen hij aan het Noorsche hof verbleef. Die zending zou geweest zijn naar Þorleifr inn spaki in Upplnd. Met dezen bedoelde de sagaman den opvoeder van Eiríkr Hákonarson. Deze zou de kleinzoon geweest zijn - chronologisch past dit, dat moeten we erkennen - van Þorleifr den ouderen uit Hrðaland. De bij den lezer opkomende vraag: heeft onze sagaman met zijn Þorleifr in Upplnd inderdaad den opvoeder van Eiríkr bedoeld, moet nog beantwoord worden. Welnu, de traditie aangaande Hallfreðr omvatte o.a. een gedichtGa naar voetnoot1) van Hallfreðr op Eiríkr Hákonarson en, heeft Hallfreðr een gedicht op Eiríkr gemaakt, dan moet hij ook bij hem op bezoek geweest zijn. Een verteller van Hallfreðr's leven moet dus op grond van de traditie iets berichten over een bezoek van Hallfreðr bij Eiríkr Hákonarson. Hij moet dan iemand ter beschikking hebben, die tusschen Hallfreðr en Eiríkr als bemiddelaar optreedt, want zijn auditorium wist, dat deze beiden doodsvijanden waren. Voor die rol van bemiddelaar was þorleifr fóstri de aangewezene. Hij richt zijn verhaalGa naar voetnoot2) zóó in: Hallfreðr wil, nà den slag bij Svoldr, waar Óláfr tegen Eiríkr c.s. sneuvelde, den koning op Eiríkr wreken, hij wordt gegrepen, en door bemiddeling van Þorleifr gered; tot hfuðlausn moet hij een gedicht op Eiríkr vervaardigen. In de schriftelijke overlevering van de Hallfreðarsaga motiveert Þorleifr zijn houding ten gunste van Hallfreðr aldus: ik treed hier voor jou op, omdat jij, indertijd, toen je mij op last van koning Óláfr moest verminken, mij gedeeltelijk gespaard hebt. Deze moti- | |
[pagina 299]
| |
veering moet van onzen sagaman afkomstig zijn; onze episode en deze motiveering zijn niet te scheiden; schatten wij de waarde van onze episode gering, dan moeten wij eenzelfde oordeel hebben over de motiveering van Þorleifr's optreden voor Hallfreðr bij Eiríkr. Hoe dit oordeel ook zijn moge, dit staat vast: onze sagaman bedoelde met zijn Þorleifr inn spaki in Upplnd den opvoeder van Eiríkr.
Ontleden wij nu 's mans verhaal, dan komen we tot deze slotsom: 1o Þorleifr fóstri behoort niet in Upplnd te wonen, maar in þrándheimr. De hardnekkigste vijanden van 't koningschap woonden niet in Upplnd, de lagere streken ten Noorden van Christiania, maar juist in de westelijke fjordstreken. Dáár, bijv. in den Hafrsfjord, werd 't hevigst gevochten, dáár, in 't westen, woonden Erlingr Skjálgsson, Einarr Eindriðason, daar woonde óók, in de buurt van de mannen op Hlaðir, hun vriend Þorleifr. 2o Þorleifr fóstri behoort niet in familieverband met den ouderen Þorleifr te staan. 3o Þorleifr fóstri zal wel tijdens de regeering van Óláfr Tryggvason, uit Noorwegen geweken zijn met Eiríkr en andere aristocraten. Wel is waar zwijgt de traditie hier, maar we mogen opmerken, dat hij voor haar te veel bijpersoon was, dan dat zij al zijn daden wilde en kon vasthouden. De strijd was verbitterd; aan beide zijden stonden sterke persoonlijkheden; een man als Þorleifr blijft niet, hij volgt zijn meester, die een stelsel vertegenwoordigt, welks doorvoering van Eiríkr's leven en tevens van zijn eigen kracht en steun afhangt, en bij welks overwinning hij 't meeste belang heeft. 4o Een man als Þorleifr geeft zich zoo maar niet over, zelfs niet aan Hallfreðr, zonder strijd, laat niet met zich sollen door een als bedelaar verkleed bezoeker, geeft niet, zelfs niet onder de grootste pijnigingen, zijn overtuiging prijs.
Wij hebben hier te maken met een zeer ongelukkige episode in de Hallfreðarsaga. Een verteller, die uit zijn traditie weet van Hallfreðr's verblijf aan koning Óláfr's hof en van hun groote vriendschap, wil Hallfreðr met een politieke zending | |
[pagina 300]
| |
belasten; hij, naar wien Hallfreðr gaan moet, is geëmigreerd; wanneer hij in 't land gebleven was, behoorde hij ergens anders te wonen; hij gedraagt zich onmogelijk; hij wordt in een familie geplaatst, met wie hij niets te maken heeft. Onze verteller wil van Hallfreðr een vechtersbaas maken, en maakt van Þorleifr een zwakkeling! Hij bezondigt zich tegen de traditie en tegen de psychologische waarschijnlijkheid. Hij praat maar wat; wat hij van zijn held vertelt, is even ongelukkig als wat hij van Þorleifr bericht. Wij staan hier blijkbaar tegenover maakwerk van een sagaverteller, die door de lust werd gedreven om zijn held in de oogen van zijn auditorium belangrijk te maken, maakwerk, dat, helaas, bij de schriftelijke fixeering is meegenomen, en zóó ons is overgeleverd.Ga naar voetnoot1) De IJslandsche familiesaga is - wat men bij epische kunst verwachten mag - in den en toen - en toen vorm gegoten. Maar ofschoon die vorm bij alle saga's dezelfde is, kan men, bij nader onderzoek, toch de saga's naar de wijze van overlevering in twee groote groepen verdeelen: een groep, waar de mondelinge saga werktuigelijk is opgeteekend, zóó, als verschillende vertellers haar in verloop van tijd gevormd hebben (o.a. de Hallfreðar, de Vatnsdoela, de Eyrbyggja saga's); en een groep, o.a. de Gunnlaugs saga, waar de opteekenaar in de mondeling gevormde saga geschift heeft en waar de schriftelijke oervorm niet dien indruk van onsamenhangende vertellers-compilatie maakt. Bij deze groep kan slechts van schriftelijke interpolaties sprake zijn; bij de eerste groep heeft | |
[pagina 301]
| |
de schriftelijke overlevering natuurlijk óók een ontwikkelingsgang doorgemaakt, maar kan men, vanuit de schriftelijke oervorm hoogerop werkend, een ontwikkelingsgang ook in de mondelinge overlevering nagaan.
Alkmaar, Augustus 1920. w. van eeden. |
|