Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 37
(1918)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Verschiet.Dit eigenaardige Nederlandsche woord, thans zoo gewoon, wordt nog niet vermeld door Kiliaan en Plantijn, en is ook niet gevonden bij Van Mander, hetgeen eenigszins vreemd is, omdat het woord hoogstwaarschijnlijk oorspronkelijk een schildersterm is geweest. Dit blijkt uit de omschrijvingen er van in de woordenboeken der 18de eeuw, waarin het woord het eerst is opgeteekend. Bij Halma lezen wij: ‘verschiet, éloignement, lointain, perspective; ‘men zag de stad in 't verschiet’; ‘het verschiet in eene schilderij, la perspective dans un tableau’. En bij Marin: ‘verschiet, dat het verafgelegenst schijnd in een schilderij, éloigne, lointain; in 't verschiet ontdekt men herders en schapen, dans l'éloignement, dans le lointain, on voit des bergers et des moutons’. En zoo ook Weiland: ‘dat gedeelte eener schilderij dat met verschietende kleuren gemaald of zwakker dan het overige gekleurd wordt, hetgeen op zulk eene wijze afgeschilderd pleegt te worden, omdat het op eenen verderen afstand geplaatst is dan het overige; deze landstreek heeft een bevallig verschiet; men ziet door eene poort in 't verschiet’. Doch dat het ook reeds in de 17de eeuw bekend was, bewijzen een paar bekende plaatsen uit Brederoo en Vondel. Men herinnert zich Brederoo's zangerig liedje: Het zonnetjen steeckt zijn hoofjen op
En bestraalt der bergen top
Met zijn lichjens.
Wat ghezichtjes,
Wat verschietjes vert en flaeuw
Dommelter tusschen tgraeu en 't blaeuw;
En uit Vondel's Palamedes, vs. 1383: Een slot wil in 't verschiet verflaeuwen
En hoogerop 't geberghte blaeuwen.
| |
[pagina 44]
| |
Men ziet, dat bij de beide dichters het woord onbewust in verband wordt gebracht met de beteekenis ‘verflauwen van kleur’, waarin het nog heden in algemeen en gewoon gebruik is, en dat Weiland dit met bewustheid doet. En zoo zou men ook thans geneigd zijn te doen, wanneer men uitgaat van het hedendaagsche taalgebruik, doch om tot een juist inzicht in de oorspronkelijke beteekenis van verschiet te komen, moet men natuurlijk een anderen weg inslaan. Laat ons beginnen met op te merken, dat Halma en Marin eene andere beteekenis van verschiet op den voorgrond stellen, nl. het zich verwijderen of ‘ververren’ van hetgeen men op den achtergrond ziet. En dat dit het juiste gezichtspunt is, blijkt duidelijk uit een paar plaatsen, mij medegedeeld door Dr. R. Jacobsen te Rotterdam, den schrijver van een uitnemend proefschrift over Karel van Mander. In Mander's Schilderconsten grondt VIII, 8 lezen wij de volverzen: Siet al 't verre Landschap gedaente voeren,
Der Locht, en schier al in de Locht verflouwen,
Staende Berghen schijnen wolcken die roeren,
Weersijdich op 't steeckGa naar voetnoot1), als plaveyde vloeren;
In 't veldt sloten, voren, wat wy aenschouwen,
Oock achterwaert, al inloopen en nouwen;
Dit acht te nemen laet u niet verdrieten,
Want 't doet u achtergronden seer verschieten.
Het is een strofe uit het begin van het hoofdstuk over het landschap. In de drie eerste regels spreekt Van Mander over het luchtperspectief, in de drie volgende over het lijnenperspectief en de slotregels wijzen zeer duidelijk alleen op het laatste. De vertaling dezer regels moet, naar Dr. Jacobsen de vriendelijkheid heeft mij mede te deelen, luiden: ‘ziet hoe het geheele landschap in de verte luchtvormig gaat worden en schier geheel in de atmosfeer wegdommelt: staande bergen lijken be- | |
[pagina 45]
| |
weeglijke wolken. Ter weerszijden, als bij geplaveide vloerenGa naar voetnoot1), loopen sloten en voren, alles wat wij in het veld aanschouwen, ook achterwaarts en steeds nauwer op het verdwijnpunt toe. Laat het u niet verdrieten dit in acht te nemen, want uwe achtergronden komen er zeer door te verschieten’, d.i. ‘achteruitschieten, achteruitwijken’, niet ‘verkleuren of verbleeken’. Nog heden zegt men van een landschap, dat het ‘goed schuift’, eene uitdrukking, die binnen denzelfden gezichtskring ligt. Nog duidelijker spreekt de andere mij door Dr. Jacobsen medegedeelde plaats uit Floerke (Das Leben der niederländischen und deutschen Maler des Carel van Mander, I, 100Ga naar voetnoot2), waar hij, sprekende van het luchtperspectief, het woord verschieten gelijkstelt met ‘ververren’ (hij verbindt ze met ‘ofte’). Deze opvatting, dat verschiet eigenlijk beteekent ‘het achteruitwijkende’, wordt bevestigd door hetgeen het Mnl. ons leert aangaande de oudere beteekenissen van verschieten. Het beteekent daar met eene zaak als ondw. ‘zich met meer of minder kracht van zijne plaats bewegen, verschieten, verschuiven’; van het hart ‘verspringen, van zijne plaats gaan, ten gevolge van eene sterke aandoening’; van water ‘wegstroomen’. Te recht heeft dus Van Wijk in zijn Etym. Wdb. ter kenschetsing van het woord, de termen ‘het verspringende, het verdwijnende’ gebezigd. En het is zeker geen toeval, dat in de beide bewijsplaatsen uit de 17de eeuw van Brederoo en Vondel het woord met het begrip ‘flauw’ en ‘verflauwen’ wordt verbonden (bij Brederoo ‘vert en flaeuw’), waardoor minstens evengoed ‘het door den afstand minder duidelijk zichtbare’ als ‘het verbleekende’ kan worden uitgedrukt. De beteekenis verbleeken, oorspronkelijk van schrik, is eene secundaire, uit die van ‘schrikken’ voortgevloeid, en in het Mnl. nog uiterst zeldzaam, en alleen met het subject van een persoon. Zij is alleen | |
[pagina 46]
| |
opgeteekend uit Rose 383: ‘versoft, var. verscoten was si (Outheit) in hare gedane’. In Ferg. 1360: ‘Si verscoot dicke ende versochte (verzuchtte)’ kan evengoed de bet. bedoeld zijn: ‘eene plotselinge voor anderen zichtbare beweging maken, door eene rilling bevangen worden’ (Mnl. Wdb. 8, 2359). En zelfs al ware deze opvatting in het Mnl. minder zeldzaam dan zij in werkelijkheid is, dan nog zou men het ww. alleen kunnen verwachten met een persoon als ondw.; de overdracht op zaken, die verbleeken van kleur, flets worden, zooals van de dingen, die men op een afstand ziet, en van stoffen, dagteekent eerst van een lateren tijd. Vgl. ook verschieten, 3) in Mnl. Wdb. 8, 2359. |
|