Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 39
(1920)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
De mallegazen van de Kaap.In het begin zijner ‘Beschryvinge van de Kaap der Goede Hoope’ noemt Valentijn onder de wisse kenteekenen voor den zeeman, dat hij het stormachtige voorgebergte naderde, vogels ‘die wy doorgaans den naam van Mallegaazen, Jan van Genten ... en malle meeuwen geven.’ Waar de mallegazen hier samengenoemd worden met de malle meeuwen, is men aanvankelijk geneigd in de eerste benaming een dergelijke verbinding te zien als in de laatste, waarin mal het gewone bnw. voor: ‘dwaas, onnoozel’ is, zooals blijkt uit de aanhaling, ter verklaring van den naam in het Ndl. Wdb. (IX, 136) medegedeeld, uit W. van Westzanen, Derde voornaemste Zee-getogt na de Oost-Indien, bl. 26 d, waar sprake is van deze soort van vogels op St. Helena: ‘De Scheeps-vaarders hebbense, om datse haar met de handen lieten grijpen, Mallemeuwen genaamt.’ Om dezelfde reden als de mallemeeuwen van St. Helena en de Kaap dragen de mallemokken van Groenland en Spitsbergen dien naam; zie de aanhaling in het Ndl. Wdb. (IX, 151) uit Martens, Nauwkeurige Beschryvinge van Groenland of Spitsbergen, blz. 32: ‘De naam van Malle-muggen is haer gegeven van de Hollanders, ter oorzaek datze door domme malligheyt haer laten doot slaen.’ Mallemuggen is een verbastering van mallemokken, en dit laatste een koppeling van mal: dwaas, onnoozel, en mok, een nog thans in N.-Holland en Friesland bekend woord voor: zeemeeuw (zie Boekenoogen 1342 en Friesch Wdb. II, 175). Naast mallemok komt voor malmok en eenmaal is aangetroffen de zonderlinge vorm malmulk; zie de bewijsplaatsen op het artikel Mallemok in het Ndl. Wdb. Naar de beteekenis kan men de Hollandsche benamingen | |
[pagina 275]
| |
mallemeeuw en mallemok vergelijken met den naam dien de Jan van Gent, de vogel die door Valentijn met de mallegazen en mallemeeuwen samen wordt genoemd, bij andere volken draagt: bij de Engelschen heet hij the booby, bij de Franschen le fou, bij de Duitschers der TölpelGa naar voetnoot1). Omgekeerd heeft in het Friesch het woord mok: ‘zeemeeuw’ de beteekenis: ‘domoor’ gekregen (zie Ndl. Wdb. op Mok (I)). Schijnt het dus, dat men bij het onderzoek naar den oorsprong der benaming mallegazen eenig houvast heeft aan het eerste lid van dit op het oog als een samenstelling of koppeling uitziende woord, het tweede lid is raadselachtig, in het Nederlandsch niet thuis te brengen. Men kan de vraag stellen of het geen verbastering is, zooals wij boven zagen, dat mallemug en malmulk vervormingen zijn van mallemok. Inderdaad komt het ook in anderen vorm voor. In de Reizen naar de Kaap de Goede Hoop, Ierland en Noorwegen, in de jaren 1791 tot 1797, door Cornelius de Jong (Haarlem 1802) leest men in het 1ste deel op blz. 28: ‘Eindelijk vertoonden zich ook de logge Mallegaas, een groote meeuw van trage vlucht, die zelden verder dan 80 à 100 mijlen van de wal gaat. Dezen zagen wij met zeer veel genoegen, dewijl zij een der zekerste kenteekens zijn, dat men de Kaap nadert. Ook wierd dit bewaarheid, want, na nog, sedert het zien der Mallegaas, 90 mijlen verder gezeild te hebben, zagen wij de wal en lieten den 27 Maart (1792) het anker in de zoo bekende Tafel-baai vallen.’ Evenzoo in het 2de deel, blz. 50: ‘Den 8sten November (1794) 60 mijlen van de wal ontmoetten wij de rechte mallegaas, en in den achtermiddag van den 9den wierd het land gezien, daar ik 's avonds onder bijdraaijde, en eergisteren, den 10den November, in de Tafel-baai binnen kwam.’ In de bladwijzer achteraan het 3de deel vindt men den vorm mallagaas: ‘Mallagaas, een meeuwsoort.’ Naar deze mallegaas heette het Mallegasche eiland, eigen- | |
[pagina 276]
| |
aardige benaming, alsof het zijn naam draagt naar de stad Malaga in Spanje. ‘Men zendt de sloep naar de Romanklip of iets verder naar een zandplaat, het Mallegasche eiland genoemd, en met hoek en lijn vangt men meer, dan gegeten kan worden’, leest men in het 1ste deel, blz. 32. In het 2de deel, blz. 132, vindt men een uitvoeriger beschrijving van dit eiland: ‘Een en andermaal heb ik ook wederom de sloep naar het Mallegasche eiland gezonden, dat in de Baai-fals niet ver van Hottentotsch-Hollandsch strand ligt; het is rotzig, omzoomd met klippen en banken en heeft gemeenlijk zoo veel branding, dat de landing zeer ongemakkelijk en zonder nat te worden bijna onmogelijk is. De oppervlakte van het eiland bestaat meest uit zand en dient ter woonplaats van een aantal onderscheidene meeuwen, die 'er broeijen, en Pinguins’ (volgt een beschrijving der pinguins). ‘ ... Behalve deze vogelen onthoudt 'er zich de zeehond of rob .... Nimmer komt de sloep van dit eiland terug, of men heeft eenige tobbens of balies met visch voor het geheele scheepsvolk gevangen, behalve vijf of zes robben en nog meerder pinguins .... Met schietgeweer kan men ook zoo veel meeuwen bekomen, als men bijna wil, en is het in den tijd, dan ook een menigte van meeuwen- en pinguins-eieren.’ Dit Mallegasche eiland nu droeg in den tijd van Van Riebeek den naam van Margasen eiland. Het komt voor in een stuk gedateerd 8 Maart 1657 in het Dagverhaal II, blz. 145: ‘Daer was geen rijs, geen aracq, geen vleys, geen oly, geen broot, ende aten niet als vogels, want wij lagen aan 't Margasen-eylandt, daer de vogels genoech waren.’ Die vogels hadden het eiland zijn naam gegeven: zij worden op blz. 146 met name genoemd: ‘Deselffde tijt pluckten wij 700 margasen ... 2 bultsacken met een kussensloop’. De naam margasen schijnt dus een oudere vorm dan mallegazen, mallegaas te zijn, en op grond hiervan zal men wel niet meer denken aan een samenstelling of koppeling met mal: ‘dwaas, onnoozel’ als eerste lid, zooals in mallemeeuwen | |
[pagina 277]
| |
en mallemokken. Bij margasen denkt men aan een woord van vreemden oorsprong, is men geneigd te zoeken naar een woord, dat door de Nederlandsche zeelieden uit den mond van een ander volk is overgenomen, en aan welk volk zou men dan in de zeeën om Afrika eerder denken dan aan de Portugeezen, op wier schepen onze landslieden voeren, voordat zij zelf den weg naar Indië bezeilden? De eerste reis van Nederlanders op Portugeesche schepen om de Kaap naar Indië, die beschreven is, is, gelijk bekend, het Itinerario van Van Linschoten. Men leest daar op fol. 136a het volgende: ‘Den achtsten Aprilis (1589) smorghens, nae dat wy 15. daghen voor windt geseijlt hadden, naer die Cabo ende het landt toe, sagen sommighe teeckenen van 't landt het welcke is groen water ... saghen oock van de Voghelen, diemen heet Mangas de Velludo: Fluweelen Mouwen te segghen: want hebben aende punten vande vluegelen, swarte punten als Fluweel, wesende voorts wit ende graeuachtigh, welcke houden voor een sekere teecken van het landt, vande Cabo de bona Esperança binnewaerts’ enz. Dezelfde beschrijving nu, die Van Linschoten hier geeft van de mangas de velludo, vindt men bij Valentijn van de mallegazen, en men zoude dan ook niet aarzelen de margasen van Van Riebeek, de mallegazen van Valentijn en de mallegaas van Cornelius de Jong met de Portugeesche mangas de velludo van van Linschoten onmiddellijk te vereenzelvigen, indien Valentijn de mangas de veludos (bij hem aldus verkeerdelijk voor velludo) niet scheen te scheiden van de mallegazen. Tot goed verstand volge hier de geheele alinea, waaruit boven aan het begin van dit opstel eenige woorden zijn aangehaald, zooals die bij Valentijn voorkomt. Wanneer men, zegt Valentijn, de Kaap nadert, dan ziet men allereerst zekere ‘bonte vogels, Kaapze duifkens genaamt. Het tweede teeken van aannadering bestaat in zekere rieten of stronken met haare wortels en bladen, van de Portugeezen Trombas, en van ons Trompetten genaamt. Ook begint men dan hoe langer hoe meer een ander soort van | |
[pagina 278]
| |
vogels, mede Kaapze vogelen genaamt, te vernemen. De Portugeezen hebben de zelve Alcatraças, Mangas de veludos, dat is fluweele mouwen genoemt, en men heeft 'er meer anderen, die wy doorgaans den naam van Mallegaazen, Jan van Genten (een soort van witte meeuwen, en zoo van Jakob van Nek genaamt) en malle meeuwen geven, zynde die eerste een soort van groote vogels, die wit en graauw gespikkelt van vederen; doch aan de einden swart en zoo zagt van veder zyn als fluweel, behalven dat zy aan hun geduurig klapwieken zeer wel te kennen, en van anderen te onderscheiden zyn. Als men deze ziet, mag men wel vaste staat maaken, dat men niet boven 2 of 3 dagen van de Kaap is.’ Volgens deze woorden schijnen de mallegazen ‘anderen’ dan de mangas de velludo te zijn, ofschoon de beschrijving van de eersten met hun fluweelen vederen toch zoo geheel overeenstemt met de fluweelen mouwen bij Van Linschoten. Waarschijnlijk heeft Valentijn door de vreemde Hollandsche verbastering van den naam niet geweten, dat de Portugeesche mangas de velludo en de Hollandsche mallegazen eigenlijk dezelfde vogels zijn. Want dit laatste is toch meer dan waarschijnlijk. Margazen, mallegazen en mallegaas (mallagaas) zullen verbasteringen zijn van port. mangas. In de beide eerste vormen heeft men den onbegrepen pluralis van het Portugeesche woord nog eens van een Hollandschen meervoudsuitgang voorzien; de laatste vorm komt in uitgang geheel met het Portugeesch overeen. De verbasteringen mallegazen en mallegaas kunnen onder invloed van de bovengenoemde benamingen mallemeeuwen en mallemokken zijn ontstaan. Ter vergelijking kan men wijzen op de verbastering, ook onder invloed van ndl. mal, van een ander, nauw met manga verwant Portugeesch woord in het Nederlandsch. Van port. manga: ‘mouw’ is afgeleid port. mangueira: ‘buis van leer of zeildoek’. Uit dit woord is volgens de zeer aannemelijke gissing van Vercouillie door een kleine omzetting de Nederlandsche gelijkbeteekenende scheepsterm mamiering overgenomen. De oudste vorm van dit woord is | |
[pagina 279]
| |
manieringGa naar voetnoot1), maar naast mamiering, mammiering is in sommige streken, b.v. aan de Zaan (zie Boekenoogen), malmiering, mallemiering de gebruikelijke vorm. De gissing van Vercouillie zal wel juist zijn. Port. mangas en ndl. mallegaas (mallegazen) vormt dan een parallel met port. mangueira en ndl. mallemiering. |
|