Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 39
(1920)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Twee onbekende gedichten van Starter.In Elsevier's geïllustreerd maandschrift van 1895, dl. I, pag. 685 heeft prof. ten Brink trachten aan te toonen, dat Starter de auteur is van het bekende Valeriuslied: ‘Merck toch hoe sterck.’ De bezwaren hiertegen door Wieder - van Duyse ingebracht vinden we kort geformuleerd in Het oude Nederl. lied II bl. 1791. Waarom zou het niet opgenomen zijn in de Friesche Lusthof? is dan eigenlijk de vraag, die ten slotte als argument wordt aangevoerd. Bij alle gegevens, door wijlen den heer M.M. Kleerkooper in zijn uitmuntende Bibliographie van Starter's werken samengebracht, meen ik twee kleine gedichten te kunnen voegen, die zeer waarschijnlijk van Starter's hand zijn, en in geen der uitgaven van de Friesche Lusthof werden afgedrukt. Ze zijn te vinden op bl. 168 en 235 van een zeer zeldzaam liedboekje getiteld: Hollands Nachtegaeltien verryct met een nieu twede deel genaemd Hollands en Seeus nachtegaels samen gesang. Tot Amsterdam by Jacob Pieters Wachter 1633Ga naar voetnoot1), en volgens den naam en de kenspreuk van genoemden dichter | |
[pagina 125]
| |
afkomstig. Afdoend blijkt dit evenwel niet, daar in de liedboeken bijwijlen de onderteekening niet is te vertrouwen; zoo vinden we onder een liedje in Den Lacchenden ApollGa naar voetnoot1): ‘Al lang genoeg van dit van dat, Gepropt, gestopt, geduwd, gestuwd door 't gorgelgat’ den naam P.C. Hooft, al kan deze rijmelarij onmogelijk van Hooft zijn: Hooft maakte andere verzen! Bij een mindere God als Starter is de kwestie minder gemakkelijk uit te maken; deze stijgt in het minnedicht nergens boven de rhetoriek van zijn tijd uit; gouddradig haar, oogjes als een git, tanden als ivoor, wangetjes als rozen, lipjes als koralen, enz. enz. zijn de ook elders steeds wederkeerende schoonheden zijner geliefden. Daarbij komt, dat hij niet alleen zelf regels uit zijn best geslaagde liedjes meermalen herhaalde (zoo den aanvangsregel: ‘Doen ik was in 't bloeyen van mijn tijd, in 't groeyen van mijn Jaren’ en Bruydt-Lofs-Gedicht vs. 107, waar de bruid is: ‘In 't groeyen van 't verstand, in 't bloeyen van haer jaren’ of den slotregel der eerste strophe van 't zelfde liedje: ‘Die een Vrou heeft, heeft in 't gemeen een Heer!’ naast: ‘want wie een Vrouwe heeft, heeft in 't gemeen een Heer’Ga naar voetnoot2), maar ook anderen hem herhaaldelijk hebben nagevolgd. | |
[pagina 126]
| |
Toch geven de volgende teksten wel eenige aanwijzingen. | |
I. Stemme: Onlanghs lagh ick in phantasieGa naar voetnoot1)Vriendinne die de schoonste zijt /
Die is geweest van Adams tijt:
Maer daer en tegen weer so straf
Als yemant was / van die tijt af.
5[regelnummer]
Mijn hart daer ghy soo wreedt mee leeft
Wil ick dat ghy my dan weder geeft:
Geeft my weerom / segh ick u mijn hart /
Dat so van u mishandelt wert.
Ick swoer ick sal by Venus Troon
10[regelnummer]
Een geven die niet is soo schoon /
Als ghy / maer sachter van gemoet /
En die daer groote moeyt om doet.
Die sal door overgroote vreucht:
Bekommert zijn wat voor een deught:
15[regelnummer]
En wat voor vrientschap dat een vrient
Int geven van zijn hart verdient.
Die sal my noemen Heer en Man /
Die al sal doen al wat zy kan:
Die sal als ick haer maer aensien /
20[regelnummer]
Wel weten wat ick haer gebien.
Maer neen: al waert ghy noch so straf /
Ja soud'Ga naar voetnoot2) my daed'lijck in mijn graf:
Of macher noch yets quaets geschien /
Dat heb ick liever noch te sien.
25[regelnummer]
Dan dat ick u verlaten sou
En die gaen kiesen tot mijn vrouw /
| |
[pagina 127]
| |
Die wel vriendelijck is en bly /
Maer nergens na soo soet als ghy.
Houd dan mijn hart in u genaed'
30[regelnummer]
En leeft daer mee so ghy 't verstaet:
Wel of qualijck / sacht of fel /
Hoe sy 't maeckt / ghy maeckt het wel.
Const baert Nijdt. Ian Starter.
| |
II. Stemme: Courante Commune.Ga naar voetnoot1)Heeft 't lieflijck quelen
Van Orpheus spelen
Sijn Tongh / zijn hant / zijn Lier /
Elck onvernuftigh Dier /
5[regelnummer]
Ja Bosschen en Boomen /
En wat inde stroomen
In zee en Meeren woont /
Tot zijn geluyt getroont /
Indien Ulisses tot het soet gesangh
10[regelnummer]
Des Meeremins
Had soo veel sins
Dat hy zijn Gaste dwangh.
Te stoppen haer Ooren
Op dat sy (door 't boorenGa naar voetnoot2)
15[regelnummer]
Des sangers te seer bekoort)
Niet sprongen over boort /
O Margarietje
Als ghy dan een Liedtje
Vol aengenaemheyt queelt /
20[regelnummer]
't Welck yeders hart ontsteelt /
Denckt wat een soetigheyt elck een ontfanght
In zijn gemoet
Die naer het soet /
Van 't soet gesangh verlanght.
| |
[pagina 128]
| |
25[regelnummer]
U geestige Leden
U vrolijcke zeden
U aengenaem gelaet
Vol schoon en heusch Cieraet /
U eerbare lonckjes.
30[regelnummer]
Als brandende vonckjes
Vol lieffelijcke smart
Ontsteken yeders hart /
Die d'alderminste glans van u geniet /
En met zijn Oogh /
35[regelnummer]
De gaven hoogh /
Van uwe geest besiet.
Helenaes vreughden /
Catrinaes deughden /
Sijn noch op deser aerd /
40[regelnummer]
Op 't alderhooghst vermaert /
Dan die zijn verscheyden
En ghy met u beyden /
In u gheheel noch staet
Ja haer te boven gaet /
45[regelnummer]
In deughden / schoonheyt / maer o Margariet /
Ghy ed'le steen /
Gantsch niet gemeen /
Sijt oock de minste niet
In loffelijcke dingen
50[regelnummer]
In lieflijck te singen /
In alle geestigheyt /
Met eerbaerheyt beleyt /
Daer ghy in u jeughde
Vol aerdige vreughde /
55[regelnummer]
Op 't loffelijckst bethoont /
Wat geest u 't lijf bewoont /
En dat u Vader / u inde Musijck /
Met vreucht en deucht /
U in u jeught /
Heeft opgevoet gelijck.
Gonst baert nijt.
Het laatste liedje dan vertoont gelijkenis met ‘Kond' Orpheus stemme, kond' Orpheus spel’ (v. Vloten, bl. 215) op dezelfde | |
[pagina 129]
| |
melodie, dus geheel overeenstemmend in bouw. Verder vinden we ald. bl. 174 een gedicht op de schoone Margariet, wier muzikale talenten Starter evenzeer prijst als het ‘Syrenisch gesang’ zijner andere Nymphjes (bl. 43, 68, 267, 306). Deze Margariet zou dan kunnen zijn Margrieta Boners, de pronck van onse jeughd Wiens Vader rijck in eer, deughd, schatten, wijsheyd, vrienden Dat treffelijcke ampt, in sijnen tijd, bedienden Ook dr. Meyer heeft in dezen aan overeenstemming gedacht (Bloemlezing bl. 21) Wordt boven (vs. 46) Margariet ghy edle steen genoemd, elders vinden we deze beeldspraak aardig uitgewerkt terug n.l. in 't bekende: ‘Deftige Rijmers, kloeck van geest!’ Amaril is daar het gesteent, dat 's werelds rond geheel verciert; neemt uyt de ringh nu eens de steen, wat is 't dan als een slechte krans? Alles te zamen genomen, mag men aannemen, dat er behalve de treurspelen en eenige grootere gedichten, nog liederen van Starter bestaan, die niet in het Lusthoofken en nooit in de Friesche Lusthof zijn opgenomen.
Amsterdam. g.w. wolthuis. |
|