Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 37
(1918)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Briefwisseling van Aernout Drost met Potgieter en Heye.Inleiding.Onder Potgieter's papieren, die door de familie geschonken zijn aan de Amsterdamsche Universiteits-bibliotheek, bevindt zich de briefwisseling, door hem gevoerd met Drost en door deze met Heye en omgekeerd, in het geheel 52 stuksGa naar voetnoot1). Groenewegen en na hem Verwey maakten er reeds gebruik van, respectievelijk voor hun: Potgieter en Leven van Potgieter, terwijl deze zelf ze raadpleegde bij het schrijven van zijn: Leven van Bakhuizen van den Brink. Toen ik, bij het bewerken van mijn proefschrift over Aernout Drost herhaaldelijk de beteekenis van deze correspondentie opmerkte, leek mij een volledige uitgave gerechtvaardigd. Een volledige uitgave: immers, al lijkt het soms, dat een bekorting in een minder belangrijken brief het geheel niet onduidelijk maakt, zoodra een derde - in dit geval, wie den inhoud kort weergeeft - zich er in mengt, is het juiste verband weg. En hoe kan trouwens het beeld van de samenwerking, waarom het ons juist te doen is, volledig zijn, wanneer wij niet voluit hun schriftelijke gesprekken hooren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo was, met het bewerken van de enkele gegevens, die de biographen gebruikten, om Potgieter te teekenen, de schat - de rijke schat - niet uitgeput. Wanneer men de gansche brieven-rij doorleest, krijgt men een veel duidelijker indruk van de ontwikkeling, de belangstelling, de samenwerking ten slotte der ‘bentgenooten’: Potgieter, Drost, Heye èn Bakhuizen - want al treedt deze niet direct op, veel spreekt en schrijft men over hem - dan een der genoemde werken geeft. Daarom, omdat elk dezer, toch op zich zelf belangrijke personen in ‘het gemeenebest der letteren’, het best gekend wordt, als men zijn eigen geluid hoort en het bovendien een periode geldt, waarin schier op elk gebied der letterkunde, voornamelijk in de critiek, nieuwe banen gezocht èn gevonden werden, leek het mij niet ondienstig voor hun levensgroot portret een plaats in dit tijdschrift te vragen. Zoo ergens, dan geldt hier: ‘Le style c'est l'homme’. Immers, hoe teekenen de vrienden zich zelf in hun brieven, in hun liefde voor de buitenlandsche letterkunde, in hun streven naar oorspronkelijkheid en waarheid, in hun verwerpen van oude goden en niet lichtvaardig knielen voor nieuwe. Hoe zien wij dit Jong-Holland groeien - ik houd dit woord, al moet ik bedenken dat de brieven dateeren van najaar 1832 tot October 1834 - in zekerheid, bewuste voorkeur, in critisch gezag, in hun eigen werk bovenal. Maar bij veel gelijkheid, buigen zij zich toch naar verschillende richtingen. Heye ‘doet’ het eerst aan letterkunde, hij, de medische student: veel zet hij op touw, dat niet afgewerkt wordt, hij moet zich trouwens terugtrekken, als grootere geesten, door hem ingeleid in het werk, weliswaar, het woord nemen, èn als zijn praktijk beslag op hem gaat leggen. Dan eerst Drost de echte zoeker, de jonge theoloog, die al gauw tot het besef komt, dat de Hollandsche critiek op een laag peil staat en constateert, dat er ‘een flauwe, droomerige geest in onze letterkunde geslopen’ is; de jonge romanticus, die bewust zijn weg en zijn plicht weet, en anderen, wellicht grooteren, voorgaat en bezielt, en De Muzen opricht. Dan zien wij Potgieter zuchtend aan het werk trekken, aangezet door | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Drost: het critische handwerk voldoet hem gansch niet. Maar wacht maar, ook hij vindt zichzelf en zijn werk, en we zien hem tenslotte als volslagen criticus en auteur zijn eigen onafhankelijke plaats innemen. En Bakhuizen? Zooals ik zei, wij hooren hem zelf niet: toch kennen wij hem door de uitlatingen der bewonderende vrienden: hem, den geniale, die kan, wat hij wil, maar de ‘luie Bakkes’ blijkt. ‘Sous notre ciel, celui qui peut faire plus que des riens, ne doit pas rien faire’, klaagt Potgieter over hemGa naar voetnoot1). Tot de belangrijkste brieven behooren de volgende: 1. Voor de wijze, waarop de vrienden elkaar onderling critiseerden en terecht wezen, zijn kenschetsend: De laatste is tevens onze belangstelling waard, omdat wij daardoor een blik kunnen werpen in ‘het atelier’ van den kunstenaar. 2. Hoe komt Potgieter's eerste critiek tot stand? en wie staat hem met raad en daad bij en hoe?
3. De voorgeschiedenis van Europa - De Muzen, bevatten hoofdzakelijk:
4. Hun bestudeeren en bewonderen van de buitenlandsche letterkunde vindt men passim natuurlijk, maar kenschetsend in:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Hoe stonden zij tegenover de nationale romantiek: van Lennep's, Drost's eigen werk en dat van Mej. de Neufville?
terwijl deze laatste tegelijk een aardig voorbeeld is van een romantischen brief-stijl. 6. Eindelijk, die vriendschappelijke twist-gesprekken in brieven, over de heldin van Drost's roman, door Potgieter zelf gedeeltelijk aangehaald:
*** Bij het bestudeeren der brieven bleek de rangschikking van de catalogus der Amsterdamsche bibliotheek vrij willekeurig: na vergelijking ben ik tot een nagenoeg onafgebroken - opnieuw gedateerde - reeks gekomen. Elke brief vermeldt aan het hoofd de eerste nummering en den nieuwen datumGa naar voetnoot1). Natuurlijk was dit hier en daar een tasten. Als Potgieter een - ongedateerd - briefje schrijft aan een zijner vrienden en verzoekt ‘aan brenger dezes’ allerlei lectuur mee te geven, en een begeleidend schrijven bij die boeken een datum draagt, is het niet al te gewaagd, den eersten - Potgieter's - brief te dateeren: al bestaat de volstrekte zekerheid voor dien datum niet. De brieven van Drost en Heye waren gedateerd, die van Potgieter - copieën dus waarschijnlijk - niet. Dikwijls hielpen de bijdragen van henzelf en anderen in den Vriend des VaderlandsGa naar voetnoot2) - het orgaan dat eerst, voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
zij een eigen tijdschrift hadden, hun werk opnam - die besproken werden in de brieven en waarvan de verschijning, voor de maand-bepaling althans, vaststond, bij het vaststellen van den datum. Eveneens helderden vele aanteekeningen uit het dagboek van Beets, die het laatste jaar van Drost's leven een vurige vereering en warme vriendschap voor hem opvatte, duistere plaatsen op. Het was niet doenlijk en soms ook niet van voldoende belang alle namen en passages uit de lectuur, die de vrienden met elkaar bespraken, in de noten te verklaren en thuis te brengen. Voor zoover het noodig was voor den directen gedachtengang, heb ik ze wel vermeld. Vóór alles geeft deze briefwisseling, behalve een duidelijk begrip van de herleving onzer nationale critiek, een helder beeld, hoe de buitenlandsche romantiek, niet alleen hier bewonderd werd, maar met luide fanfares binnengehaald.
Utrecht. j.m. de waal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Briefwisseling.Drost, Heye en Potgieter 1833.I. A. 11. 24a.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
onregte gebezigd waren; want de domineerende toon in Hofmans muzikale novellen, is zoo wetenschappelijk dat men om er het ware genot van te hebben, muziekkenner moet zijn. De twee eenigste Romans van Jean Paul (Levana en Das Campaner Thal) waarover eene bepaalde wetenschappelijke kleur ligt, zijn niet met een Romantisch maar met een leerend doel geschreven. Doring en Flog ken ik niet genoeg (en heb er op het oogenblik niets van bij de hand) om er over te oordeelen. Maar gij zult mij moeten toestemmen, mijn Vriend, dat hier en daar verspreide Encyclopedische wetenschappelijkheid, geheel verschilt van eene wetenschappelijke kleur: deze toch is eene bepaalde tint welke over het geheele werk verspreid ligt en juist waar deze tint het meest doorschemert houdt het werk op, zuiver Romantisch te zijn (bij U.b.v. op die plaatsen waar de Theologant uit de mouw kijkt). - Over het geheel echter zou ik wel eens van U willen hooren mijn vriend welke wetenschappelijke kleur dan over uw Roman verspreid ligt. Zoo zoude ik redeneeren wanneer ik in een Dispuutcollege was - doch daar eene Recensie geen Dispuutcollege is wil ik de zinsnede wel uitschrappen - ik wagt hier echter nog uw antwoord op. - Mijne vooringenomenheid met Colonna's werk (zooals gij het noemt) is een plagerij om U voor Uwe kleine pralerij met een werk dat gij niet kent, een weinig te straffen, ik ken het ook niet. De schat van oudheidkundige kennis moet er in blijven, want zij is wezenlijk in uwe Roman verspreid. Ten opzichte van Soranus hebt gij gelijk, ik zal het doorschrappen want ik had het uit dat oogpunt niet beschouwd. De Batavische Camillus vind ik wezenlijk een onnoodig vertoon. Voor een groot meester zal (omdat gij het wilt) iets anders komen. Gij vindt de aanmerking over den persoon van Caelestius niet juist. Ik vind nergens eene aanmerking als die over zijne eerste opkomst: meent gij die? De schrijvers zullen eene tierceering ondergaan. De aanmerking die het geheel besluit moge ten opzigte van bladz. 5 der voorrede niet ad rem schijnen; ik geloof echter dat ze niet geheel ongepast is. Meent niet enz. is eene gewone betuiging van alle schrijvers, en hoewel ik als vriend weet dat dezelve de taal van uw hart is; weet ik dit als Recensent niet. En zij is dus voor het publiek dat mij alleen als uwen Recen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
sent beschouwt niet ongepast. Ook hierop zie ik uw antwoord tegemoet. Ziedaar dan lieve vriend U even opregt geantwoord, als gij mij geschreven hebt: zal onze vriendschap ook voor onze goede smaak en voor ons verstand belangrijk en nuttig zijn: dan moet deze opregtheid immer de grondslag der beoordeelingen blijven uitmaken, welke wij over ons wederzijds werk elkanderen toezenden. Mij zal het aangenaam zijn, dat zij het steeds blijve. - Gaarne had ik U gisteren reeds geschreven maar ik had cholerawachtGa naar voetnoot1) en kreeg dus eerst uwe brief toen ik des avonds laat tehuis kwam. Vaarwel groet Bakkes enz. Voor ik tot het omwerken der Recensie overga, zie ik uw antwoord tegemoet. Vale mi corculum.
t.t. heye.
N.B. ik spreek niet bepaald van de gravure maar van het vignet zooals het daar is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Drost aan Heye 4 Dec. 1832. Leiden. (Eigendom van mr. N. Beets; de brief draagt dus geen nummer).Amicissime.
Alvorens mij der nachtelijke rust te wijden, wil ik nog een paar bladzijden aan u volschrijven, een voornemen even lang reeds gekoesterd als uitgesteld. Ligt dat ik nog langer wachtte, wanneer ik niet vreezen moest u te mishagen en lang nog van een brief van uw hand verstoken te blijven, naar welken ik inderdaad met reikhalzend verlangen uitzie. Voorwaar, tot nog toe is onze correspondentie vrij kwijnend, juffr. Hermingard heeft al over zich doen spreken: maar ach, vaders spreken zelden gaarne over hunne dochters: echter weet ik niet dat ge mij over iets anders geschreven hebt en toch het veld der letterkunde is zoo uitgestrekt, levert zooveel gelegenheid op! Ik maak dus staat op een echt-letterkundigen brief en wel zoodra mogelijk; wezenlijk meer dan immer heb ik thans behoefte aan verstrooijing. Hier de eeuwige examen-zorgen, daar het vaderland, het arme vaderland, voorts mijn verpligting om tehuis te blijven | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
(o dat kost mij menig zwak oogenblik) en dan nog zoo veel, zoo eindeloos veel. Zekere droevige lusteloosheid belette mij nog altijd de recensie der SchijndoodeGa naar voetnoot1) af te werken: ligt echter, dat ik om mijn belofte gestand te doen, dezelve hierbij nog in zal sluiten. Slechts spijt het mij den armen schrijver den Nieuwjaarsdag er door te verbitteren, want veel goeds en loffelijks kan er in waarheid niet van gezegd worden. Dus kon het mogelijk zijn tot Januari te wachten als dan zal ik gereedelijk elke maand een recensie geven en mag van der Chijs mijn naam weten, indien het tenminste met mijn examen gelukkig afloopt. Ingesloten ontvangt ge de VolksalmanakGa naar voetnoot2) met mijn plan van recensie. Wees zoo goed ze te toetsen, uwe bijvoegsels er nevens te stellen en dan overgeschreven aan van der Chijs te zenden. Indien ge de Almanak van Beyerinck op gelijke wijze recenseert, zal ik dezelve op dezelfde voet nalezen en overschrijven. Weinig heb ik er van kunnen zeggen, nu waartoe dient dat laf en flauw gevlei, doorgaans in onze aankondigingen gewauweld: het onkruid moet uitgeroeid. Geen Nagels zulke geschiedkundige verhalen of H.K.H.Jr. vertalingen leveren. Bij van der Chijs ben ik eenige malen geweest, zijn Ed. bevalt mij wel. Waarlijk dokter, gij hebt het zeer verre gebragt. Zoo stijgt gij dan reeds tot de hooge spreekstoel van Salig-Neerstig? Deel mij, ik bid u, deel mij iets van het voorregt der Felicianen mede. Spreekt gij van Lennep nog druk? Heeft Zed. iets onder handen? En schrijf mij toch veel dergelijks, veel ook van uwe letterkundige ondernemingen, aan tijd zal het u niet haperen, denk ik en uwe correspondentie moge zeer uitgebreid zijn, ik hoop er echter niet een der laatste plaatsen in te bekleeden. Wat hebt ge zooal aan de Almanak onzer Academie geschonken? Mijn vertaling van Byrons Afscheidsgroet aan het vaderlandGa naar voetnoot3) wordt geplaatst. Heden hebben wij weinig nieuws hier gehoord. De Hemel weet wat wij morgen vernemen zullen. Het zijn hoogst belangrijke dagen. Ach goede God, mogten zij beslissend zijn. Zoet klinken mij de bulderende windvlagen in het oor bij het denkbeeld, dat de woeste storm Gods werktuig kan zijn om de magt | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
der schandelijkste onregtvaardigheid te fnuiken en Engelands en Frankrijks vloten dugtig te teisteren en te beschamen. O wat wenschen wij naar den eerlijken vrede en vooral wij die thans door de vreeze gefolterd worden, welligt spoedig zoovele hooggeplaatste vrienden uit ons midden te zien vertrekken en achter te moeten blijven. Van den Brink heeft mede thans vrijheid erlangd om in geval van noodzakelijkheid als jager mede te gaan: hij vangt aan te exerceren, maar werd vandaag door ligte ongesteldheid, zooals meer zijn gestel trof, verhinderd die oefeningen op zijn kamer aan te vangen. Nog eenmaal echter: God geve, dat alle bezorgdheid door een eerlijken vrede weggenomen worde. Vuriglijk wensch ik dat voor mijn Heye, voor mijn Bakkes, voor 't dierbaar vaderland en den koning, voor iederen vriend en studie-broeder, voor alle goeden. - Amen. Ik ben zeer verlangend te vernemen of uwe recensie van Hermingard in den Vriend van deze maand reeds geplaatst is. Als zulks het geval is, hoop ik een exemplaar te ontvangen. Schrijf mij omtrent een en ander spoedig en geloof mij steeds.
t.t.
drost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
III. 6 Cu. No 1: Drost aan Heye.Leiden 13 February 1833.
Amicissime!
Indien ge uit mijn stilzwijgen het resultaat maaktet, dat ik u vergat, zoudt ge u in waarheid zeer vergissen en mij zeer miskennen, waarlijk niets is minder het geval! dikwerf ben ik zeer moeyelijk op mij zelven, om het uitstel waaraan ik mij telkens schuldig maak en daardoor, ten deele tenminste, onze briefwisseling nog altijd die levendigheid doe missen, welke ik er zoo gaarne aan verbonden zou zien, waarlijk 't is nu bijna reeds vier weken, dat ik herwaards vertrok en in al dien tijd hebben wij gezwegen alsof wij met Harpocrates in wedstrijd stonden. Vriend laat het ons dien eeuwigen zwijger gewonnen geven! Ik heb wat nader kennis met Van der Chijs gemaakt, maar dat zal hij u reeds geschreven hebben, want die briefwisseling schijnt vrij wat levendiger te zijn. Hij bevalt mij zeer goed, ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
zijne gade komt mij voor een lief vrouwtje te zijn, beide schijnen mij zulke gelukkige menschen en deze enkele bijzonderheid doet mij reeds hooge belangstelling voor hen opvatten. Ach waarachtig gelukkigen treft men zoo zeldzaam op deze wereld aan. Hij deelde mij wat aanmerkingen over Hermingard mede, waarin de strenge en minder poetische oudheidkenner een beetje doorstraalde, ofschoon het mij aan de andere zijde zeer veel genoegen deed dat dit werk hem zoo veel aandacht waardig was voorgekomen, terwijl ik er wel vroeger gebruik van had wenschen te maken. Jammer dat nu alle aanmerkingen te laat komen! in ons klein landje is er niets mede uit te voeren, wat eenmaal geschreven staat moet geschreven blijven tot het geheel vergeten is. In Frankrijk of Duitschland kan men hopen zijne jeugdige dwalingen eenmaal uit te wisschen en in eenen herdruk, de veel vermeerderde en verbeterde uitgave, te herstellen, maar de arme romanschrijver die zich de mogelijkheid van iets dergelijks eens in het hoofd haalde zou zich jammerlijk bedrogen vinden. Daarom, indien ergens, dient men hier wel aan het nonum prematur in annum te denken, want elk vlekje, het minst zigtbare sproetje blijft staan, onuitwischbaar staan en wezenlijk 't zijn juist niet altijd grove onvolkomenheden welke ons bij het bedaard onderzoek meest hinderen. De Vriend van deze maand heb ik nog niet ontvangen. V.d. Hey schijnt traag in derzelver toezending, ik ben er verlangend naar; op verzoek van Van der Chijs heb ik een kort verslagGa naar voetnoot1) van den studentenalmanak onzer hoogeschool gegeven, er viel weinig van te zeggen en strenge waarheid en berisping mogt ik mij hier niet veroorloven. Voor het overige heb ik in die rubriek van arbeid niets onder handen, zijt gij steeds ijverige met de kritische pen in de weer? Van der Chijs is, trouwens dit laat zich van zelf begrijpen, zeer voor de verbetering van het mengelwerk; hij zal ook dit u reeds geschreven hebben en stukken van u verwachten. Hebt gij het stukje van uw zwaard ten dien einde afgestaan, wanneer gij iets van belang geeft of belooft te geven zal ook ik niet achterblijven mijn best te doen, inderdaad, ik wensch den Vriend vele vrienden toe en zou niets liever willen dan zijn savoir vivre te kunnen verbeteren, maar daartoe moet hij uit de handen der redevoeringmakende schoolmeesters en niet minder pedante Mrs | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
anders blijft hij spijt alle klagten en jeremiaden een slungelachtige jongen die van school is gegaan om bij eenen notaris geplaatst te worden! ... Ik heb dezer dagen Robidé's uitnoodiging tot de romanschrijververeeniging ontvangen; op dit oogenblik heb ik daarvoor nog niets gereed, maar het is mogelijk dat ik weldra iets in gereedheid zal kunnen maken, dewijl er twee verhalen op stapel staan, het een ten titel voerende de BurgtgeestenGa naar voetnoot1), het andere Hoeks en KabeljaauwsGa naar voetnoot2). Mijn Letterkundig tafereel voor den almanakGa naar voetnoot3) van 't S. en G. is bijna afgewerkt en ik heb van 't plaatje daarvoor reeds eene schets van mijn' teekenaar ontvangen. Aanstaande maandag veertien dagen zal ik mijn eerste voorstel doen, ge kunt dus begrijpen dat mijn hoofd doorgaans met zeer heterogene denkbeelden vervuld is en er voor de letterkunde zeer weinig gelegenheid overblijft, te meer nog dewijl er hier zoo veel tijd aan 'k weet niet welke dingen versnipperd wordt en verloren gaat. Is uwe muze sinds onze scheiding u dikwijls goedgunstig geweest? ik ben zeer verlangend er iets van te vernemen. Den 8sten FebruarijGa naar voetnoot4) zult gij ongetwijfeld aan ons gedacht en u de genoegens van het vorige feest herinnerd hebben, wij hebben het thans echter op verschillende wijzen gevierd: sommigen op 't soupé in den schouwburgzaal, anderen op hunne kast in stille eenzaamheid, wederom anderen, en tot deze partij behoorde ik, bij Junius, een' der bekroonden; Bakkes was bij het laatste tegenwoordig en ging (?) des morgens uit de comedie naar huis, hij deed het een, zonder het ander na te laten. Wij hebben ons zeer wel vermaakt ofschoon met eenig leedwezen dat de vereeniging van het vorige jaar niet hervat was. Nu vriend! voor ditmaal zal ik eindigen. Schrijf mij spoedig en veel, mogten er wat verzen bij zijn! In een volgenden zal ik u over de objectiviteit der kunst een en ander schrijven, waaromtrent ik uwe gedachten wel wenschte te kennen, zoo ook over den Wilhelm Meister en de bekäntnissen einer Schöne Seele van Göthe. Ik had reeds ditmaal daarover wenschen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
handelen, maar zie, 't is te laat geworden. Vergeef de gekenmerkte haast welke u de ontcijfering moeijelijk zal maken en denk veel aan uwen opregten vriend. drost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. A. 11. 24b. Heye aan Drost.Amsterdam, 15 Febr. 1833.
Waarlijk lieve Vriend ik heb U niet beschuldigt mij vergeten te hebben, want ik zie helaas den balk in mijne oogen te wel om naar de splinters van anderen te durven kijken en ik heb mij zelven op het stuk van brieven beantwoorden en schrijven zooveel te verwijten, dat ik op U niet knorren durf maar U alleen zal zeggen dat ik U reeds zoude geschreven hebbe, indien ik niet dagelijks een brief van U had tegemoet gezien. Dezelve is thans (waarvoor ik U dank zegge) ten spijt van het embargo der bezigheden die op U drukken binnengekomen, en ik haast mij daarom dezelve te beantwoorden om naderhand nog eens wat met U te keuvelen. Het verheugt mij dat gij met van der Chijs in nader aanraking gekomen zijt: ik geloof dat het juist datzelfde huiselijk geluk is, hetgeen mij zoozeer tot die goede menschen getrokken heeft en mij menig uur daar gesleten met genoegen doet herdenken; bovendien heeft v.d.Ch. eene eigenschap welke zijne omgang dikwijls zeer belangrijk maakt; dat is een warm hart en een koel hoofd. Hij kan iets streng beoordeelen hetgeen hij zeer bewonderd en dit is eene gave welke niet alle oordeelkundigen bezitten. Het bevreemdt mij eenigsints dat gij den Vriend nog niet ontvangen hebt: ik krijg dezelve altijd op den 1sten van de maand: zijt gij dus wel zeker dat v.d.Ch. aan van der HeijGa naar voetnoot1) geschreven heeft dat hij er U een moest bezorgen? - v.d.Ch. heeft mij nog weinig over de toekomstige rigting van het mengelwerk geschreven (want onze briefwisseling is niet zoo druk als gij U verbeeldt) ik kan hem echter dat wapenlied waarover gij schrijft niet laten voor den Vriend; want het behoort tot eene periode welke ten minsten voor het oogenblik | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
geheel voorbij is en zou dus de belangstelling niet alleen niet boeijen maar zelfs ongepast en ongeschikt voor onze tegenwoordige toestand zijn. Ik heb hem daarom een ander vers gezonden Bemoediging geheten hetwelk ik naar een schema, dat ik kort na den val der Citadel van Antwerpen ontwierp, vervaardigd heb. Het spijt mij dat ik niet eerst uw oordeel er over heb kunnen vernemen, maar ik heb het voor een paar dagen eerst afgemaakt en het is nu reeds de helft van de maand. In het begin der volgende maand zal ik eenig Proza-mengelwerk onder den titel van Herinneringen en Opmerkingen sturen, hetwelk ik van tijd tot tijd hoop te vervolgen. - Het zal bestaan uit kleine opstellen, gedachten en vertalingen in den smaak zooals gij ze reeds van mij kent. Ik ben echter te rade geworden om mij wat mijn Prozawerk betreft onder den naam van Ericeus te verbergen. Gij kent de geest hier in Amsterdam, lieve Vriend en zijt gewisselijk met mij overtuigd, dat ik mij als Doctor nadeel zou berokkenen door mij in de letterkundige wereld te veel op den voorgrond te plaatsen: derhalve piano va sano. - Ik hoop, dat gij, nu ik den baan gebroken heb, ook van tijd tot tijd iets van de schatten uwes geestes voor den Vriend zult afzonderen. Aan kritischen arbeid heb ik in den laatsten tijd weinig gedaan: intusschen staan er drie recensien op het touw, die van Beelo, Sifflé en de Nederlandsche ZangtoonenGa naar voetnoot1). Ook ik heb onlangs Robidé's uitnoodiging tot medewerking ter uitgave van Romantische stukken ontvangen en ben niet ongeneigd mij duce Drostio eens aan de Romantiek te wagen: ik heb daartoe het plan gemaakt de geschiedenis van Fleurette de eerste minnaresse van Henri iv als novelle te behandelen: waartoe mij vier keurige gravures welke in ons huisvertrek hangen aanleiding gegeven hebben. Ik ben echter nog niet begonnen en weet ook niet of ik dit wel spoedig zal kunnen doen: ik zal dus ook (gesteld dat het goed uitviel) waarschijnlijk tot het eerste deel waar toe ik schriftelijk onder aan de circulaire verzogt ben, niet kunnen bijdragen. Ik bid U mij te schrijven of gij ook weet dat er reeds iets goeds over dit onderwerp bestaat. Met bijzondere belangstelling zie ik de drie stukken tegemoet welke gij op stapel hebt staan; waarlijk ik bewonder uwe werkzaamheid, welke zoozeer met den tijd weet te woekeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik stel mij voor hoe gij daar eenzaam op uwe kamer zit, met de strenge Dogmatiek in een zwarte tabbaard aan de regter - en de jeugdige Muze in een grieksch gewaad met golvende plooyen aan de linkerzijde. Ik zie hoe zij de rimpels gladstrijkt, welke het ambtsgelaat van den Ouden Heer op uw voorhoofd doet ontstaan, en hoe gij getroffen door haar liefderijke zorg U voor een poos in hare armen werpt, om opgeruimd en gesterkt tot uw ernstig onderhoud met den statigen stelselman (zoo iets hetgeen een ledenman voor de ontleedkundigen is, een voorwerp namelijk dat men verschillende standen en houdingen geeft), terug te keeren. Doch ... de wind fluit door de lucht, de regen klettert tegen het vensterglas en het kagchelvuur brandt minder helder, teekenen die mij nopen om ter ruste te gaan en U voor heden avond vaarwel te zeggen: mogten er van de gepeinzen des avonds alleen vrolijke beelden in uwen geest overgebleven zijn en U als geniussen der liefde, der vriendschap en der letterkunde in uwe droomen omzweven. Vaarwel, tot morgen. 16 Febr. - Goede morgen lieve Vriend! de storm heeft zich ter ruste gelegd en de zon is heerlijk en pragtig opgestaan en prijkt in den blaauwen hemel als een edelgesteente op het voorhoofd van een bekoorlijk meisje: het schijnt een schoone lentedag te zullen worden en zoo niet het genoegen van aan U te schrijven mij aan mijne kamer boeide, dan was ik reeds het muffe slaapvertrek ontvlugt om de zoete adem der jeugdige lente in te ademen; nu echter zal ik mij vergenoegen met de vensters open te zetten .... Waarlijk ik zit hier al vrij aardig op het oogenblik: helder vlamt het hout in mijn kagchel en tempert de koelte der ochtendlucht die mijne vensters binnenstroomt: even als thans in de natuur huw ik dus de winter aan de lente en vereenig hun beider genoegens zonder eenige last van hen te hebben: want dat de lente onder onzen noordelijken hemel dikwijls een lastig en wispelturig nufje is, hebben wij dezer dagen nog al eens gelegenheid gehad te ondervinden: ik heb het ook daarom, zoo ver nog niet kunnen brengen dat ik een vers op haar maakte en toch geloof ik dat ik er toe zal moeten komen, want niettegenstaande al haar coquetterie en pruderie trekt hare bekoorlijkheid mij zoo onwederstaanbaar aan, dat ik mij zeer gelukkig gevoel wanneer ik op een schoonen dag, na de winterkleederen te hebben uitgetrokken, mij eens in hare armen werpen kan en daar het thans niet zoo druk is met de praktijk, ga ik nog al eens wandelen: o hoe gaarne zou ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
willen, dat gij hier waart lieve Vriend, om mijne gedachten te deelen op zulke wandelingen, en dezelve te verligchaamlijken (als ik het zoo eens noemen mag). Doch laat ik ophouden met mijne poetische wenschen en droomerijen; gij zijt als gij deze ontvangt misschien bezig met over de uitlegging van het woord
Ga naar voetnoot1) een paar douzijn kantteekenaars en uitlegkundigen te vergelijken en hebt dus geen ooren en geen hoofd voor lente-wandeling-beschrijvingen (een nieuw koppelwoord) ... en echter wanneer ik uw brief nazie bemerk ik dat gij zoo vriendelijk zijt U naar het welvaren mijner Muze te informeeren en dat ik dus nolens volens gedwongen ben nog eenigen tijd over mij zelven en mijne poetasterij te spreeken. Hiertoe wil ik dan een nieuw blaadje besteden en niet dan met een zekere huivering beginnende verzoek ik uwe toegevende en verschoonende aandacht.
Ik geloof dat ik U een gedeelte voorgelezen heb lieve Vriend van het stuk getiteld Herinnering en mijn plan daarmede heb meegedeeld, ik heb uw inzigt daar omtrent gevolgd en het laatste gedeelte van de eerste afdeeling is nu als volgt: Maar schoon goud en zilver pralen
Op het veld en in den vloed;
Schooner vonklen in den hoogen
Sterren aan des hemels boogen,
Met een liefelijke pracht .....
Zijn 't der Englen vriendlijke oogen?
Wakend in den duistren nacht
Dat geen onheil neer zou dalen
In het kinderlijk gemoed
Vroom en goed.
Ja zij zullen om mij zweven
Als de slaap mijn' oogen sluit,
En getrouw ..........
Zwijg zoete luit!
Geen magt weerhoudt den vloed door stormen voortgedreven:
De bloem verwelkt, de lente gaat voorbij,
Waartoe dan 't hart verweekt door teedre mijmerij!
Kracht eischt het lot van ons, bij 't vroom en heilig streven
Naar deugd en wetenschap: wien nood noch storm doet beven
Hij, hij alleen, is waarlijk groot en vrij. -
Zwijg dus mijn luit: ach: droomen is niet leven!
Zoo gij dien tijd niet weer kunt geven,
Maal dan zijn beeld ook niet in uwe melodij. -
Ik ben vervolgens aan het tijdvak mijner geestesontwikkeling | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
begonnen: maar ik heb er nog niet veel aan gedaan. Intusschen heb ik een ander vers op stapel gezet, hetgeen ten titel voert Huiselijke winteravond in 1932. Gij moet weten lieve Vriend! of liever gij weet dat ik met Tollens gaarne uitroep: ‘Zingt geen wondren die men ziet’: lang reeds voor dat onze volksdichter dit schreef was ik van dat gevoelen en ook mij was, wanneer het een der groote mannen of groote daden betrof welke ons tegenwoordig tijdvak opgeleverd heeft: de stof te stout,
Mij d' allerwarmste zang te koud,
De wondren mij te zeer nabij. -
Ik heb echter toen op eenmaal begrepen dat ik geen beter sluyer over het tegenwoordige kon werpen dan door mij in de toekomst te verplaatsen en ik stelde mij derhalve voor hoe een eeuw verder een huisvader op een koude winteravond aan zijne kinderen van den lang verleden heldentijd zou vertellen, waarin het kleine Holland aan de magten der aarde wederstand bood en door moed en deugd na lange worsteling (God geve het) de overwinning behaalde. Dit denkbeeld heb ik derhalve ter inkleeding van eene dichterlijke beschouwing van ons levenstijdvak gekozen. (Arme Vriend! het blaadje is vol en toch moet gij nog meer lezen: doch gij hebt op het voorbeeld van Sterne en Weyland medelijden met de stokpaardjes en ik begin dus stoutmoedig een nieuw velletje). (De rest ontbreekt). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Ah. 39a. ± 14 Juli '33 (zie volg. brief). Zaterdagmorgen. Potgieter aan Drost.Beste Vriend.
Gij zult een voortreffelijk leeraar worden, want Gij betracht nu reeds wat Gij weldra anderen als heilige pligt zult aanbevelen. Mijn booze luim van Woensdagavond beantwoordt gij door het verbeteren mijner voorredeGa naar voetnoot1), neem er mijn hartelijke dank voor. Uwe vriendschap wier raad ik gaarne volgde, heeft mij in | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
staat gesteld de voorafspraak gisteren aan Westerman te zenden. Heden ontvang ik van hem het nevensgaande. Wilt Gij het nog eens met mij doorloopen en dus gloeyende kolen op mijn hoofd werpen? Hierbij een proeve van noten. Hebt gij een Charles xii van Voltaire, zoo leen mij die s.v.p. Maandag, wanneer ik hoop, dat gij mij een en ander zult willen terugzenden. Vul ook s.v.p. die noot over ‘dat wijsgeerige gevoelen’ enz. in en zeg mij uwe gedachten over die noten. Que de bruit pour une lettre, denk ik dikwijls bij mij zelven.
Uwen verpligten
p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Ah. 20a. 1833. 16 Juli '33. Drost aan Potgieter.Amicissimus,
Hiernevens het proefblad van Axel terug. Ik las hetzelve met hoog genoegen. Vele gedeelten zijn zeer dichterlijk gedacht en dichterlijk vertolkt. En nu mijn aanmerkingen. Alle wil ik u meedeelen en ter overweging geven zonder (stel dit voorregt op prijs) derzelver waarde door een rethorische figuur te bepalen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+En zelfs geen stormwind brak die wet. En voor geen stormwind
zweeg die wet. (Brak volgt dadelijk weer).
Ga naar margenoot+Voor Karel zelf zag naar een bruid. (zulk een regel is u niet waardig).
Ga naar margenoot+Van spiets en klingen om hen heen. (Een wapenflikkeren enz.).
de blanke ring: der spietsen ring.
Maar Axel rept zich fluks van het paard
en elk verschanst zijn rug. Zijn zwaard
maait vreeslijk rond, een gierend suislen,
en knieën buigen, schedels duislen. (Wat dunkt u van deze lezing).
O heerlijk, houdt zijn arm den eed,
Ga naar margenoot+zijn vingren slapen om 't geveste
zijn bloed verstijft en heel 't geweste
wordt zwart voor hem. ('t laatste begrijp ik niet).
En d' eerste vlug als 't ademhalen
Ik wenschte wel te lezen:
Een jonkvrouw vlug als 't ademhalen
draaft allen voor op 't tijgerros.
In groen gewaad: heur rozenblos
Gloeit als de lentemorgenstralen.
Ga naar margenoot+Op Latmos enz. op Latmos kruin den herdersknaap
bleef ga slaan in zijn eeuw'gen slaap.
Zoo kan de vergelijking er door, maar Diana met der
liefde-lach den rustig slapenden Endymion beziende, kan
moeilijk het beeld zijn van Marye bij den doodelijk ge-
wonden Axel. Daar moest zij 't lagchen vergeten.
Niet schooner was, enz.: Zoo schoon als hij die haar verrukte,
Was Axel over wien zij bukte.
En ('t derde) met de teerste enz.
met milde en teedre zorgbetooning.
Zij zat bij zijne enz. Daar zat zij.
Ga naar margenoot+'s verzoekers droomen: des boozen droomen.
het bijt
het bitterst, ik zou verkiezen: het grimmigst.
't was vreugd er zoo op in te houen:
't Was vreugd 't breede zwaard te zwaayen
En kop, bij koppen weg te maayen.
Gelijk de zeisen het rijpe graan.
‘De brief, door Karel mij gegeven ...
't Geldt hier mijne eer ... Voort, voort, 'k moet gaan ...
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen oogenblik mag ik verwijlen’,
Zoo raast hij in het koortsig ijlen.
(Hinderde u zelf die bank-van-leening-term niet?)
Ga naar margenoot+op nieuw op: op nieuw in.
En dood en leven: de dood en 't leven
op het hart der schildmaagd??.
Ga naar margenoot+een lijf?
en 't, lees dien 't.
Er streed in hare donkere oogen
In 't glansend donker van haar oogen.
Streed hooger vlam en lager vuur.
Wand en wan voor winden en winnen?
Ga naar margenoot+Als lente 't aardrijk op gaat (ik zou verkiezen komt wekken).
En 't roert zijn hart en doet het wel.
Dan is 't om 't hart hem naamloos wee,
Als 't Zwitsers is in, enz.
En bij dat tintlend. Bij 't helder-tintlend enz.
Ga naar margenoot+Als het Franzen! uw cither doet. Als Franzens teedre
cither doet.
Ga naar margenoot+Wat hart of in haar boezem slaat:
Voor deze regel zou ik schrijven:
Nooit roept men haar tot wil of daad.
Ga naar margenoot+Werd het eenzelvig: werd de eenzaamheid van 't slot.
Mijn lijf gered - mij dan eerst dier: Mijn lijf gered, eerst
dan mij dier.
Voor een volgend proefblad hoop ik meer tijds te hebben. Na de meeste groeten blijf ik in haast en hoopende U vóór den bepaalden Woensdag te zien t.t. drost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Ah. 39c. ± 22 Juli 1833 (zie volg. brieven). Potgieter aan Drost.Precettone mio.
‘Je ne fais que de la vile prose’ is een dier woorden van den heiligen man van Ferney, die mij regt boos zou kunnen maken. Immers stel ik mij in vergelijking der beschaafde Muze, het proza naar die uitspraak als een eenvoudig landmeisje voor, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
dat zonder arg of list in het eerste boersche gewaad het beste de wijde wereld in kan gaan. En toch, zoo dikwerf ik beproefde mij buiten de enge grenzen eens briefs - waarin ik hare luimen geheel botvieren en haar wel eens van den hak op den tak doe springen - met haar te wagen, zoodra ik haar voor grooter gehoor dan dat van verschillende vrienden wil doen optreden, dan gaat zij telkens voor den spiegel staan, kiest en verwerpt in het oneindige et est coquette, comme on ne l'est pas. Zoo was zij het gisteravond, toen ik beproefde een voorwoord voor Westerman te schrijven. Ai lieve, gij die beter met meisjes kunt omspringen, dan ik, zie en zeg mij, waarom zij zich in het gewaad, dat ik haar gaf, ook nog niet bevalt. Gij zult er mij, die waarlijk een Chevalier de la triste figure ben, een wezenlijken dienst mede doen. A ce soir! die handel, die handel! Woensdagmorgen. Uwen e.j.p.
Vergeef de overvloed van inkt, door een oud-Hollandsche dienstmaagd hier en daar op regt oud-Hollandsche wijze verspild. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. Ah. 39b. Eind Juli 1833 (zie volg. brief). Potgieter aan Drost.Caro Amico.
De griep is nog altijd bij ons en ik zelf houde heden mijn kamer. Er is dus niet anders op, dan U de proef te zenden zoo ongelukkig als zij is, alleen met U sprekende zou ik hare menigvuldige fouten kunnen verbeteren. Ei lieve, loop haar eens door, verbeter haar, waar gij wilt met uwe gewone goedheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
en zend ze mij morgenochtend met een woord of wat van uwe hand erbij terug. Alle de aanhalingen zal ik zelf wel corrigeeren, maar ik heb geen Sr. Walter en kan er geen uit een leesbiblotheek krijgen. As you have leisure and opportunity to choose out of a profusion of beautiful editions, I hope you will be kind enough to mind this business for me. Mag ik - neen - ik mag immers den Heer Westerman bij U zenden voor zijn derde Deeltje. Zeg mij eens gul en rond uw gedachte over die plaats uit het dagboek? To you a fair good night
And happy dreams and slumbers light.
Friday night. Yours truly e.j.p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
X. Ah. 20c. 2 Aug. 1833. Drost aan Potgieter.Zoo is dan mijn vrees bevestigd: mijn Potgieter een prooi der griep. De goede hemel schenke hem en de zijnen geduld en spoedig herstel. Met groot genoegen heb ik de aanteekeningen gelezen: even opregt als ik uwe eerste wijze van commentarieerenGa naar voetnoot1) afkeurde, betuig ik thans, dat ze mij uitermate behagen. Het fragment uit uw journaal is allerliefst. Ik verlang er naar een en ander in schrift en druk te zien. Wat dunkt u van beide. De eerste wensch hoop ik ten spoedigste vervuld te zien, daarna de tweede. Zend Westerman bij de gansche wereld, slechts bij mij niet. Wat zou ik, horzel in der Muzen-gaarde. Wat zijt gij bitterGa naar voetnoot2). Ge wenscht dat de Heraut een ridder als van Lennep aankondige en schrijft dan ... zie de scherts is te erg. Als straf wil ik nu beweren, dat een vertaling nog wel zoo fraai is als het oorspronkelijke. Het woord romance hinderde mij eenigszins in den titel van Axel. Een Zweedsche saga, zou dunkt mij karakteristieker zijn. Wilt gij: The Lament of Tasso beoordeelen? beschik er dan bij mij over. Het gedicht is schitterend: van Lennep's weeklagt is ook heel mooi, maar is minder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘introduction’ van ‘the public most obedient servant Nayler’Ga naar voetnoot1) is rijk aan pedanterie. Schenk ons een vertaling van ‘the prisoner of Chillon’: het verdient een overbrenging van uw hand. Spoedig herstel wordt u en uwe geëerde tantes nog eenmaal toegewenscht door t.t.
drost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XI. Ah. 39e. begin Aug. 1833 (zie volg. brief). Potgieter aan Drost.Vous m'avez attendu comme le moine l'Abbé niet waar beste Vriend? Ei lieve, zeg ja, maar voeg er niet als Heye bij: ‘wij hebben ons heerlijk vermaakt’, dat mij, nog meer in uwen mond, dan in de zijne als een beschuldiging zoude klinken, daar gij er het regt toe zoudt hebben. Ik weet wel, dat hij het zoo niet gemeend heeft, dat de Vriend hem absorbeert, dat hij weldra tegelijk het type en het model van een redacteur zal mogen heeten. Gij echter: ‘doorluchtig volgeling op 't heerlijk glorie-spoor’ zult, hoop ik, nog niet zoo met uwe nieuwe roepingGa naar voetnoot2) geïdentificeerd zijn, dat gij geen oor meer voor mijn nederige bede zoudt hebben, que voici. Yntema had van mij: de ter dood veroordeeldeGa naar voetnoot3) voor Augustus ter plaatsing bekomen. Toen schikte het zich niet die op te nemen, ik gaf toe. Nu wilde hij weder voor September uitstel vragen. Ik wierd knorrig, nu buigt hij zich en zwicht, maar ik die gaarne Woensdag uw oordeel en dat van Van den Brink over het stukje gehoord had, werd door mijn ongelukkige griep daarin belet en heb niet meer tijds om veranderingen te maken dan heden. Reeds van avond wil hij de proef terug hebben, och wees zoo goed, loop die eens door, geef mij uwe aanmerkingen en verbeteringen op uwe gewone verpligtende wijze en doe daardoor een goed werk voor een zieken vriend. Ik verheug mij reeds heden avond een keurig geschreven brief te zullen ontvangen vol van juiste opmerkingen en heusche terechtwij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
zingen. Ziedaar, hoe de menschen zijn! de dikwerf bewezen gunst wordt regt en de schroomvallige bescheidenheid vrijpostig. Een bezoek zal mij alleraangenaamst zijn: zoodra de vrees voor besmetting met de laatste sporen der ziekte zal geweken zijn. Tot dan vaarwel. Vrijdagmorgen.
Uwen e.j.p. P.S. Is graaf Adolf van Nassau op het slagveld te Heiligerlee begraven, mr. Antiquary en bezit gij het boekje over zijn gedenkteeken? T.t. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XII. Ah. 20d. 9 Augustus '33. Drost aan Potgieter.Wij hebben ons goed vermaakt, indien gij er geweest waart, hadden wij op de soirée littéraire ons nooit beter kunnen vermaken. Bij den hemel, vriend, vergeet en vergeef toch, dat der Herr DirectorGa naar voetnoot1) op de laatste vergadering een actie tegen u institueerde. Wij hebben naar u verlangd, als de gastronoom naar den hoofdschotel. Denk aan de inleiding der vierde zang van den strijd met de Vlamingen, om al de kracht dezer vergelijking te voelen! Opzettelijk heb ik mijn pen niet vermaakt: een keurig geschreven brief zult ge derhalve niet ontvangen, evenmin als al het volgende. Waarlijk, indien gij mij met dergelijke tiraden plaagt, zal ik mij, moet ik mij door Claudius wreken. Dass ich dir etwas erklären soll, dünkt mich ebenso als wenn ich Abends vom Lehnstuhle vor meinem Vater predigen musste. Indess - voeg ik er met Claudius bij - ich bin zu deinem Dienste. Ga naar voetnoot2) Uw eerste N.B. zal voorzeker op de afsnijding der afgebroken volzinnen betrekking hebben, moet men dien regel niet lezen: Het uur? wat mompelt gij? - Ik hoorde het vonnis lezen. op 't = aan 't (?) Wat mild en menschelijk hart heeft in Uw borst geslagen. Cipier sinds vijftig jaar en - nog niet koel en wreed. Als 't U weer morgen is - hij rijst voor mij niet meer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wijs hun des hemels bogen.
dat d' eeuwge God al 't.
En kus.
berust zich de onschuld
in d' uchtend van mijn leven.
Dat priester Eli.
't is al nu woestenij.
Naar 't engel reine.
Ligt mogt, ligt kon.
Ga naar margenoot+met moedervreugde in 't oog (vreugdetraan heeft
dunkt mij iets van walvischtraan en dergelijke)
als Hij Gods zoon.
maar schaarsch slechts mag de beul een schooner feest bereiden.
Heeft men geen bloed beloofd? O 't zal.
Ga naar margenoot+Had ik hun zeer gevleid
ik zou
En thans niet naar 't schavot, waar ligt
gij zelf zoudt sidderen.
Ligt dagt men: kan een regter denken, dat de veroordeelde
van vreugde zou huppelen en langs beek en bron het gras scheren?
Ga naar margenoot+de booze, booswigt.
mijn Anna's golvend: mijns dochters zal niet gaan.
En gij zijt bloed als zij
Als Anna.
O mijn harte.
Zoo als het touw het rundvee doet. (Is die vergelijking kiesch genoeg?).
Verbind mijn wonde niet. (de man moet zich geweldig bezeerd hebben).
(Is de bloedstorting, door welke de beul dwars
heen stapt, niet wat sterk).
Slechts weinig jaren en Uw stof rust bij het mijne.
Ziehier, mijn waardste, U gul en rond alle bedenkingen en aanmerkingen medegedeeld. 't Is mij volstrekt onmogelijk dadelijk Graaf Adolfs graf te zoeken. Het gevraagde boekje bezit ik niet.
t.t.
drost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII. Ah. 39d. September 1833. Potgieter aan Drost.Caro Amico,
Hierbij weder een proeve, die Gij mij morgen of overmorgen wel eens bij gelegenheid verbeterd terug zendt. Ik vergeef het U van harte, wanneer gij mijne vuile wasch regt moede wordt.
Buona Sera Donderdag. Uwen e.j. potg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XIV. Ah. 39h. September 1833. Potgieter aan Drost.Beste vriend. Hierbij de nieuwe verzen van den zanger der Paria. Over het eerste tooneel dat der kinderen en het vierde van het derde bedrijf verneem ik gaarne uw oordeel. Welk een verschil tusschen het werk van Shakespeare en de la Vigne, het ruwe en het beschaafde genie, de 16e en de 19e eeuw. ‘Car on est toujours l'enfant de son siècle.’ Wilt gij mijn tantes een genoegen doen? Laat dan de pen der critiek op den dag des Heeren rusten en laat haar voor morgen en morgen alleen de Losse BladenGa naar voetnoot1) (die ik de Liederlijke zou noemen) over. Van der Aa's meesterstuk zal u Maandag teruggeworden en dan à l'oeuvre citoyen.
Pace et amore Uwen e.j.p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XV. Ah. 39f. Oct. 1833 (zie volg. brief). Potgieter aan Drost.Nogmaals dank, beste vriend, voor den aangenamen avond van gisteren en de lieve en vrome Hermingard. Er behoort veel vertrouwen op de toegenegenheid der vriendschap toe u na het ontvangen derzelve - een zoo zwarten jongen als Graaf AdolfGa naar voetnoot2) te durven zenden, maar gij hebt mij geleerd er op te mogen rekenen, en beklaag U dus, als gij durft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Och deel mij uit de schat uwer belezenheid eens mede of u buiten een romance van Tollens andere verzen bekend zijn, waarin de dood van Maximiliaan van Buren bewerkt is en zeg mij of gij iets belangrijkers over dat sneuvelen in ‘harrenas’ kent, dan in het Leven van Willem de Eerste voorkomt. Zoo neen, dan laat ik beide Tollens en dat Leven bij Diederichs halen ten einde te zien of er iets uit te maken is. Ik neem nu voor eenigen tijd voor goed afscheid van de Letteroefeningen; zooveel in mij was heb ik getracht iets dragelijks te geven, wil niemand mede doen Vogue la galère. Een paar woorden tusschen mij en Yntema gewisseld moet ik U toch onder de roos meedeelen. Hij schreef dat mijn stukje, de Bede van den GraafGa naar voetnoot1), slordig gecorrigeerd was. Ik antwoordde: 't Is mogelijk dat de correctie veel te wenschen overlaat, maar de recensies zijn tusschenbeide uitmuntend, vindt ge niet? Et il répondit: ‘Gaarne erken ik, dat er zeer knappe recensiën in den Vriend des Vaderlands voorkomen, maar, wordt er niet reeds overvloedig gerecenseerd en vooral zijn ze daar, in dat tijdschrift wel geplaatst? Niemand toch zoekt, niemand verlangt ze daar? Qu'en penses-tu Coucyn? Mijn eerbiedige groete aan Mevrouw van WolvegaGa naar voetnoot2) - mille amitiés à l'aimable Guillemine à la quelle il ne faut qu'un autre nom, que j'en deviens amoureux. Those darkned clouds are not the only skies - en toch ik ben verdrietig en knorrig over dat mistroostige weder. Hoe maakt Gij het? Donderdagmorgen. Uwen e.j.p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
aardig en juist uitgedrukt. Wat Maximiliaan van Buren betreft: gedichten op dat ‘sterven in harrenas’ zijn mij niet bekend. Hiernevens een tamelijk omstandig verhaalGa naar voetnoot1). Als situatiestuk (vergeef mij dat woord) belooft het iets en toch .... ik ben regt nieuwsgierig. Yntema .... ach bij den hemel! Spreek niet van Yntema! Daar ligt zijn prullewerkGa naar voetnoot2), die eerste, die misselijke lentemorgen en Clavarau's knoeyerij voor mij. Neen, dat is al te onverdragelijk! Wat beteekent zijn oordeelen over den Vriend?Ga naar voetnoot3) ‘Niemand zoekt daar recensiën’ en de man beroept er zich in zijn letteroefeningen op! ‘Niemand verlangt ze daar’, waarom niet in een tijdschrift toegewijd aan den roem en de welvaart van Nederland? De recensie van de pleegzoonGa naar voetnoot4) (ik vermoed dat van Kampen de schrijver is en meen zijn collegie-stijl mij te herinneren) heeft mij zeer geërgerd. Kunstnijd! neen, dat kan ik nauwelijks gelooven. Maar het hindert mij, dat onze belangstellende natie alles tot in het bespottelijke ophemelt. De tien-daagsche veldtocht zoekt eene wedergade in de geschiedenis: van Lennep is een Nederlandsche Scott, Byron, Moore, Victor Hugo, tweede Bilderdijk, een beetje geduld en men noemt hem zijn Göthe. Indien iemand met van Lennep op had en nog altijd op heeft, voor waar ik ben het (zie bladz. 76 van bijgaanden Almanak) maar alle overdrijven haat ik. Naam, levensbetrekkingen noch publieke opinie (dat rampzalige en laffe nakraayen!) zullen mij doen oordeelen. De pleegzoon blijft een zeer middelmatig werk, hetwelk indien 't van Lenneps naam niet droeg, niet veel meer belangstelling ingeboezemd zou hebben, dan Joan, wanneer deze geen zoon van den graaf van Brück geweest ware. Wilt gij als gevader van Wilhelma optreden, geef dan haar naam op en zij wordt verdoopt in den naam der bevalligheden. En nu, ik ben er van verzekerd, zult ge zeggen, die droevige regen maakt hem somber, maar inderdaad somber ben ik niet. Kunt gij mij met de feuilles d'Automme verpligten? t.t. drost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
XVII. Ah. 39g. (± 7 November 1833). Potgieter aan Drost.Wijt het den goeden MarcusGa naar voetnoot1) te Delfzijl, lieve vriend, dat ik u de feuilles d'Automme niet zenden kon, eerstdaags echter wacht ik ze van hem, met een lang epistel terug en geve ze u dan. Ik weet niet, gij zijt reeds zoo somber gestemd, dat ik er voor mijn allerliefst PeetekindGa naar voetnoot2) zwarigheid in zou vinden den vader nog dieper de nietigheid van allen roem te doen gevoelen. Victor Hugo zoude toch maar al te zeer den toon aanslaan die weerklank in uw droef gemoed zoude vinden en bij regels, als die welke hij op: Il est beau d'être empereur et beau d'être poète
Ceux que le bras fait rois, que l'esprit fait dieux!
doet volgen en vooral bij het weemoedige: Puis des pensées me viennent
A ceux qui sont dans le tombeau.
zoude mijn geheele gevaderschap misschien hier in rook vervliegen. La critique est aisée mais - inderdaad mijn vriend, ik wist niet, dat het zoo moeyelijk was een lieve, heele lieve naam te vinden. De Chrisjes en Coosjes en Ceetjes en Roosjes mogten Willem Levend en zijnen tijd voldoen, nous avons changé tout cela, zegt mr. Jourdan en de man heeft gelijk. Uit mijn persoonlijke herinneringen, ja dan zoude Hilda boven allen staan, maar die naam is Noordsch, Fanny volgen, maar u zal de Fanny van Feith hinderen en inderdaad het kost der lieve veel moeite dit vooroordeel bij mij uit te wisschen, maar pour la rareté du faît, had zij het Israelitische gelaat voor het Luthersche verlaten en was zij a perfect Oriental Beauty en dan Misia eene personificatie van de Zweedsche koningin Christina. Maar neen, ik heb plan een verhaal in zes deelen te leveren: de Drie Schoonen geheeten en ik zou mij als Moore in zijn Love of the Angels zegt moeten haasten als een dwaalster te verschijnen, ten einde niet door het zonnelicht overschenen te worden. Ik wil dan ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
mijn biecht van vroegere meisjes niet vervolgen, maar u dood eenvoudig raden haar Lucia te noemen, zij zal dan geheel eenig in mijne verbeelding staan, want de hand op het hart, ik heb nooit een meisje bemind, dat Lucia heette. Wilt Gij echter - want ik ben nooit zonder twee meeningen - wilt Gij echter liever een andere, neem dan Ida. In la Fidanzata Ligure, een allerliefste navolging van Miss Julia Mannering heeft de heldin dezen naam. Zij heeft de vergelijking volkomen doorgestaan. Afgekeurd zijn:
Zoo ik uit de Grieksche geschiedenis durfde citeeren, zoude ik U herinneren, dat de zegezuil van Miltiades den jongen Themistocles belette te slapen. Wreek U gelukkiger, dan hij het deed: Ons belangstellend publiek is, als elk ander, regtvaardig, zoo gij het den tijd gunt te oordeelen en de gelegenheid te vergelijken, waag U echter niet in den strijd, dan met gelijke wapenen, dat is: behandel een geschiedenis uit dien tijdGa naar voetnoot1), en vertoon ons de Vorsten van Oranje, want: Toch Oranje, toch Oranje boven. Heb dank voor alle moeite, zeg mij, wijsgeerige denker, wat gedicht is geen situatiestuk. Aanmerkingen over Adolf zag ik tegemoet, geen duistere perioden. Uwen e.j.p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XVIII. Ah. 20f. 8 Nov. '33. Drost aan Potgieter.Amicissime,
Wilhelma wilde wel liever te huis blijven, echter zal ik haar indien zij geen belet geeft, medebrengen en toch was het mogelijk wel beter, dat zij mij nog niet verzelde. Wilhelma, zoo blijft zij heeten, tot gij slechts ééne meening zult hebben. Lucia! die naam is mij ondragelijk (ik durf het zeggen, dewijl dezelve u zoo onverschillig is). Een der directrices van het maison d'Education, op hetwelk mijn kamer uitziet, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
heet Lucia. Goede hemel, welk een verwarring in mijn verbeelding! En Ida ik zou dien naam stellig kiezen, wanneer zij niet in la Fidanzata gebruikt was, opzettelijk nabootsen kan ik niet. Waarom Maria afgekeurd werd, was onleesbaar. Nog eens stel ik uwe welwillendheid op de toets en niet minder zwaarwichtig is de kwestie, welke zal de titel zijn? Wat ge omtrent Miltiades en Themistocles schrijft - ik dank U voor die fraaije en klassieke vergelijking maar antwoord op dat alles, dat ik met kinderlijken eerbied Boileau's les in mijn gemoed geprent heb: Fuyez surtout, fuyez ces basses jalousies, des vulgaires esprits malignes frénésies un sublime écrivain ne peut-être infecte, c'est un vice qui suit la médiocrité. Ik zwijg derhalve, indien ik klagen durfde, dat voor eenigen tijd van den Schildknaap gezegd werd, door den Recensent der recensenten dat wij in dezelfde schrijver een Scott en een Washington Irving tegelijk hadden, ge zoudt mij beschuldigen van kunstnijd jegens die Amable Tastu van Nederland! Wat eindelijk Adolf betreft. Als ik u van duisterheid beschuldigde of mij duister uitdrukte, vergeef mij zulks. Waar is 't, wat Göthe zeide: Wer einem Autor Dunkelheit vorwerfen will, soll erst sein eigenes innere beschauen ob es denn da auch recht hell ist. In der Dämmering wird eine sehr deutliche Schrift unlesbar. Demonstreer mij dezen avond eens dat Hoogvliets Abraham de Aartvader of liever nog van Merkens, Nut der tegenspoeden, situatiestukken zijn in denzelfden zin als Tasso's Weeklagt. Et tu mihi eris magnus Apollo: Heye maakte situatiegeest en ik geloof teregt, tot een hooge uitstekende eigenschap in het digterlijk genie, in mijne onnoozelheid dacht ik, dat die situatiegeest, situatiestukken voortbragt en bewonderde daarom onder andere uwe Zangeres als een voortreffelijk situatiestuk. Ik zal mijn beoordeeling van Robidé medebrengen, opdat gij u verzachten moogt. T.t. drost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
gaarne een Exemplaar van uw stukjeGa naar voetnoot1) wanneer gij er nog over hebt. Het is een kort begrip, als men alleen na veelzijdige studie schrijven kan en ter handleiding in die duistere eeuwen stel ik het op prijs. Onbescheiden zult gij mij immers niet noemen, omdat ik er zoo rond voor uit kom? Hierbij met dankzegging den Vriend terug. De Recensie van de Muis- en KikvorschenkrijgGa naar voetnoot2) doet mij boos worden op de luiheid van den Steller. Met zooveel talent niet meer te leveren, was hij geen zoon van het Noorden, het dolce far niente mogt hem verontschuldigen. ‘Sous notre ciel, celui qui peut faire plus que des riens ne doit pas rien faire’. Men kan het de recensie van Wilhelm Tell aanzien dat de steller behoefte heeft aan invloed en daartoe eene theoretische definitie der dichtsoort vooruitzendt. Ik heb weinig tegen de aanmerkingen, de laatste alleen is mij te locaal Amsterdamsch, en dan, lieve Hemel welk een verhouding is er tusschen de poëzie van het maandwerk en de gerecenseerde. Immers geen! Een paar proeven. VerlangenGa naar voetnoot3). Hebt gij ooit bloemen zien wassen met den stengel nederwaarts? Hebt gij den storm ooit half ontplooide blaadjes zien verstrooien? Hebt gij ooit deelen des aanzijns (poëzie) zien opgeven? Wat is er voor gloed in den boezem eener bloem? de OdenGa naar voetnoot4). Oogen en harten, die staren op het Oorlogszwaard en hijgen om den dood te tarten. Quelle fureur de braver. Vlietende zuchten en zielen die der heidenen straf tuigen. Naar den hooge schieten! Mon cher n'apprenez pas l'Hollandais, c'est pur trop mélodieux et le sens vaut bien le son. Een voetstap - staat om te troosten. et ce pied s'est arrêté là! Dril dril - van de dom, dom, dom. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Och of ik Clermonts marktplein geweest ware om dien laayen brand in de harten te zien en heldenmoed ijlings te zien vloeien. A quoi bon ce feu et ces flots de sang? Maar het is te erg. Jammer dat de man ...Ga naar voetnoot1) geen noot bijgezet heeft, hoe de Wassenaren Arkels bloed waren. 't Heeft nu veel van een onechten ... De recensie van het Gezellig OnderhoudGa naar voetnoot2) is een woord op zijn tijd. De naam uit de Puritaine de Seine et Marne is meen ik Jeanne. Hoe maakt het Wilhelma? Mijn tantes hopen met mij dat zij in volmaakten welstand is en wij spoedig meer van het lieve meisje zullen hooren. Hierbij met dankzegging Wagenaar terug: ik heb nog geen tijd gehad verder over Maximiliaan te denken. Gij hebt er mij echter zeer mede verpligt. Ik heb het uitgeschreven. Portez vs bien et moi aussi Uwe e.j.p.
Was er een lied volgens de Roomsche Lithurgie, dat op Kerstnacht moest gezongen worden en vind ik ergens iets uitvoerigs over de bediening van het heilig Olysel? beide natuurlijk omstreeks 1548. Zeg mij dit eens eerwaarde Heer! Beker-Gódet - is dat het Engelsche Goblet en was die kelk van goud of ad libitum zilver - enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XX. Ah. 20g. 16 Nov. 1833.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
komt geheel met uwe recensie der recensieGa naar voetnoot1) en van ‘het Verlangen’Ga naar voetnoot2) des recensents overeen. Ronduit zeide ik gisteren onzen vriend, dat het zeer goed was, dat mijn P.X.Ga naar voetnoot3) niet onder de recensie van Van der Hoop stond en ik met geest noch vorm van zijn dichtstukken mij kon vereenigen. Der Herr Director beriep zich op Botanische oogpunten en zeide dat het stukje een bloem en een hart beide tegelijk bedoelde, vandaar die bloedstroom en die boezem. Wilhelma bevindt zich in den bouwval. Als ieder dan mij door lezen of spreken weigert genoegen te geven, zal het mij vereeren en nuttig zijn beter de wenschen der vriendschap gehoorzaam te wezen. Reikhalzend zie ik uwe vertaling uit het Italiaansch enz. enz. tegemoet. Woensdag wil Heye ons bij hem zien. Ik hoop, dat zulks u schikt, maar vrees er voor om Naylers collegie. De beker welke Brantome Godet noemt (zeker een dergelijke zwelgbeker als de Engelsche Goblet) was hoogstwaarschijnlijk uit de edelste metalen vervaardigd. Van Wijn, Alkemade, Huydecoper en Kiliaen raadpleegde ik vruchteloos. Hiernevens het stukje van de Vestiging van het Christendom in ons Vaderland. Twee andere voeg ik erbij, opdat gij mijn opera omnia zoudt kunnen hebben. Het door B. Kuser vertaalde werk van Hüffel heb ik mij aangeschaft: weldra hoop ik er iets meer van te kunnen zeggen. Vergelijk over veertien dagen de Kunst- en Letterbode. t.t. drost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XXI. Ah. 40h. begin December 1833. Potgieter aan Drost.The Reverend Mounier zeide mij eens, toen hij van uitgestelde bezoeken sprak: in eene zoo groote stad als deze, blijft het meestal bij het goede voornemen! - Ik ben deftig nog ernstig genoeg om deze woorden, ter verontschuldiging bij U, mijn waardste! te durven inbrengen omdat ik U niet in persoon ben komen bedanken, voor het zoo lief, als nuttig en gemüthliches | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeksken, dat de Dames bij uitstek bevalt! Mijne dagelijksche bezigheden zijn niet van dien aard, dat ik der Vriendschap geen half uur zoude kunnen toewijden - maar ik vind het onbarmhartig, iemand die zijnen tijd goed besteedt - om een wijle geklaps (als de Vlamingen zeggen) uit zijne stemming te brengen. Het is mij altijd even of ik iets goeds store - soms of ik iets heiligs ontwijde, als ik eene studeerkamer kom binnenstuiven en de stille en zachtmoedige geest, voor eenige oogenblikken onderhouds - de pen ter zijde doe leggen - het papier wegschuiven. Ik verbeeld mij dan dat men na mijn vertrek regt heeft uit te roepen: Och! ware hij niet hier geweest. Wat had hij dan ‘eigenlijk te doen?’ Een briefje is in dat opzigt verre verkieslijk, men kent de hand en opent het niet naar men lust heeft. Vergelijk Bilderdijks vers: Bezoeken. Zie daar de Reden mijn Beste! waarom ik ook nu niet kwam. Hoe aangenaam mij visites zijn, ik maak er zelden. Ontvang mijn hartelijke dank voor het net uitgevoerde Boekske, welks innerlijke gehalte - volgens getuigenis - ruim de uiterlijk, schoone vorm opweegt. Als het mij zelven bij de lecture evenzeer bevalt schrijve ik U waarschijnlijk een vers getiteld: ‘Joannes.’ Wat dunkt U? Hoe maakt het Wilhelma? Beter, hoop ik, dan mijn Dagboek en des Directors: Arnulphus' torenklok, die volstrekt hare hooge standplaats niet schijnt te willen verlaten. Wat zijt Gij gelukkig die werken moogt, als Ge wilt, en bij al uw talent nog die kostelijke gave van bedaardheid bezit, zonder welke niets waarlijk schoons geleverd wordt! Komt van den Brink met de Kerstdag niet hier? Spoor hem aan zijn woord te houden en over de Iambes van Barbier iets te leveren. Houdt echter eene weelderige Armida hem in den arm van laffe rust geketend, zoo zende hij het Boeksken terug en wij zullen zien of eene vertaling van een paar stukken den man eenigszins zal kunnen rehabiliteeren. Duizendmaal beter nogthans zoude het zijn, zoo hij die aangeschonnen eer van vlek en blaam zuiverde. ‘Het zoude leven in de brouwerij geven!’ - (Om het laatste te verstaan, dient ge te weten dat ik nog altijd naar echt Hollandsche Spreekwoorden jage). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe gaat het met de Lithurgie? (‘Onbescheidene’). Fi donc, ne fuites par la moue. p. Vrijdagavond. Withuis vindt dat Gij in Meerhuijzen Uzelven overtroffen hebt - de man meent het goed - maar tact is er ook al weer in dien lof niet. De Director heeft weder een Anecdote van Tijsman die hij u vertellen moet. Het tooneel is de Foyer des Maçons. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XXII. Ah. 40g. ± December 1833. Potgieter aan Drost.Beter een aanspraakloos rijmer
of een smaakloos verzenlijmer,
Dan een half mislukt Poëet!
riep ik met Bilderdijk uit, na de lezing van den onzin van de Thouars. Ik zoude lust hebben hem het begin uit de Misanthrope tot een nieuwjaarsgeschenk te zenden - sla het op - als al die nonsens U, als mij uit het humeur gebragt heeft; Gij zult Molière er te liever om hebben! Hartelijken dank, mijn Vriend! voor de welgemeende mededeeling van de Recensie in dat prullenmaandschrift. De steller van de bewuste recensie is zeker - een duifjen zonder gal - goede Hemel! Welk een furore om te prijzen. Herr Director komt er het minst goed af. Arme jongen! Korte gedachten. Wilde de man ze dan langer hebben. Ai lieve! zend hem bij Lublink Weddik. Hebt Gij een Almanach de Gotha; om het even van welk jaar, zie dan eens of een van de titelen onzer Koningin die van Churfürstin is - zoo neen - dan weet ik waarlijk niet, of de Thouars' benaming H.M. - Keur-Vorstin, niet even leelijk is als van der Aa's Keizers Spruit! Die Recensie heeft maar eene phrase die mij boosmaakt - het is de verzekering dat Van Halmael de geleerde berekend is meer in gelijken smaak te leveren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Weent, hooge Goden! weent die schand! -
De Vriend des Vaderlands. Heye heeft gelijk, als hij zich met Rubens gelijkstelt, in onbekwaamheid om een eerste schets te verbeteren en de omtrekken door veranderde lijnen juister te maken. - Het slot: van der Hoop ronde citaten uit Göthe af bevalt mij niet. Doet U dit? Ik twijfel er aan. SchullGa naar voetnoot1) zal niet nalaten bij gelegenheid de gulle betuiging in de vier laatste regels te releveeren als een bewijs van Recensents onverschilligheidszucht. Hij wil dus noch prijzen, noch laken? Van de fouten in de vertaling der AlhambraGa naar voetnoot2) hebt ge zeer aardig melding gemaakt. De Recensie van de Losse Bladen was an old friend with a partly new face but such one as I like. Inderdaad dit stuk leest regt pleizierig en de verandering in het slot gemaakt, is alles wel ingezien beter. Het Vers van Jufr. Moens heeft tien coupletten. Herr Director! Sie werden obstinat! moet, kan - eene moeder zeggen. Vindt ge in de duistere golven
O Mijn Zoon! ook Uw graf!
Men vergete niet dat bij Fransche prullaria, de elegante tournure - de klank ....Ga naar voetnoot3), het vreemde veel even verschoonlijk .... Wilt Gij Hollandsch schrijven, beleedig dan noch mijn verstand, noch mijn smaak. Tot overmorgen, mijn Beste. Werk veel. Uwen p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De man verontschuldigde zich met verstrooidheid, les mauvais plaisants y voyaient une prétention à de l'originalité. Ik onthield mij van alle oordeel, gedachtig aan: Oordeel niet, opdat Gij niet geoordeeld wordt! A friend of mine - and one, whom I believed and still believe a true and kind-hearted one - zond mij heden eenige regelen die mij ondanks hunne kortheid regt aangenaam waren op een Albumblaadje geschreven! Was 't een blad - het boek onttogen
Liefde en Vriendschaps grafgesteent?
't Geen op beide nog zal bogen,
Als verlaten en bedrogen
't Eenzaam hart hun vlugt beweent?
Was het een blad, dat hij, toen het hem opgedrongen werd, beleefdheidshalve niet weigeren kon aan te nemen en waarop hij tenminste geen onwaarheid heeft willen schrijven? I hope so - for friendship - more yet than charity hopes, believes, trusts, etc. Gij zult mij morgenavond welkom, regt welkom zijn, mijn waardste! en de Dames niet minder. Vale e.j.p. Woensdagavond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Drost - Potgieter 1834.I. Ah. 40j. ± 5 Jan. 1834. Potgieter aan Drost.Mijn waardste.
Wees zoo goed en geef aan brenger dezes op Uwe vriendelijke vergunning: ‘Hooft, Bor of van Meteren mede, voornamelijk dat deel, waarin de bevrijding van Vriesland omtreeks 1580 wordt behandeldGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Hebt gij te Water: Verbond der Edelen? Houdt die iets over Galama in? Voeg er dat deel dan bij, of anders Vaderlandsche Karakterkunde van Van Kampen. Over Charlotte van Bourbon hebt ge wellicht iets gevonden? Is het de notoriété dat een onechte zoon van Philips II de vriend van Willem van Oranje werd en men dien later tot graaf van Westergoo benoemde? Gij ziet hoe weinig aan mij de critiek vertrouwd is, dat ik U telkens moet komen raadplegen. Gonzalve de Cordova zag ik gaarne mede overwaaijen. Quelle mer à boire! Denk toch eens aan mengelwerk voor den Vriend en begin in alle gevallen een Album. Hoe is het met de Biographiëen van Nederlandsche romanschrijvers? Ik verlang er naar, het zoude een eerste nommer van den nieuwen Jaargang zeer interessant maken. Komen de BedesGa naar voetnoot1) haast van de pers? Na vriendschappelijke morgengroeten tot Maandag e.j.p.
Wie heeft Lulofs gerecenseerd? Zaterdagmorgen. Hierbij iets waarover ik Maandag Uw oordeel gaarne verneme. Het stukje geeft mij hoop dat de zanger der Voorzienigheid weder ontwaakt. Aan het einde komt echter de ziener weer uit de mouw. 't Is toch een knappe vent! | |||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Ah. 21a. 6 Januari 1834. Drost aan Potgieter.Wat doet het mij leed u tweemaal teleurgesteld te hebben, beste Vriend. Dat zulks echter geheel buiten mijn schuld was, zal ik U niet behoeven te verzekeren. Hiernevens Hooft, van Meteren, van Reyd, Wagenaar. De Charlotte van Bourbon van Loosjes heb ik niet gelezen. Het doorbladeren lokte mij er weinig toe uit, zeg mij hoe het U ging. Van Kampen zal u weinig dank doen. Indien men om de Galama van Schut te beoordeelen al de bastaardtelgen van Filips in naam en kwaliteit moest kennen, dan zal ik eindigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten met dat boek boven mijn oordeel verheven te beschouwen. Wat baat het mij, nooit van dien vriend van Willem gehoord, nooit van het graafschap Mar of Wartegno (uw schrift was zeer duister op dit ongelukkig woord) vermeld gezien te hebben, op mijn woord, ik zou er toch niet voor durven instaan, dat zulk een wezen nooit bestaan hebbe, dat hij Oranje's vriend geweest zij, dat betwijfel ik zeer. Hoe het zij, ieder wien ik sprak, vraag ik voortaan naar dien graaf en toch wil ik erbij staande houden, dat Schuts boek een zeer onbeduidend boek is. Mathes beoordeelde (?) Lulofs.Ga naar voetnoot1) Biographiëen van Nederlandsche romanschrijvers! Ik heb slechts van Loosjes gesproken. Biographiëen van Nederlandsche romanschrijvers! t.t. drost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Ah. 21b. 15 Januari '34. Drost aan Potgieter.Met groot leedwezen, moet ik U, beste vriend, verzoeken onzen avond van Vrijdag op Maandag te bepalen. Ook dan op U te mogen rekenen, zal mijn leedwezen verminderen. Hebt ge morgenavond na acht uur geene verhindering? 't Zal mij dan een hoog genoegen zijn een uur tot U te komen. In haast. t.t. dr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Ah. 40d 1844. ± 20 Januari 1834. Potgieter aan Drost.‘Wat schrijf ik ongelukkige toch? Daar heb ik in mijn laatste een aanslag op het leven van den hertog van Alva aller-onwaarschijnlijkst genoemd, die vader Hooft evenwel opgeeft. Bij den hemel het zal mij een les zijn, maar dat woord moet er uit en kan het, dit er inGa naar voetnoot2) .... na van den aanslag op het leven van den Hertog van Alva door Hooft geboekt een ongelukkig gebruik gemaakt te hebben, enz. Ook bij mijn aanmerking, dat de schrijver niet gelukkig is in het kiezen zijner namen (de Van der Noots) moet misschien ingevoegd worden: Zij maken in onze dagen een anderen indruk dan in dien van Hooft en zijn niet historisch beroemd genoeg om hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
beruchten naamgenoot te vergoeden (rehabiliteeren) in mijn meening. Red mij toch uit mijn onzekerheid, of gij die proef reeds gecorrigeerd hebt. Uwen p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Ah. 21d. 30 Januari '34. Drost aan Potgieter.Ik bevond mij met Prins Puckler Muskau in het Londen van 1827, toen ik de Maria Tudor ontving, welke mij in dezelfde stad bijna drie eeuwen vroeger verplaatsen zou. Ik dank u, mijn waardste, voor de lezing van het gezonden stuk van Hugo, hetwelk hiernevens teruggaat. Gij hebt er mij regt door verpligt, want de Duitsche vorst, overigens een aangenaam verteller, zond mij tot vervelens toe van park naar park: Canterbury Park, Asbridge P., Woburs Abbey, Warrick Castle, Eaton Hall, Hawkestone Park, Catrop Park, Dishley Park, Bladford, Blenteim Stove .... maar ik wil U niet langer kwellen, even vervelend als zulk een naamlijst, is het bijna van pleasure-ground naar pleasure-grund gesleept te worden en dan die eeuwige Almack-balls. Ik schrok er van als voor een werk van zesentwintig deelen of heldendichten der nieuwe literatuur in twaalf zangen. Volkomen ben ik het met U eens over de Maria Tudor. Is Maria Tudor niet die men hier Maria Tudor noemt, wat is deze Maria Tudor? Eene vrouw der romantiek, eene koningin der romantiek, niet de vrouw, niet de koningin, die de geschiedenis ons als Maria Tudor kennen doet; moest hier de hartstogtelijke liefde voor Filips opgevat en hare dweepende ijver voor de roomsche kerk niet in haar karakter uitkomen? 't Moesten er de grondtrekken van zijn; deze zijn verzuimd, meer nog, opzettelijk vermeden. En welk eene vrouw, welk eene koningin geeft Victor Hugo ons? Voorzeker, c'est le plus haut sommet ou puisse monter le génie, d'atteindre toute la fois le grand et le vrai. Deze figuur is bij Victor Hugo onhistorisch, zij is een koningin | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
der romantiek. Des dichters koningin en vrouw is niet verheven en niet waar. Gilbert is een zot, ware hij het nog uit de Engelsche school! Jano is allerminst nieuw, een fraaie heldin voor van Tromlitz, die ze bij het dozijn van die kwaliteit heeft. Fabiana Fabiani was het zwaard van Max Dermot, le bourreau, niet waard. Vader en broeder hadden Maria een schoon voorbeeld gegeven in het beloonen ‘du bon serviteur’ enz. Het stuk is minder dan Le roi s'amuse; les enfants d'Edouard moet men er niet mede vergelijken; iedere persoon is in de la Vigne's stuk een karakter. Der Herr DirectorGa naar voetnoot1) bracht mij een bezoek. De Vriend mishaagde ons, want van der HeyGa naar voetnoot2) noch van der ChijsGa naar voetnoot3) hadden proeven gezonden. Waarom is niet bekend en er zou mij ook weinig aan gelegen liggen, wanneer ik U niet beloofd had de proef uwer bijdrageGa naar voetnoot4) te zenden, om het telkens ‘d'oever digter’ te veranderen. De censuur, waaronder mijn goede van der Chijs ligt, heeft hem bevolen DatheenGa naar voetnoot5) uit het mengelwerk te ligten; met minder regt voorwaar als 's mans verbanning uit het Vaderland door prins Maurits bewerkt werd. Ik reken morgen veel van Uw journaal te hooren, Wilhelma is niets gevorderd, ik hoop echter toch niet achteruitgegaan. Wanneer zij nog eens doet geeuwen, verdient zij ten vure gedoemd te worden. Intusschen een geruststelling: zij verveelt korter. Wellicht doet zich gelegenheid op om een persoon op te voeren, waardoor de situatiën verhoogd worden in belangrijkheid en de intrigue ingewikkelder gemaakt kan worden. De zaak wordt er te moeielijker door: wanneer de baronGa naar voetnoot6) eens twijfelt of GustavaGa naar voetnoot6) de dochter zijner eerste en overspelige gade werkelijk zijn dochter zij, indien een man van slecht karakter, eenmaal de burgerlijke losbol, die haar verleidde, op Gustava zijn regt wil doen gelden. Wat staat Stralenhoef dan te doen? Gustava is het kind der schande of zijn dochter. Hoe moet Wilhelma hem beschouwen, hoe de jonge van Zonsveld en de schilder? Schrijf mij, wat gij van dit vlugtig idee denkt. Ik geloof niet, dat dit gedeelte van het verhaal naar navolging zwemen zal. Oneindig zult gij mij verpligten door de mededeeling van Uw gevoelen. Eenige regels van mijne hand zijn U niet onaangenaam, maar zooveel regels! Vergeef het Uwen oprechten vriend. dr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Ah. 40l. 4 Febr. '34. Potgieter aan Drost.‘Och of ik minder rust had!’ Onbedachtzame wensch, die een jong, maar vurig en edel gemoed verraadt, hetgeen zich voor ruimeren werkkring geschikt voelt. Wie weet echter of Gij zoo niet gelukkiger zijt! ‘Paradox’? Neen! Beste Vriend! neen! in onzen tijd zie ik drie kansen tegen één, maar mijn Hemel! wat begin ik? Een geheele winteravond zou te kort zijn dit onderwerp af te praten en ik heb ter naauwernood een uur tijds. Hierbij, wel Eerwaarde Heer! voor twee dagen lezens, eene bijdrageGa naar voetnoot1) tot de genoegens van den H.H. stand. Gij zult mij bijzonder verpligten er mij uw oordeel eens over mede te deelen, van den Brink vertelde dat van Gilze zooveel lust zou hebben dien Zwolschen Paus eens te kammen; ei lieve! zorg dat hij niet te laat kome! En nu in plaats van een langen brief eenige weinige woorden over uwe lieve Wilhelma. Zij zullen een gulle bekentenis, een goeden raad bevatten. Beste Vriend! wij plagen u met onze aanmerkingen, want ieder van ons zweeft eene andere, eene ons eigene Wilhelma voor den geest. Mij - ik beken het - gul uit, mij verlaat Miss ManneringGa naar voetnoot2) niet - dan om voor Lucia la Ligwea plaats te maken - en zoodra ik Everhard hoor noemen, treedt BrownGa naar voetnoot2) op. Dit is onrechtvaardig - onbillijk - onjuist, wat wilt Gij. Het is zoo! oordeel dus over de botsingen. Met Mevrouw Wolvega is het weer iets anders. Ik zou U de vrouw kunnen uitteekenen zooals ik haar gekend heb. Ook een dochter van het noorden maar met oogen die zuidelijker hemel toebehoorden. La paupière voilait l'oeil à demi - et les rayons vifs et purs n'en avaient que plus de force et d'éclat! - Van waar dit? Om dat juist deze twee karakters mij het meest bevallen en mijne eigene verbeelding er zich mede bezig houdt. De hand op het hart! ik bewonder het tooneel met Joost en Elze en toch heb ik het paar nooit geschilderd, niet eens geschetst of omgetrokken. Uwen Beekhorst heb ik eenmaal een zwarte rok, een steek en een rotting gegeven en zoo de man nu slechts niet te veel preekt, heb ik vrede met hem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Was ist der langen Reden tiefer sinn? Dat ik Wilhelma en Mevr. Wolvega eigenlijk niet beoordeelen moest voor zij geheel af zijn, dat ik alleen voor de andere karakters billijk wezen kan. Qu'en pensez-vous? ai-je tort? Welkom dus, tooneelen waarin twijfeling en berouw het vaderhart van Stralenhoef verscheuren zullen! Welkom, ongelukkige Gustava! Oorspronkelijke schilder en zelfs gij, hatelijke Theodoor! die zoo ligt nog regt veel belang kunt inboezemen. Voor u zal ik een misschien niet verwerpelijk Regter zijn. Voor de beide Dames wil ik gaarne en frac verschijnen, en longue robe willen zij mij niet wederzien. Ik stel veel te veel belang in het boek om U langer onregtvaardig en onbarmhartig te plagen. Wel foei! ik zoude ternauwernood bij een schilder of beeldhouwer een vraag een: wat dunkt u wagen en hier waar ik vooruit weet, dat ik onbillijk ben? Neen, mijn Beste! het gaat niet! Vraag me niet of ik uw vondst allergelukkigst vinde, den Baron aan Gustavaas echte geboorte te doen twijfelen! Gij hebt mijn oordeel geraden, voor Gij het vroegt. Mais la modestie
Est au génie
Ce qu'est la grace à la beauté.
Vaarwel! gij komt immers nog voor Gij naar Leijden gaat? Uwen p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. Ah. 21e. 4 Februari 1834. Drost aan Potgieter.Gij wilt mij niet plagen, beste vriend, o gij wist het niet dat niemand mij gruwzamer plagen kan dan door mij teleur te stellen. Gij wist het niet, anders voorzeker zoudt gij mij geen langen brief beloofd en eenige weinige woorden gezonden hebben. Eenige weinige woorden, die ik voor het overige op den prijs stel, welke onze vriendschap pleegt te bepalen. Waarom mij teleurgesteld? Welligt opzettelijk om het eerste gedeelte van uw briefje te bevestigen en mij in een rust te doen berusten, welke tenminste geen teleurstelling van meer dan voorbijgaand gewicht opleveren kan. Drie kansen tegen een, dat ik teleurgesteld word. Och of er minder waarheid en waarschijnlijkheid in die voorspelling ware. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelukkig, wie door 's levens woeste stormen,
Wordt meegesleept in onbetembre vaart
zou ik met Heye uitroepen: indien de gelukkigste liefde al mijn wenschen niet tot heldere levenskalmte bepaalde. Thans moog, dit eenige is mijn beê,
Mijn golfje op de levenszee
In kalme zwelling strandwaarts rollen.
Wie rein en teerder bemint en bemind wordt, morre niet, morre nimmer. 't Mogt de ondankbaarste ondankbaarheid genoemd worden. No happier state can mortal know
No happier lot can earth bestow
If love thy lot shall share
roep ik u met Southey toe en verveelde u mogelijk reeds al te lang: men wordt zoo spoedig vervelend, wanneer men over zich zelven spreekt. Zie het ‘Iets aan en over J.L. Nijhoff’ door G.H. van Senden. Ik dank u voor de toezending van dat winderig en onbeschoft geschrijf, voor de bij het zelve gevoegde apparatus voor een beoordeelingGa naar voetnoot1), want het Iets en Nijhoffs recensies waren mij reeds bekend: het eerste had ik doorbladerd, de laatste meermalen gelezen. De aanmerkingen zijn met veel ijver geschreven, op derzelver gegrondheid kan niets afgedongen worden. Met leedwezen zag ik echter wederom een zekere vooringenomenheid tegen geestelijken stand en kerkelijke bediening bij u doorstralen, waardoor gij met Beekhorst op zijn best genomen vrede kunt hebben. Onverdraagzame kan men tot de genoegens van elken stand niet dergelijke bijdragen vinden? Heb ik u niet gezegd, hoe regt gelukkig mij de gedachte maakte de Losse bladenGa naar voetnoot2) voor eeuwig te kunnen vergeten. Dat troostend denkbeeld is verijdeld. Ik moet op die recensie terugkomen, dat tijdschriftGa naar voetnoot3) en deszelfs zotteklap scherp te kastijden, komt mij echter minder gepast voor: kort en bescheiden zal ik Van der Aa, kennelijk den steller dezer regels antwoorden. Verpligt mij door het s.r. op te helderen. Nadat Galama | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
door de Letteroefeningen beoordeeld is, gelijk jong en oud het deze maand lezen kan, zult gij toch toestemmen, dat Galama, de beoordeelaar en het tijdschrift elkaar waardig zijn. Arm land, waar de verstandigen doorgaans zwijgen en ezels doorgaans op hoogen toon het woord voeren. Ontmoediging, deze kan de voorstander der kunst overal vinden. Wederom de oude jeremiaden ... zal ik mij dan nimmer boven die zwakheid verheffen. Mijne vrienden moeten wel zeer toegevend en geduldig zijn, wanneer zij geen ‘magnifiquement ennuyeux’ zuchtten. Ondeugende recensent, wien het ongeschrevene uitnemend behaagt. Ik beschuldig u niet van onregtvaardigheid, maar wenschte toch, dat gij in mijn karakters Hollandsche portretten van onzen tijd moogt vindenGa naar voetnoot1). Vergelijk onze portretten met die der oude school, al zijn ze niet van de hand van Rubens, Miereveld, van Dijk, zij zullen u ligt meer behagen dan de beste van Hodges of Kruseman. Het gelaat, het costuum, het bijwerk, alles is belangrijker, degelijker, edeler en daarenboven uw ideaal heeft zich niet in het kleed der XVIIe eeuw gehuld: de mode onzer dagen heeft dikwijls haar gewaad aan velen gegeven, die nu dweepende tweelingszusters van uw ideaal moeten schijnen en even daardoor u moeten teleurstellen. Eenige regels bij het terugzenden van het Lasterlievend Maandschrift worden door mij verwacht. Beoordeel tevens s.v.p. het nevensgaand antwoord. Uw d. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. Ah. 21f. 7 Februari 1834. Drost aan Potgieter.Ten vure doem ik het stuk nietGa naar voetnoot2). Met uw briefjes, beste vriend leg ik het onder mijn papieren. Op het omslag schrijf ik: Een mijner dwaasheden en wijze vriendenraad. Slagen door een vriend toegebracht zijn bewijzen der trouw (Salomo). Telkens wanneer dat anti-critisch blad en uwe aanmerkingen in mijn handen vallen, zal ik over mijn zotte ontevredenheid glimlachen ('t is, dunkt mij niet kwaad zich soms zijn dwaasheden te herinneren) en met de levendigste erkentelijkheid uwe uitmuntende en onbepaald gewaardeerde regels herlezen. Morgen breng ik u de stukjes van B.Ga naar voetnoot3) terug. Hoe verwonderde het mij, u, bij wien ik nimmer een onjuist gehoord, gesproken | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
of geschreven woord dacht te vinden, ditmaal zoo duchtig in de war te zien. Die aardige versjes, het weelderige en zeker het oorspronkelijkst waren mij sinds lang bekend. Het eerste is in de Mengelingen vierde deel, het andere in de Sprokkelingen, met bijvoeging van vier of vijf in 1820 geschreven coupletten te vinden. T.t. dr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
X. Ah. 21g. 25 Febr. '34. Drost aan Potgieter.Ziehier de proef, mijn beste! bezorg dezelve morgenochtend aan den onbeschaafden mensch. Wederom heb ik mij voorgenomen uwen raad te volgen en den boekverkooper met geenerlei antwoord te vereeren. Aan van der Chijs heb ik geschreven dat mijne medewerking aan de Vriend voor altijd gedaan is; ik offer tegenwoordig alles aan rust en vrede. De waarheid sprekende wordt men ten vijand, voortaan derhalve gezwegen, waar men weet, dat de partij dezelfde wapenen niet voeren kan of althans een andere wijze en weg van oppositie gekozen heeft. Ach goede hemel, zou van der Chijs zoo uwe verzen gecorrigeerd hebben. Geen dikke jonge bruid?Ga naar voetnoot1). Gij zult het mij vergeven, dat ik op geen proefblad van den Vriend verder een letter veranderen wil. Een vlugge golf gaf z' aan de oever weder
En 't dwarlend blad valt voor mijn voeten neder.Ga naar voetnoot2)
maar weder en neder staat reeds in het tweede couplet. 't Doet mij leed dezer dagen, zoo ...... Vergeef, vergeef het mij dr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XI. Ah. 21h. 1 Mrt. '34. Drost aan Potgieter.‘Die twijfelt is een baar der zee gelijk, die van den wint gedreven ende op en neer geworpen wort.’ Waarlijk mijn waardste, over deze woorden zal ik een preek schrijven, die zeer stichtelijk en nuttig, ten minste voor mij zelven zijn moet. Vondt gij het niet regt verstandig, dat besluit | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
om den Vriend aan zijn noodlot over te geven. Moge het mij mogelijk zijn er in te volharden. Ik wenschte dit even zeer als dat ik het wagen durfde u den gemoedelijken brief van den opperredacteur toe te kunnen zenden. Maar helaas, nooit zal een uitgever fortuin maken met de brieven van mijn braven vriend in het licht te zenden. U tot die lectuur te dwingen, zou al te onbescheiden zijn, gij kent den in zijn vak hoogverdienstelijken man en achtenswaardigen huisvader niet persoonlijk, welk regt zou ik derhalve hebben om uwe welwillendheid naar mijne betrekking jegens hem te bepalen. Gij zult mij gelooven dat het woorden van wilde smart en wanhoop zijn, die hij mij toezond: 't Was Wreedheit wreẽer dan wreed,
zooals Hooft (die woorden schreef de Drossaart voor een kikvorschenorgaan onder Zegemonds nonnen) zeggen zou, ‘indien men hier niet ernstig overwoog of men onverbiddelijk blijven moest’. Wat dunkt u, is het geen zeer menschkundige trek om mij gelijkertijd inliggende toe te zenden? De commissie begint zich in een ander licht te vertoonen. Van der Chijs wil haar voorstellen van uitgever te veranderen, 't spreekt van zelf tegen een volgend jaar. Met de proeven bemoei ik mij verder volstrekt niet, maar overigens .... Het is een moeielijke zaak hier te beslissen. Ik wenschte dat aan mijn medewerking het zijn of niet zijn van den Vriend minder afhing, maar mijn Potgieter zegent deze gelegenheid om zich verder te onttrekken. Heye weigert al de zorg op zijn schouders te laden (Een Atlas is hij dan ook niet). V.d.B. werkt slechts wanneer wij werken. Matthes ontbreekt de tijd, v.d. Chijs ontvangt geen prospectussen, alleen de dichterGa naar voetnoot1) der Hollandsche Parisina blijft over, is het niet te beleedigend voor Dresselhuis, wanneer wij, waar hij verschijnen zal, alle bedanken en daardoor hem in een gezelschap doen brengen, zooals iedere trekschuit kan opleveren? Indien gij mijn beste, belooft bij voortduring iets te geven, is mijn besluit genomen. Nooit zou ik het mij kunnen vergeven oorzaak te zijn, dat stukken als die van den humoristischen schrijver en v.d. Br. en Heye niet langer geschreven werden omdat ik het nietig zilver weigerde om die diamanten te zetten, neen, als gij mijn beste, uwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
juweelen weigert en blijft weigeren, maar dit zult gij niet, zou de zaak verschoonlijk zijn. In ieder geval moet het volgend nummer nog op de gewone wijze verschijnen en zal v.d. Hoops: Leyden ontzetGa naar voetnoot1) derhalve geplaatst worden. Zoodra mogelijk zult gij mij den brief van Ciriaci met eenige regels van uwe hand terug zenden. Verlangend worden zij tegemoet gezien door Uwen
d.
Vele groeten aan de Dames. Ditmaal heb ik alleen over den Vriend geschreven, omdat ik doorgaans slechts op één punt antwoord ontvang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XII. 2 April '34. Ah. 21i. Drost aan Potgieter.Heden morgen, mijn waardste, bragt der Herr Director mij het door ons met zooveel verlangen tegemoet gezien vervolg uwer beoordeeling van Galama. Bij van den Brink lazen wij dezelve en het kwam ons voor, dat zij wel wat lang is, ook bevielen eenige passages ons bij de lecture minder en ik nam derhalve op mij het stuk nog eens over te lezen en eene en andere bedenking aan te teekenen. Ze gaan hiernevens en rekenen op de welwillendheid der vriendschap. In het algemeen begint gij, dunkt mij, wat te veel in de Fransche manier te werken; menige wending, uitroep en dergelijke herinneren mij de revue de Paris. Vergeef uwen vriend deze aanmerking, gij weet, hoe ik voor oorspronkelijkheid ijver en daarin altijd zoo gaarne door u word voorgegaan. Zoude er geen mogelijkheid zijn de beoordeeling in dit nummer nog een weinig voort te zetten, ik vrees dat gij, bij het behoud eener voegzame evenredigheid dezelve niet in een volgend nummer zult kunnen voltooien. Mogelijk waag ik mij aan een recensieGa naar voetnoot2) van Bilderdijks Gedenkzuil, dat zij gunstig kan noch mag zijn, zult gij, ik houd mij ervan verzekerd toestemmen, wanneer gij dat boek doorbladert. Ge hebt er nog altijd een vrij gunstig denkbeeld van, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
zeg mij, of ik mij bedriege: ik zeg u, dat ge u bedrogen zult vinden. Bij Galama moet groote haast zijn. Tot morgenavond in de vergadering van Erheiterung, mijn beste.
Geheel de Uwe.
Woensdagav. 2 April. 7 ure in schemerduister. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII. Ah. 40k. ± 3 April '34. Potgieter aan Drost.‘Zorg toch dat Galama afkomt!’ Maar, ik heb geen tijd - ‘Zorg toch dat ik het Maandag hebbe’. Maar ik ben verkouden, ik weet niet wat van Egbert te zeggen, eilieve, Director! Verpligt mij met een schets der geheimzinnige karakters uit Scott, en ik zal zien - ‘Zorg toch enz. Maar Schut is de schrijver van Karaku, mijn lust is voorbij. De Zondag kwam, de Director bragt geen schets, en de morgenzon geen lust, want drop, IJslandsch mos, camillen, vlier, alles stond in bonte mengeling om bij heen. Toch schreef ik! wat lang, maar de oude Heer de Vries zegt zeer juist, men is nooit meer lang dan wanneer men niet regt weet wat men zeggen zal! Toch schreef ik en dacht aan van Hengels wijste woord (trek de wenkbrauwen zoo niet zamen!): ‘Wat gij niet duidelijk weet voor te dragen begrijpt of gevoelt Gij niet juist!’ Heije keurde niet af, Gij en van den Brink doen het, en stelliger dan Gij schrijft, want er is tusschen ware beleefdheid en vriendschap nauwer verband dan men zich gewoonlijk bekent. Yeders ingebraght bescheid
In de weegschaal werd geleit.
Maar het uwe Wel zoo zwaar was van gewigt
Dat al 't ander viel te licht.
Mais que faire? Moet Gij deze maand iets hebben, dan moet dit veranderd, een nieuw opstel, kan ik niet leveren. Ziet ge dus kans het te veranderen. zoo doe mij de vriendschap en verbeter zóo veel Gij wilt en kunt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitvoerigheid, de recensie is op te breede schaal aangelegd, dit geef ik gaarne toe. Het is de gewone fout van nieuwelingen. Hoor nu echter, in eenige korte trekken af te werken, gaat niet aan, of Gij moet tevreden zijn met een: lieve Lezer! Schut is de schrijver van Karaku! Ce mot dit tout! In Fransche manier werken. L'accusation est grave: zal ik met een woord uit de Revue antwoorden dat men in alle talen Fransch schrijft? Neen! - Dat ik Fransche tournure, Fransche raillerie gaarne in onze Critiek de plaats van Hollandsche stijfheid en Hollandsche hekelzucht zag innemen? Gij zoudt mij van eigenwaan beschuldigen. Geloof liever dat ik nog hedenavond en niet alleen hedenavond maar ook morgen Bilderdijks versje over oorspronkelijkheid zal nalezen en voortaan de pen niet opvatten zonder aan den raad te denken. Ten bewijze Al rijmt schemerduister
Op avondzonneluister.
Ik vind het een leelijk woord. Gij ziet dat ik op weg ben om Hollandsch - synonijm laag - te worden. Zoek Heije te overreden, de vuile wasch over te zien. (Wees niet al te Hollandsch bij de beoordeeling der Gedenkzuil!)
Uwen e.j.p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XIV. Ah. 21m. midden April '34. Drost aan Potgieter.Wederom eene week verloopen en ik heb u niet gezien, niets van u gehoord. Meermalen spraken wij over de nationale belangstelling! Heije, mijn waardste! blijft ernstig ongesteld en heeft eene fiksche anderdaagsche koorts. Ge zult mij hoogelijk verpligten door, soo spoedig u zulks mogelijk zij, het tweede Deel van Broes' Engelsche Kerk enz. te zenden, ik moet hetzelve gebruiken. O, indien de verhuisdrukte eens bij u over is! Dan blijft er geene verontschuldiging. In de verhuisdrukte vertaalde Bilderdijk eenige boeken van Ovidius. Volg zoo dichterlijk een voorbeeld en ik zal mij niet verder beklagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Over van Kampens Bloemlezing uit de Prozaschrijvers vrees ik mij dood te ergeren. O God wat wordt van onze kennis?
Verwaandheid, onzin, heiligschennis.
roept Bilderdijk ergens uit. De zwartgallige man! waarom moest de waarheid altijd overdreven worden? Duizend groeten! Zulk eene uitdrukking duldt onze taal niet. De Hollandsche taal is inderdaad eene zeer verstandige! Geheel de uwe d. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XV. Ah. 40c. ± 20 April. (antwoord op vorigen brief van Drost van midden April '34). Potgieter aan Drost.Noodzakelijk antwoord.Martinet, wiens Handboek - par parenthèse - wel verdiende door een bekwame hand voor ons veranderd Vaderland omgewerkt te worden, Martinet geeft aan verstandige Ouders den raad hunne kinderen nimmer uit logeeren te zenden. Zoude de goede Dominé ook veel boeken uitgeleend - en de kennis aan en ervaring van dezen - op kinderen en menschen toegepast hebben? Met dankzegging gaat Broes' Engelsche Kerk hiernevens; de andere boeken volgen nog in deze week. Of het slechts verhuisdrukte ware die mij belet had U te zien - zonder het voorbeeld van il grand Maestro te volgen - wien ik met minder vleyerij en meerder waarheid dan Voltaire aan Willem van Haren Je ne puis t'imiter toeroepe, zoude ik mij door geen meubelen, kisten noch ander tuig, hebben laten verhinderen met u te keuvelen. Maar het was pligt ernstige, drukkende pligt, die mij gebood mij dat genoegen te ontzeggen. Een verstandige vrouw zeide mij eens dat ik nimmer gelukkig zoude zijn omdat mijn rede en gevoel altijd in strijd waren en ik het laatste met het scalpel der eerste ontleedde. Zij had maar al te zeer gelijk: want het schoone einde van dien strijd is dat ik mij geheel uit de wereld der Idealen terug trek en mij hoe langer hoe meer voor de wezenlijke, prozaische zoek | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
te vormen. Beklaag mij - zoo Ge wilt - er moest eene keuze gedaan; the paradise's lost! Zoo erg is het echter niet, of ik behoude altijd waarachtige belangstelling in those beings from a better world als Gij, en eenige andere gelukkigen, genoeg over, om U te verzekeren dat niets mij aangenamer zal zijn dan u spoedig te zien. (Intusschen heeft Heije de koorts, ik was er gister en kon niet toegelaten worden - ik ga heden niet - dewijl ik voor te veel gezelschap vreeze). Ik denk dit jaar in den Muzen-Almanak afscheid van de Poezij te nemen in een stuk getiteld Vroeg sterven met een motto uit den Manfred van Byron. Hoe kunt Gij U toch aan Van Kampen enz. enz. nog ergeren, Gelukkige! There's not a joy the world } [papier ontbreekt]
like that it takes a } [papier ontbreekt]
When the glow of early thought
declines in feeling's dull decay;
't Is not on youth's smooth cheek
the blush alone, which fades so fast
But the tender bloom of heart
is gone, ere youth itself be past.
Oh could I feel as I have felt
Or be what I have been
Or weep as I could once have wept.
M'en venez jamais là - en wees duizendwerf in een verstandige taal gegroet van Uwen Verstandigen p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI. Ah. 21j. 29 April '34. Drost aan Potgieter.Ook wanneer de raad van den goeden Martinet mij meer behaagde, zou het steeds eene mijner aangenaamste verpligtingen zijn mijnen kleinen en weinig beduidenden boekenschat onbepaald ter beschikking mijner vrienden te stellen. 't Is een der hatelijkste vormen van het egoïsmus. waar men met zijn boeken den vrek speelt. Verdragelijker is mij de gierigaard, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
met duizend grendelsloten
en tralievensters hageldicht,
Ja, ondoordringbaar voor het licht
Zijn zware geldkisten aan ieders oog onttrekt.
Martinets Huisboek schijnt u een handboek te zijn. Nu zal ik besluiten dat werk te lezen! Ik deed zulks niet, omdat ik wenschte, dat de goede dominé niets anders geschreven hadde dan zijn uitmuntende Catechismus der Natuur. Och, waarom moest zijn Eerwaarde op den wenk van een boekwurm als Allart alles denken, wat duizendmaal gedacht, alles schrijven, wat duizendmaal geschreven was? Zekere natuurlijke tegenzin gevoel ik tegen veelschrijvers en veelschrijverij, dat doet mij dikwijls met mij zelven in strijd zijn. Verstandige vriend, dacht ge waarlijk mij te doen gelooven dat hetgeen ge schreeft, ernstig gemeend kon zijn? Gij hadt dan meer op Uwe hoede moeten zijn om u niet te verraden. Zoowel de bijgevoegde recensie als uw lief - maar neen, fraai, schoon of mooi, wat ge wilt, want Schoon noemt men fraai of mooi hetgeen behaagt en treft
Lief 't geen de inschikkelijkheid uit goeder hart verheft.
(Bilderdijk). fraai briefje (kies ik) toonen, dat gij of schertsen wilde en scherts - wie zal de scherts misprijzen?
of - en hier houde ik het voor - onder den vlugtigen invloed van het oogenblik geschreven hebt. Ik geloof u ditmaal niet. Gerust had gij er bij kunnen voegen, hoe de reden u alles in zulk een treffelijk licht deed zien, die toekomst zoo verlokkend voorstelde, dat ge haar een onbeperkt vertrouwen wijdende, op haar gebied prozaïsch leven wilde en uit haren mond Michaels profeeten meende te hooren, die bij u tragisch: the Paradise's lost! belooft: the Earth
Shall all be Paradise, far happier place
Than this of Eden and far happier days.
Daardoor zou de zaak niet begonnen zijn verdacht te worden; reeds het onderwerp uwer bijdragen voor den Muzenalmanak toont, dat gij nog in de wereld der Idealen leeft. Zeg mij niet: Mijn Engelen zijn daarheen en 't Eden is niet meer! Vroeg sterven en sterven in het algemeen behoort tot de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
idealen van een dichterlijk leven. Bilderdijk zal u zulks bevestigen. Wanneer ge het scalpel der reden opneemt, zal ik mij zeer bedriegen, indien u zulks niet blijken moet. Als het u ernst geweest was, zulk een gedenkteeken op te rigten aan het einde uwer digterlijke loopbaan, zou zulks mij even veel ergernis geven, als wanneer iemand het voorstel deed voor Bilderdijk op de Noordermarkt een standbeeld te stigten. Gelijk ik reeds zeide: ge hebt bovendien Uwe zaak bedorven, door mij de recensieGa naar voetnoot1) te zenden, of zie ik op bldz. 2 waar het aller hoogmoed, aller hoop geldt, niet veel meer den hoog dichterlijken als zeer verstandigen vriend spreken. Poëtische geestdrift! verrukking! Est deus in nobis! Ik heb den moed niet U het Chirurgische Instrumentenkistje van het gezond verstand te laten zien.... Waarlijk veel liever hoor ik u zoo spreken, dan gij het van mij zoudt hooren. Waar Bilderdijk: De hoop van Nederland, de legerschrik der Franschen, Hollands Messias verklaart, zal hij mij, die dichterlijk gestemd werd, niet hinderen, hij heeft mij in zijn idealenwereld opgevoerd of liever de werkelijkheid geïdealiseerd. Zoo zal het mij ook bij u niet hinderen, wanneer gij den koninklijken prins: Een Caesar in het veld, een Cato in den raad wilt noemen. Zeg mij slechts niet, dat gij alleen het Prozaïsch verstand spreken doet. Ik zal het nimmer gelooven, tenzij vreeselijke stuipen den doodsnik uwer idealen voorafgaan. Toen ik de bewuste tirade las, riep ik met den braven Westerman uit: Trompet niet als mirakels uit,
Dat zondaars zich bekeeren!
En nu eenige weinig beduidende aanmerkingen op Uwe beoordeeling, die als al het door u geleverde van vernuft, scherpzinnigheid en luim getuigt. 't Is voor u niets bijzonders, dat uw vriend u in zijn even smaakvol als prachtig gestoffeerde zaal ontvangt. Waarom doet gij den burgerlijken lezer zóo zijne afstand gevoelen? Wenscht gij niet voorgesteld te worden? Het lief jong meisje en de bevallige officier zijn niet Hol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
landsch. Ik wensch niet, dat iets gekozen worde, hetwelk stijver maar wel hetgeen eigenaardiger klinkt. Onze schoonen zijn in het algemeen niet bijzonder met den officier ingenomen. Zeldzaam behoeft de verstandige moeder hier haar: Ma fille soyez sage etc.
te zingen: Onder W.L.Ga naar voetnoot1) zal de militaire stand zoo iets mogelijk waar en eigenaardig maken. De waarheid is zelve lofredenaarster: niemand vertrouwt zij haren regterstoel. Een enkelen keer zij de Lezer minder lief! Bij het briefje hetwelk ik tegemoet zie, hoop ik dat de dag bepaald zal worden, wanneer gij uren bij mij komt keuvelen. Mijn groete aan de Dames: den verhuizenden heil!
Geheel de Uwe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XVII. Ah. 40a. 31 April 1834. Potgieter aan Drost.Proeve van aanmerkingen, die tenminste mogen bewijzen, dat ik nauwkeurig gelezen hebGa naar voetnoot2). 1e bladz. tegengedonderd. Een woord, dat mij niet meer behaagt, dan opdonderen, tenzij men het als Vondel van den Satan gebruike. Dan alleen kan het er door, anders blijve het bij de Psalmberijming: Het is de Heer, die dondert uit den Hooge!
De passage van Dichters en Redenaars bevalt mij bijzonder, gestand blijven? gestand doen: beide even leelijk: wat is gestand? De belanglooze zorg des uitgevers dient geprezen te worden, zij is bij ons al te zeldzaam om niet luider genoemd te worden. De Eeuw der tytelprenten is voorbij, enz. Als men er ooit zoo gelukkig in is geslaagd. Eilieve - een voorbeeld: 2e bladz. De beoordeeling van de Clerq's Wenken is uitmuntend. 3e bladz. Ik had gaarne de hoop, iets meer van de hand van Jer. de Vries over Bilderdijk te ontvangen, levendiger uitgedrukt gezien. Lijkfeest - zijn er dan lijkfeesten? | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Opperzanger, was dat een postje bij de Joden als opper .... bij ons? Heb dank, beste vriend voor uw briefjes, uwe aanmerkingen en Uwe recensiesGa naar voetnoot1). Inderdaad de laatste heeft mij weder in mijn overtuiging bevestigd dat ik in den denkbeeldigen wereld niet langer tehuis behoor, want niets wat ik schrijve, draagt als Uw werk: Kenteekenen van rust en bezadigd worden. Het is alles, als gij wel zegt: onder den invloed van het oogenblik geschreven. O Jean Paul, Jean Paul, ik zelf moet u aanhalen: der Mensch kann alles, wenn er nur erst zur Ruh gekommen ist. Een mijner tantes is ernstig ongesteld, ik was anders reeds lang eens bij U geweest. Het is echter dezen middag tot mijn innige blijdschap vrij beter. Zoo gij het geluk hebt Heye eens te zien, zeg hem dan, dat het mij spijt, dat ik hem tweemaal juist op een koortsdag bezocht heb. Het is waarlijk ontrustend, dat die koorts zoo dikwerf terug komt. Groet hem hartelijk van mij. Och of Galama's recensie af ware. Schut heeft nu gedenkschriften van Mijnheer Ezechiël uitgegeven, getrokken uit diens secreten papieren: die man wordt mij onverdragelijk, ik moet er mede eindigen of ik verval nog in een derde toon: Eerst Schut toen Schut Karaku nu Schut Ezechiël. Waar zal de man ophouden? Ever Yours e.j.p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Eilieve! help mij uit den schat uwer kennis met een geschikt woord om de Recensie te teekenen. Zie haar daartoe en vooral het laatste gedeelte nog eens met de pen in de hand, beschavende en verbeterende over en door, zij zal er bij winnen. De arme Heije is nog niet beter, hij kwam mij zeer zwak voor. Met ware achting (foei! welk een dagelijksch slot!) Uwen Vriend e.j.p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XIX. Ah. 21o. Juni '34. Drost aan Potgieter.Wat zou het mij aangenaam wezen u Woensdagavond te ontmoeten, mijn Waardste! Sinds den aanvang der vorige maand zag ik u slechts een enkelen keer en zeer vluchtig; geen regel schrifts vergoedde mij zulks, geen woord coming fresh from the heart deed mij uwe ware hoogachting vergeten. En nu Woensdag ... Ach Woensdag word ik verhinderd. 't Doet mij innig leed. Maar Donderdag ... Donderdag zult gij verhinderd wezen. Ware zulks het geval niet, ik zou een uur bij u komen kouten, mij uw oordeel en raadgevingen ten nutte willen maken en ... ik bid u, antwoord mij met Hollandsche rondachtigheid gelijk Visscher zegt, of u zulks schikken zal. Mijne meeste groeten aan de dames! Deze regels, ik weet het, ze zijn tamelijk onbeduidend, maar ik heb eenigen tijd voor Eur.... neen, dat colossale woord, dien ontzaggelijken volzin zal ik niet eindigen. De bewuste aanbeveling behoeft u niet herhaald te worden. Geheel de uwe d. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XX. Ah. 21n. 23 Juni '34. Drost aan Potgieter.Beste Vriend!
Europa heeft eenen uitgever en zooals wij ons voorstellen een geschikten uitgever gevonden. De Heer Westerman zal het wagen, ik twijfel er niet aan, of zulks uwe goedkeuring zal wegdragen. Wilt ge een half uur verspillen met bijgaand stukje voor No 1 te lezen en mij al uwe aanmerkingen mede te deelen, ge zult mij er onbegrijpelijk veel genoegen mede doen; maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
nauwelijks waag ik daarop aan te dringen, want door uwe welwillendheid zou ik zeer lastig kunnen worden; immers telkens roep ik uwen raad en uw oordeel in, beide waardeer ik zoo hoog en zijn mij zoo nuttig. Zeer veel genoegen zal het ons doen, spoedig uwe bijdrage en mijne niet aanmerkingen verrijkte inleiding terug te ontvangen. Nog deze week wordt met het drukken een aanvang gemaakt. Mijne groeten aan uwe tantes, mijne beste wenschen voor het spoedig herstel der geduldige lijderes. Geheel de uwe d. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XXI. Ah. 40b. eind Juni '34. Potgieter aan Drost.Eerst heden terug en dan nog met zoo weinig belangrijke aanmerkingen, roept gij uit en toch hebt gij ongelijk, mijn veel geliefde vriend, want het eerste moogt en wilt ge alleen aan bezigheden toeschrijven, het laatste hebt ge uwe talenten, uw welversneden pen, zouden de letteroefenaren zeggen, te wijten. Ter zake: Europa, het omineus klinkende Europa heeft een weifelenden tragen uitgever. Moet ik de redactie niet bewonderen die ondanks dat alles moedig den worstelstrijd met een droomend publiek aanvangt? Moge ik haar later nimmer ‘moed!’ behoeven toe te roepen. Pour les compliments, je ne les retourne pas, ce serait un sens perdu: les gens du métier connaissent trop cette monnaie! Het is immers zoo dat Gij in de inleidingGa naar voetnoot1) spreekt en slechts hier en daar Allan-Cunningham doet spreken? Zet u dan naast mij in den wagen, à ma droite cela s'entend et fouette cocher! Een oude regtsgeleerde en letterkundige verzekerde mij eergister dat hij geen Hollandsche zedigheid kende. Gij, lieve vriend, kent Nederlandsche regtvaardigheid, mais ce n'est pour dorer la pillule et - une passe!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het karakter dat de staatsman ter zijde legt (de zet is vinnig genoeg) komt mij dubbelzinnig voor en ik had dus liever den rok met lelien geborduurd of iets anders gekozen.
Ontwaakte zucht voor doordringend onderzoek. Welk een aardige omschrijving van Reform. Ik houde het een ongepaste vleierij Byron als een dichter uit George's tijdperk te doen voorkomen. Scott was de laatste representant der Legitimiteit, zoo gij wilt. Byron die der negentiende eeuw, die groot gevaar loopt in het werkelijk Europa niet naar de koningen genoemd te worden. 5e bl. en waar blijft Pope dan? De letterkunde is de uitdrukking van den tijd. Le mariage de Figaro was '85, Bertrand (et Raton) in 1833, maar er zijn tijden, die geen karakter hebben, tijden van Overgang, zoeken, tasten en dat in den vrije, vandaar de Parijsche romantiek, het Parijsche drama. De eerste is bij u misschien te zwart geschilderd en die Philippe Egalité met Schattel (?) een ‘unpleasant, perhaps unjust association of ideals’. Is er ergens op dit oogenblik in Europa ééne Letterkunde? Ik geloof neen! Wanneer gij tenminste aan dat woord hetzelfde denkbeeld hecht als ik en daaronder b.v. de Fransche ten tijde van Lodewijk den veertienden, de Engelsche ten tijde van Elisabeth, de onze ten tijde van Frederik Hendrik verstaat. Zie rond. Bij de Engelschen: Southey, de Vleyer van het heden. Scott de Bard van het Verleden. Byron de zanger der toekomst. Bij de Franschen: Chateaubriand, de la Martine; Victor Hugo en zijn school; de la Vigne, de weifelende; Barbier en vrij wat andere kinderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
der Julydagen zijn het met de levendige uitdrukkingen hunner verdeelde maatschappij, hunner inwendige woelingen. Noem dat alles nu Fransche letterkunde van onzen tijd en ik zie een gedrocht, nog afschuwelijker dan Europa. Neen mijn vriend, de Franschen, de Engelschen, de Hollanders hebben, kunnen tegenwoordig geen letterkunde hebben, wij hebben slechts letterkundigen. Bij ons eindelijk: Het verleden heeft zijn zanger in den eenigen Bilderdijk - het koninkrijk der Nederlanden zijn redenaar in den grijzen van der Palm verloren en 1830-1834
heeft van der Hoop tot dichter, van Kampen tot geschiedschrijver, van Lennep tot navolger van? Te souviens-tu? en Doyer tot Bespiegelaar. Où en sommes-nous venu? dat de letterkunde de uitdrukking van den tijd is en in een tijd als de onze willen wij een Letterkunde! En wat is onze toekomst? Wie is haar Zanger, haar Verkondiger? Ik heb u te lang bezig gehouden. Morgen zijn mijn bijdragen gereed: kom spoedig eens bij Uwen e.j.p. Vergeef het schrift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XXII. Ah. 21p. eind Juny 1834.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
blijken doet. Volvoer, ik bid het u, spoedig uw plan om ons eene beoordeeling te schenken. Hebt gij de Hollandsche vertaling gezien? Ik wist niet dat gij fransche verzen schreeft. Es bildet ein Talent sich in der stille! Uwe overzetting der Götter Griechenlands als ik u bidden mag! In de vertalingGa naar voetnoot1) van Lamb ben ik vermetel genoeg geweest, eenige het's weg te snoeyen en andere kleine veranderingen te maken. In de proef kunt gij die, welke geene verbeteringen zijn, wegnemen; ze zijn in alle gevallen tamelijk onbeduidend. En nu leg ik uwe inleiding tot de proeven uit de Promessi sposi naast mij, dezelve herlezende, wil ik eenige vraagteekens plaatsen. Dwaze vrager! zult ge veelligt zeggen, ik reken op uwe vriendschappelijke toegezindheid, zoo lang ik geen onbescheiden vrager word en - ook dan nog. ? Zou hier de vertaling niet ingevoegd moeten worden? ? heerlijke hoop, grootsche verwachting? ? Voorwaar eene heerlijke hoop voor de verzamelaars, maar men heeft het publiek zooveel beloofd, dat het aan beloften weinig hecht; ware het daarom niet beter, dat plan entre nous te houden en het publiek zonder voorafgaande belofte een schets van Alfieri's werken te geven. ? aan zijn' tweeden wensch is in grooten deele voldaan, men heeft met gelukkig gevolg aangevangen zijn tweeden wensch te vervullen. ? vreugdezieke, weelderige? ? weedom, stille smart? ? vroeger en smakeloos, het smakeloos Italiaansch van vroegeren tijd? ? alreeds, reeds? ? overdierbaar Latijn, foei, foei, welk een anti-classische uitdrukking en spotternij; waarom niet liever: naar 't latijn dat haar in dartele ontucht teelde? ? of soms, alleen somtijds? Drie of's staan, in verschillenden zin bijna onder elkander in het gelid. ? lees, lezen? ? dan, mag zonder schade weggewischt. Maar dat lezen is in het algemeen gezegd, naar 't schijnt; lager echter komt het mij voor dat ge alleen op Italiaansch lezen doelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
? echter mag weggewischt, indien ik mij niet bedrieg. ? waaruit de geest, die den geest ademen? ? harer, harer, harer, van hare? Gij loopt hooger dan ik met Silvio Pellico's gedenkschriften. Gij gelukkige die dezelve in 't oorspronkelijk, ik ongelukkige die de vertaling eener vertaling, beide 't werk van smakelooze prulschrijvers las! Ondertusschen komt mij S. Pellico op verscheidene plaatsen tamelijk langwijlig voor; nu hoe kon het ook anders waar men tien jaren kerkerleven beschrijven gaat? Indien le dernier jour d'un condamné niet geschreven ware, zou ik waarlijk gunstiger over dat boek denken; maar waarlijk, caro Amico! De wijsgeerige bladzijden vergoeden schraal het onbelangrijke van des dichters gevangenis. De historie met den godverzaker kan u dunkt mij niet minder dan mij zot, gekunsteld en tamelijk vervelend voorkomen. Hoe zulk een boek Europeesche vermaardheid verwerven kon, is mij een raadsel. Moet ik alles op des vertalers rekening schuiven, dan is 't boek ongehoord mishandeld, maar ik twijfel er aan. Indien de schrijver geen Carbonaro geweest ware zou dit werk veelligt minder opgang gemaakt hebben, leer mij dan den Dichter S. Pellico uit zijne treurspelen kennen en bewonderen. Ik ontken niet, dat er schoonheden zijn, waarachtige schoonheden in die gedenkschriften; een der gelukkigste gedeeltenGa naar voetnoot1) hebt gij voor den Vriend vertaald - maar die schoonheden treffen ons meest, omdat zij zoo weinig verwacht, zoo aandoenlijk, zoo enkel zijn, als die geele muurbloem in V. Hugo's meesterstuk. Ik verwacht dat gij door in uwe inleiding een weinig breedvoeriger over de schoonheden der Gedenkschriften uit te weiden en dezelve aan te duiden mij van mijne dwaling overtuigen zult. De aanval op de Genootschappen ter Verbetering van Gevangenen moge er plaats voor maken. Is dezelve wel gepast en billijk? De onderstelling dat van Kesteren's vertaling in de bibliotheek van den man van goeden smaak opgenomen zou zijn heeft iets beledigends. Daartoe bezit men te veel smaak. Men heeft eene zeer goede Fransche vertaling of zal de voorkeur aan de Duitsche geven. ? elken van iedere? ? Zoo ge wist: zekere redactie vraagde den even welwillenden | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
als talentvollen vriend een beoordeelend verslag van de Promessi Sposi. Hij dacht er aan toen hij dit zoo ge wist schreef, want zijn goedgunstige lezer vergde immers niets dergelijks; immers wie zou vragen waar zoo veel geschonken wordt. Derhalve dient hier een en ander gewijzigd te worden, 't zal tenminste noodig zijn eene onderstelling vooraf te doen gaan. Waarom zou de lezer niet vergen om u door weigeren zoo gelukkig te doen zijn? ? instekend genoegen? Zoudt gij beslissen kunnen de gansche zinsnede weg te wisschen? Uw vonnis tegen de kritiek schijnt mij tamelijk onregtvaardig en ongegrond. ? geldt waar de dichter uitweidt? ? eraan: daardoor in? 't Geestig slot uwer inleiding evenaardt het uitmuntende geheel. Ik zou hier uitvoerig zijn, wanneer vleyende beleefdheid zich niet op dezelfde wijze uitdrukte; dat ik steeds zoo diep bij u mijne minderheid gevoel, is eene hartelijk gemeende verzekering, welke eens voor altijd in de plaats van loftuitingen trede. Geheel de Uwe dr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XXIII. Ah. 40c. 25 Juni 1834. Potgieter aan Drost.Excuse
Conteur charmant; poète aimable!
qui souvent charmez mes loisirs
demandez moi des souvenirs
la veine en est intarissable!
Mais des déclarations d'amour,
des vers voués à la plus belle,
des papillions enfans d'un jour
Le tems a effleuré leur aile
Et je les fis suivre son cours.
Mon coeur ne brule plus d'attente
Ne frémit plus de doux espoir!
Je n'erre plus au bois le soir
Avec ma hampe sous la mante.
Vous voulez ouir ses accents?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Rendez-moi dans mon beau délire,
Rendez-moi mes saules pleurantes.
Rendez-moi ma charmante Elvire!
Je vais recommencer mes chants.
Inderdaad mijn lieve vriend, ik kan de overzetting van Schillers heerlijk vers niet vinden, maar zoo ik het al kon, gaf ik ze U nog niet, want het zou dwaasheid zijn. Gij die het oorspronkelijke verstaat, hoe kunt gij er om aanhouden? - Charlotte Elsevier, in Loosjes lieve Suze zegt, meen ik, dat haar Mama alle billets doux uit hare jeugd had verscheurd, om niet bespottelijk te zijn in de oogen harer kinderen en gij zult den Vriend, den criticus doen lagchen om de overzetting die ik uit ‘goeder harten’ beproefde? Hiermede de bijdragen in dank terug. Sr is een te geestig mensch dan dat ik zijn laatste verzekering: ik eindig mijn loopbaan als recensent, zou willen gelooven. Mijn hemel - wat zou de Hollandsche Letterkunde geworden zijn, wanneer wij niet nog enkele zulke mannen over hadden. De andere stukjes van hem ontvang ik gaarne bij gelegenheid. Hoe gaat het met de Muzen? Zij treden zeker uit voorliefde voor het waterige in ons waterige land, niet voor een waterigen Septemberdag op? Vaarwel en werk meer en beter dan ik kan of wil, want ik ben heden in een ondragelijken luim, maar gelukkig, alleen.
Uwen p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XXIV Ah. 21q. Juli '34. Drost aan Potgieter.Inderdaad, mijn waardste! gij hebt mij eene regt gelukkige proeve gezonden, hoe de Fransche muze uw talent begunstigt. Duizendwerf dank ik u voor het allerliefst dichtstukje; het overtuigde mij opnieuw, dat alles wat men van zijn werk zegt, gelijk gij bijvb. hier van uwe overzetting der Götter Griechenlands, de uitdrukking is van .... maar het zou zeer onbeleefd zijn, wanneer de barones van Zonsveld aan eene van hare vriendinnen zeide: ‘Ma chère, wij hebben beide ons rouge fin van le Sieur Disseij’ - Neen, neen! ... gij begrijpt mij. ‘Den Criticus doen lagchen!’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar, goede hemel! dit heet de zaak gruwelijk overdrijven, zoo iets is nauwelijks te verdragen. Weet gij dan niet, dat ik met eerbied Professor Nieuwlands Bagatelles Françaises kan doorbladeren, ofschoon de uitstekende wiskundige bij mij, als dichter, alleen in den Orion en zijne klassieke vertalingen op zoo veel prijs gesteld wordt, dat mijne algemeene hoogachting mij toegevende doet zijn voor zijn gerijm in de manier van Pieter Pijpers O onherstelbre schade en spijt
Helaas wij zijn dien snoek dan kwijt, enz.
en bladzijden bij bladzijden van den man, die in rijm te droomen plag, die zijn fooitjes gaf in verzen op Nieuwjaar of Kermisdag. Zoo veel eerbiedige toegevendheid voor Prof. Nieuwland, kan het anders, dan dat ik uwe Fransche Poëzy zoude bewonderen? Lotjes mama handelde zeer verstandig, zij kon die billets doux, het werk van voormalige minnaars juist beoordeelen. Ziet ge hoe groot hier het verschil zij! Bovendien: billets doux zijn doorgaans iets zeer onverstandigs en moeten, ten minste voor de helft, degelijke dolligheden bevatten. Met tegenzin zend ik U mijne vertaling van Odo en AmandaGa naar voetnoot1). Het zou mogelijk veel beter zijn die niet te zenden. Ik voorzie het reeds, dat boek vindt in uwe oogen geene genade. Terwijl gij een blik op het titelblad werpt heeft uw gelaat eene uitdrukking, als of gij den hoogen Treurspeldichter zaagt naderen. O, wees inschikkelijker; Odo kunt gij terstond ter zijde leggen, mijn waardste! Amanda zal u niet, als de treurspeldichter vervolgen. - Wij zenden elkander geene nieuwjaar-visitekaartjes. Hiernevens een exemplaar van den beruchten Datheen; over dat stukje uw oordeel te vernemen zal mij aangenaam zijn. Vervloekt zij het uur toen ik van der Chijs die biographische karakterschets toezond, want honderden verdrietelijkheden zijn er het gevolg van. Opnieuw kwelt mij de onbegrijpelijke dwaasheid van een' braven ijverigen en welmeenenden mensch. O die droomerige uitgevers! - maar alles droomt, alles slaapt, wanneer zal men ontwaken? - als het nut feest viert, men zal ontwaken, om te geeuwen en geeuwende te zingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vervolg van Don Abbondio zie ik verlangend tegemoet, in hetgeen gij mij ter hand stelde heb ik slechts tot beuzelachtige aanmerkingen stof gevonden.
T.t.
Maandag. dr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XXV Ah. 40f. Juli '34. Potgieter aan Drost.Gij zendt mij, beste Vriend, een paar bewijzen van de dwaasheden onzer eeuw in de Berigten der Gedenkpenningen, duld dat ik er U een der vorige aanbiede in een blad van den Amsterdamschen vrijheidsboom. Het zal een piquante afwisseling zijn van de zwaarden, wapenrustingen, bekers en Spaansche mantilla's, waarmede ik mij verbeelde, dat Gij een der vertrekken uwer toekomstige pastorie zult versieren. Hartelijk dank voor Odo en Amanda. Mijne tantes vinden het een mooi boek. En gij? Verbeeld U, la main malheureuse. Op het eerste bladGa naar voetnoot1), dat ik opsla spreekt de eerzame Amanda La Bruyère fiksch tegen. Gelukkig sloeg ik nog eens om en vond: Mijner dierbaarste toegewijd, et tout était dit. Ik dacht aan ... (foei, kijk zoo grimmig niet, zeg veel liever, dat ik nooit dan hoogst onbeduidende billets doux geschreven hebbe). In goede ernst, Gij hebt U een klasse van lezers gekozen, tot welke ik niet behoore, ik zoude vermetel zijn, door mij een oordeel te willen aanmatigen. Hierbij ten tegenhanger van den lof door onzen hooggeschatten Broes der Engelsche Kerk toegezwaaid, een stukje over de hoogescholen, mij door een Vriend die lang in Engeland was, geleend, - het wierd daar beschouwd niet dan droevige waarheid te bevatten. Datheen, regt zoo, mijn Vriend! de eerste proeve Uwer historische Critiek, is eene verontschuldiging, waartoe Gij mijns inziens volle regt hebt. O die ellendige beoordeelaars die er D. een misdrijf van maken dat hij in het punt van godsdienst de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
man zijner eeuw was en niet als Willem de I boven zijne eeuw stond, die in de Protestanten van dien tijd, alle die onverschillige gerustheid vorderen, welke ons twee eeuwen later nog niet schoon staat! Voor den leeraar en den staatsman, hebben zij slechts ééne schaal; wat zoude de wereld ééntoonig zijn, wanneer die zich naar hunne begrippen voegde. Een allerbelangrijkste vraag is, wie men als mensch voor deze en de volgende wereld hooger waarde toe moet kennen den hartstochtelijken of den gematigden, den dweeper, of den staatsman? De la Rochefoucauld die juist bij mij ligt en die als W. Scott zeg: has discovered so many foul gangrene of the human heart zoude misschien beide voor een wijziging der eigenliefde verklaren? A propos van den eersten, wanneer Heije bij U komt, lees hem dan ter overweging de 378ste R.M. voor. Le bon goût vient plus du jugement que de l'esprit. Geef meer Artijkels in dat woord, mijn Waardste! maar heb er niet verdriet van, zooals van dit. Is het misschien om die zotte regels, door U aangehaald? Het ontbreekt van der Chijs dan ook geheel aan oordeel. Misschien zoude hij mij met de 277ste R.M. kunnen antwoorden. Il n'y a guère d'homme assez habile pour connâitre tout le mal qu'il fait. Ah que c'est triste! Portez-vous bien et moi aussi! Donderdag. e.j.p. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XXVI Ah. 21r. Juli '34. Drost aan Potgieter.Dank zij den Hemel! Ik ben bijna volkomen hersteld, mijn waardste! Ge verwondert u? Ja, ik ben ongesteld, zeer ongesteld geweest. Gij hebt er niets van geweten. Wat wonder! De heer Potgieter verwacht, dat men steeds hem eene visite brengt, hij weet op hoeveel prijs men zijn gezelschap stelt en zegt derhalve altijd: ‘Waar zoo lang geweest? in hoeveel tijds heb ik u niet gezien? ge doet niets van u hooren!’ Mijne ongesteldheid zal mij verontschuldigen, dat ik kwam, noch schreef, zelfs dat ik uit de stad ga, zonder ander afscheid dan op deze bladzijde. Twee of drie weken denk ik te Haarlem te blijven, men stelt zich veel voor van de buitenlucht om mijn welstand te | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
volmaken; van den aard mijner ongesteldheid zal Heije u iets kunnen zeggen; ongaarne schrijf of spreek ik van dergelijke zaken. Wilt ge mij een heerlijken dag schenken, zoo kom eens een dag bij me in Haarlems loofrijk Hout doorbrengen, maar koopmanszorg boeit u aan den Amstel, ik weet wat ik vreezen moet en durf mij geen oogenblik met zulk eene voorstelling vleijen, altijd echter zal ik teleurgesteld zijn, vergoed zulks eenigszins door mij eenige regels te zenden. Vaarwel, mijn waardste! Groet duizendwerf uwe tantes! Hoe gaarne ik hier nog menigen regel schrifts bijvoegde, de gelegenheid ontbreekt mij, spoedig nader; ik logeer bij de Wed. de Boer aan de groote Hout-poort. Hiernevens den monsterachtigen Han van IJsland terug. Een kinderachtig vertelsel van Blaauwbaard en zoovele trekken van rijk genie, edel gevoel en dichterlijken zin. Victor Hugo blijft zich gelijk.
Als altijd Uw dr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XXVII bij Ah. 21s. 30 Sept. 1834. (dateert Potgieter). (Met potlood, zeer onduidelijk geschreven). Drost aan Potgieter.Vergeef mij, mijn waardste, dat ik in zulk een staat de proef u toezende. Ik ontving ze over drieën en nu was de taak mij te moeyelijk, ach of ik u de verdrietelijkheden van het eindeloos corrigeeren had kunnen besparen. Hulde aan uwen ijver voor de Muzen! Driewerf hulde aan uwe talenten. Ik ben zeer redelijk. Vele groeten aan de dames
dr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
zoenden mij - geheel? - neen, daar toe moet ik eerst nog den treurspeldichter leeren kennen. Ondertusschen zijn die vertalingenGa naar voetnoot1) (wees zoo goed er eene derde proeve bij te voegen) allergeschikst voor de Muzen No. III. In dit nummer zal het aan plaats ontbreken. Wat Jose betreft, gij hebt mijn gevoelen over dat dichtstuk uitgesproken, beste vriend! Ieder vond de Jose een meesterstuk, ik vertrouwde mijne oogen niet en toen - gij schreeft - en ik ben overtuigd dat ik niet mis zag. Bijna onbepaald stem ik in uwe aanmerkingen. Gij zijt meer dan nieuwsgierig naar Van den Brinks recensieGa naar voetnoot2) welnu, ze gaat hiernevens. Ge zult u nog meer verwonderen dan ge nieuwsgierig waart. Weet ondertusschen dat wij overeengekomen zijn een aantal vleyende uitdrukkingen door te halen, een aantal aanmerkingen in derzelver plaats te stellen, terwijl de recensent bij eene uitvoerige apologie van zijn oordeel over de karakterbehandeling, ons gevoelen ontwikkelen zal. Is het u mogelijk mij morgen avond het stuk terug te zenden, ge zult mij er een dienst mede doen. Hiernevens ter lezing een stukje van Beets, hetwelk mij uitnemend voorkomt, zoo schrijft B. wanneer hij oorspronkelijk is. Helaas mijn waardste, waarom moet het un petit billet zijn, zoo gaarne schreef ik meer maar mijne dierbare soeur de charité vermaant mij te eindigen, ik moet gehoorzamen. Mijn oude Heer herstelt gelijk ik. Ontvang de groeten van al de mijnen!
Steeds uw d. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
XXIX Ah. 21t. 16 Oct. '34. Drost aan Potgieter.Niets verdrietiger, mijn waardste! voor den herstellenden, dan die dagen, wanneer hij zich half ongesteld en onlustig gevoelt; zulke dagen schijnen ondertusschen steeds de terugkeerende gezondheid vooraf te gaan! ik wil derhalve heden berusten, vergeef mij wanneer ik weinig of niets verder dan het noodzakelijke schrijf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De wenken en gevoelensGa naar voetnoot1) zijn door u veranderd, gelijk ze door u bij het overlezen veranderd moesten worden. Vraag mij niet, of ik aanmerkingen hebbe! Nauwelijks durf ik u voor te stellen de confidentie aan den lezer, een oordeel over bezoeken betreffende weg te laten. De menigte zal niet met u instemmen, u een zonderling noemen en - loop ik geen gevaar van vitterij, van betweterij beschuldigd te worden? Inderdaad ik heb geene aanmerkingen. Wees zoo vriendelijk de aangehaalde regels uit Byron in een noot te vertalen. Wij kunnen van onze lezers eischen, dat zij 't Fransch verstaan, moeyelijk zullen wij hen bewegen Engelsch te leeren om de Muzen te kunnen lezen. Immerzeel vormde een allergelukkigst plan, toen hij besloot den Reijnaart van Willems af te doen drukken, de geestige berijming zal hier veel bijval vinden. Hebt gij gezien dat ZEd. naar uwe aankondiging in 't Album verwijst? Gaarne zag ik iets over Loots in het volgend nummer, zelf ondertusschen kan ik zulk een necrologisch artikel niet leveren, ik heb hem niet gekend; als dichter staat hij slechts in weinige stukken bij mij op hoogen prijs; zijne laatste prulschriften kan ik niet vergeten, hoe zal ik ze hem vergeven, als ik aan den wijzen Bilderdijk en zijne Vermaking denk? Gij kent L. beter, gij zult hem welligt billijker beoordeelen, hebt gij derhalve tijd, lust en opgewektheid, schenk ons zulk een Albumblad; gij zult er ons wederom ten hoogste door verpligten - ondertusschen, ik dring er geen oogenblik op aan, dat ware de onbescheidenheid ten top drijven. Wie die zooveel, zoo ijverig voor de Muzen werkt als mijn rijkbegaafde vriend. De Vriend kan zich niet over mij beklagen zoolang hij nog recensiën van mijne hand en portefeuille heeft. Ik wenschte wel dat het stuk over de tentoonstelling deze maand eindigde, zal het u mogelijk zijn den 22sten daarmede gereed te zijn? ‘Vergeef mij dat ik geschreven heb, maar gij kunt mij zulks niet vergeven’? Vele groeten aan de dames. Donderdagmorgen. Als altijd uw d. |
|