Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 37
(1918)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZondvloed.In het Mnl. Wdb. is dit woord opgenomen, omdat ik meende, dat het in het Mnl. althans in sommige tongvallen bekend moet zijn geweest, hoewel het op het oogenblik, waarop ik het artikel schreef, nog nergens was aangetroffen. Ik heb dit in dergelijke gevallen meer gedaan, en somtijds werd later op eene welkome wijze mijn vermoeden bevestigd door het vinden eener bewijsplaats, al kon dit ook zeer lang uitblijven; ik herinner als voorbeeld aan belinnen (Tijdschr. 30, 294). Hetzelfde is het geval met het woord zondvloed, dat zich meer dan dertig jaar aan ons oog heeft onttrokkenGa naar voetnoot1), maar eindelijk ontdekt is, en wel in een hs., een Proza-LucidariusGa naar voetnoot2) bevattende en berustende in het Britsch Museum te Londen. Aldaar lezen wij fo. 7a: ‘daer by leyt een boschGa naar voetnoot3), die heet Delos, die was die eerste | |
[pagina 47]
| |
die na der sintvloet in den mere lach’. Het hs. heeft een Oost-Middelnederlandschen of eerder nog Hoogduitschen stempel: men vindt er o.a. wester voor ‘doop’; scure voor ‘hagelbui’; snicke voor ‘slak’; venster voor ‘verduistering’; wisage voor ‘profeet’, en er is dus alle reden voor het vermoeden van Van Wijk, die in zijn Etym. Wdb. het woord houdt voor aan het Hd. ontleend, evenals andere woorden voor oud- of nieuwtestamentische begrippen, o.a. heiland. Een tweede voorbeeld, uit de 16de eeuw, eveneens in den vorm sintvloet, is te vinden in de ndl. vertaling van het hd. volksboek van Christoffel Wagenaar (den bediende van Faust); aldaar leest men op bl. 165 van de uitgaveGa naar voetnoot1): ‘desen geest heeft Cham, den sone van Noë, die swarte const geleert, welcke die eerste is geweest na die sindtvloet, die de tooverie geoeffent heeft’. |
|