Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 38
(1919)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Kleine mededeelingen.89. Rapponische krachten.Deze uitdrukking, uit de Camera Obscura bekend (Humoristen) beteekent ‘groote spierkracht’, gelijk die, waarover zekere kermisreiziger-athleet Rappo beschikte. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk, dat deze bohémien aan wiens familie het Jodenduitsch wel niet vreemd zal geweest zijn, zijn naam ontleende aan het Hebreeuwsche râpha d.i. reus, (uit Genesis 14, 5, 2 Samuel XXI, 16, 18, 20, 22 bekend) uitgesproken als rappo. Zie Avé-Lallemant, Das Deutsche Gaunerthum 4, 457. g.a. nauta. | |
90. Sperzieboon.‘'t Eerste lid = sperge?’ vraagt Van Wijk in Franck's Etym. Wdb. d. Ned. Taal, Tw. Dr, (1912), blz. 634b. - Dat blijkt inderdaad zoo te zijn. - Als een manier om prinsessen-, heeren-, of suikerboontjes smakelijk toe te bereiden vindt men aangeprezen om ze op te schaffen gelijk men het asperges doet (zie straks de aanhaling), en daarmede is de benaming ‘sperzieboontjes’ verklaard. Dezelfde boontjes worden immers ook slaboontjes genoemd, omdat men ze wel als een salade voorzet? - (Heerenboontjes (koud) met een mayonnaise-saus was, in 1904, een der gerechten op een gastmaal in Zweden). Hoe men Aspergie- of Princesse-boontjes smaakelijk toebereid. Neemt groene Aspergie-boontjes, die niet al te oud zijn, trekt er de vezels af, bind ze dan in bosjes, en kookt ze in water gaar, laat ze voorts uitlekken, en losgemaakt zijnde, legt ze rondsom in een schotel, gelijk men met de aspergies doet, met wat gehakte petercelie op de rand, giet er dan een saus bij van gesmolte boter en muscaat, met een weinig azijn, als men wil; dit is een heel aangenaam eten. Chomel, Algem. Huishoudelijk... Woordenboek, Tweede Druk, 1778, I, 256b. a. beets. | |
[pagina 80]
| |
91. De drie laatste strofen van ‘Scheepspraet’.Dr. J.A. Worp teekent in zijne uitgave van de gedichten van Constantijn Huygens (II 126) bij ‘Scheepspraet’ aan, dat het hem niet gelukt is om uit te vorschen, op wien de toepassing in de laatste coupletten (reg. 57-80) slaat. ‘Misschien is de genoemde Jan één der Secretarissen van Maurits geweest’ - schrijft Worp. Ligt het vermoeden niet voor de hand - zou ik hier willen vragen - dat met ‘goeje Jan’ bedoeld wordt Johan of Jan Tuning, die - naar Worp ons elders (Briefwisseling van Constantijn Huygens I, xliii, zie ook aldaar blz. 183 noot 3) mededeelt - een der twee Secretarissen van Frederik Hendrik was, die kort na den dood van Prins Maurits overleed, en als wiens opvolger de jonge Huygens 18 Juni 1625 werd aangesteld? Volgens het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (III 1252) werd Jan Tuning 18 Dec. 1593 te Leiden ingeschreven als stud. litt., was hij ook licentiaat in de rechten en in 1608 Secretaris van Frederik Hendrik. Zijn sterfjaar wordt aldaar niet vermeld. Huygens zou dan in die drie laatste strofen zijn ambtsvoorganger hebben herdacht, op eene misschien wat al te gemeenzame wijze, hetgeen mede voor hem een reden kan geweest zijn om ze bij de uitgaaf achterwege te latenGa naar voetnoot1). Dat, voor het overige, het gedichtje als geheel door die weglating gewonnen heeft, behoeft hier wel niet te worden gezegdGa naar voetnoot2). c. bake. |
|