| |
| |
| |
Bijnamen in Oud-Mechelen.
Op het groote belang van de namenkunde voor de taalstudie moet niet meer gewezen worden. En onder de namen zijn voorzeker de oude bijnamen alle aandacht overwaard. Zij toch liggen ten grondslag van zeer vele familie- en geslachtsnamen. Daarenboven houden zij aan de folklore vast: in hen heeft het volksvernuft zich gescherpt, aan hen heeft de sappige volkshumor zich te goed gedaan.
Wie zou zich dan den tijd of de moeite beklagen, die het opschrijven van enkele tientallen van bijnamen vergt, terwijl men, om ander werk, in vergeelde papieren en bestofte bundels bezig is? Niet ik! Wel integendeel heb ik dit steeds volgaarne gedaan. Stilaan en gemakkelijk heb ik aldus de lijst samengekregen, die onderaan volgen zal: me dunkt, dat het wel de moeite loont ze breeder bekend te maken.
Allereerst moet men er uit afleiden, dat de menschen van honderden jaren her op zijn minst even graag naar toe- en spotnaam grepen, als wij heden nog voortdurend hooren gebeuren. In geen geval heb ik mijn bijnamen speciaal nagejaagd: anderzijds beperken zich mijne aanteekeningen bij den niet langen tijd van een paar eeuwen in één enkele stad. 't Zijn al toegeworpen namen, die voornamelijk in de 15de en in de 16de eeuw gefloreerd hebben te Mechelen - ge weet wel, ter oude aartbisschoppelijke Vlaamsche stede aan de Dijle op de grens van de huidige provincies Antwerpen en Brabant.
Waar schoten zij toen, als nu, het gretigst en het grilligst op? In de onderste lagen der maatschappij, dat spreekt, bij het volkje aan den zelfkant der samenleving. Diensvolgens heb ik voornamelijk gegrasduind in de vonnisboeken der schepenbank en in de registers van het armbestuur. Maar daarnaast haalde ik typische vermeldingen uit fraaie bundels, waarin uitsluitend
| |
| |
mannen en vrouwen van zoo onbesproken gedrag als niet te betwijfelen welstand te spraak kwamen: dat zijn de rekeningen van de vroegere stedelijke Weeskamer; cijns- en renteboeken van de armmeesters der onderscheiden parochies; de verslagen van vendities binnen sterfhuizen uit de eerste helft der 16de eeuw, opgenomen in de zes dikke deelen der Inventaria mobilium bonorumGa naar voetnoot1). Deze laatste berusten te Mechelen op het archief van het aartsbisdom en van het Kapittel; de andere, voor zoo ver niet in eigen bezit, worden op het Stadsarchief bewaard.
Ik mag, dunkt me, niet over bijnamen beginnen, zonder eerst en vooral te gewagen van enkele treffende familienamen binnen ons Oud-Mechelen. Hadt ge daar niet een advokaat, die ‘meester Julius Cesar’ heette (Weesc. I, 34; fo 10: 1625)? Leefde er geen deftig poorter, die naar ‘Nicolaes van Drijweken’ luisterde (Weesc. I, 50; fo 205 vo: 1642) evenals een sukkelaartje naar ‘Jan Cleyngebeijnt’ (Rek. O.L. Vr. 1618-23, fo 64)? Hoever stonden deze familienamen wel van louter bijnamen? Nog meer moet een Mechelaar van toen hebben geglimlacht om ‘Lisen Pontkees’ (Rek. St. Jans, 1454) en om ‘Ian Pannesteert’ (Weesc. I, 50; fo 155 vo). En nog veel meer om den naam van dien ‘armen schoenlappere inde vrouwestraete’ welke als ‘Fivelamoer’ opgeschreven staat (Rek. O.L. Vr. 1618-23, fo 65). Nu nog immers zegt men onder Sint-Romboutstoren: ‘Kom, 'k geef u een vive l'amour’, als men met een smoutpeer dreigt.
Ons Mechelen is u wellicht bekend als een stille stad met ongeveer zestig duizend inwoners: er leeft nog een vage herinnering voort van oude glorie, de afglans van getaand schoon bedrijf harer hooggeboren poorters en edele vrouwen. Want die heeft Mechelen weten wonen binnen hare ruime huizen en zien
| |
| |
tiegen langs de weidsche straten, toen het de hofstad was waar keizer Karels moei, de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, haar verblijf gekozen had. Toch was Mechelen toen veel minder uitgestrekt dan nu en naar de beste schatting kunnen er niet meer dan omtrent twintig duizend zielen thuis geweest zijn tusschen de sterke omwaterde stadswallen.
Deze beperkte ruimte en dit beperkt aantal verklaren de gangbaarheid van zekere bijnamen van bizonderen aard. De naam van de woning, de herkomst, het bedrijf of het beroep dienen thans nog beter dan de familienaam ter onderscheiding in dorpen en bepaalde stadswijken. In Oud-Mechelen was het niet anders, en wel even goed voor hoog als voor laag.
1. |
... van Heinric Rijers weghen alias inde waghe (Rek. St. Jans, 1461). |
2. |
... Lysbet Bruynbaerts buyten der hanswycporten inden Bruynenbaert (J.E. I, 1, fo 11: 30 Juli 1466). |
3. |
Her Jan inden ancker (Rek. St. Jans, 1505). |
4. |
Berthelmeus Verhoeven alias inden ancker (Rek. St. Jans, 1521). |
5. |
... Henryc Coenraets alias inden torf (Rek. St. Jans, 1522). |
6. |
Rommondt inden carpere } (J.E. I, 1, fo 16 vo; 12 Dec. 1509). |
7. |
Lambrecht vanden Horicke alias inden teems } (J.E. I, 1, fo 16 vo; 12 Dec. 1509). |
8. |
Jerome ende Lambrecht Ghuens, gebroeders, die men onder den wijngaert heet (J.E., I, 1, fo 165: 16 December 1513). |
9. |
Cornelis inden paternoster, apotecaris (Chysboek St. Jans 1530). |
10. |
Jan Kennens alias Kalverendans (Rek. St. Rombouts, 1592). Verg. 13. |
11. |
... een doghter, die woonende is bij eenen herenweferGa naar voetnoot1) |
| |
| |
|
aghter den crommenellenbogheGa naar voetnoot1) .... zeer naer blindt, teghenwoordigh gemeestert by meester Dirick int rat, by den voirs. meester Dirick gepromoveert om te cleeden, overmidts de couwe tenemael contrarie is om de ooghen te genesen, principalyck, zoo hij zeydt, aen de voeten..... (Rek. G.H., December 1593). |
12. |
Item besteedt een vrouwepersoon, woenende op den hoeck van [de] ravenberchstraet, om te doen geneesen van het water by den Meester inden draeck .... (Ibid., October 1595). |
13. |
Jan Hennens alias calverendans (Weesc., I, 22, fo 192 vo: 1611). |
Even graag werden vreemdelingen gemerkt met den naam van hun vaderland of geboorteplaats, en een enkel keer zelfs met den historischen spotnaam hunner stad: (Nr. 22).
14. |
Jan Pierssone, die men heet zeeuken. } (J.E., I, 1, fo 11 vo: 30 Juli 1466). |
15. |
Jorijs, die men heet de bontwercker van Deventer. } (J.E., I, 1, fo 11 vo: 30 Juli 1466). |
16. |
Loyken, die men heet meester Henrick van Bruessele } (J.E., I, 1, fo 11 vo: 30 Juli 1466). |
17. |
Peter Thoms, alias de Hollandere (Ibid., fo 150 vo: 22 November 1499). |
18. |
Pauwels Heck, in de wandelinge Pauwels van coelene (Ibid., fo 176 vo: 23 Meert 1531). |
19. |
Mertten den osterlinck, in den roelant (Invent., V, 10 Februari 1533). |
20. |
Jan Delva, in de wandelinge geheten Hans van tongeren (J.E., I, 1, fo 188: 2 Oogst 1539). |
21. |
Hennen Cobys, in de wandelinge Ingelsmenneken (Ibid., fo 190: 26 Nov. 1541). |
| |
| |
22. |
Iooris Vrancx, alias quekerken van thienen (Ibid., fo 191: 7 Sept. 1543). |
23. |
Martyne de Walinne op Tisselt wonende (Weesc., I, 32, fo 115 vo: 1623). |
24. |
Mayken den Spaenschen stoelmaeckers vrouwe (Ibid., 35, fo 461 vo: 1626). |
25. |
Jaecques Gooris alias de wael (Ibid., 38, fo 232 vo: 1630). |
Voorzeker waren de aanduidingen naar den uitgeoefenden stiel of het bekleede ambt de gebruikelijkste. Toenamen van dit soort hebben wij onder onze nota's reeds te vele om hier meer dan de merkwaardigste te laten volgen. Bijna alles in Oud-Mechelen verliest in den dagelijkschen doen zijn familienaam: Gielis Vanderheyden ‘onder den Beyaert’, die de eerste goedbekende onzer boekhandelaars was en buitendien ook boekbinder en onderwijzer, wordt veel liever naar zijn drie beroepen betiteld, dan met zijn overgeërfden naam genoemd. Barbiers ofte chirurgijnen heeten eenvoudig weg meester Jan of Willem en zelfs de vermaarde Dodoens blijft maar ‘Meester Rembert’ gelijk de vader van zijn eveneens beroemden vriend, Joachim Roelants, als ‘meester Cornelis, medecijn’ onder zijn medeburgers bekend staat. Hoezeer deze benamingen in het volk gedrongen zijn, blijkt reeds hieruit, dat zij doorloopend vermeld worden bij de grootste en belangrijkste verkoopingen, als wanneer nochtans de klaarste aanduiding van noode was. Zij grijpen niet alleen tot in den hoogsten stand, maar tevens in 't geestelijke als in het wereldlijke; en ‘meester Bernard’ uit de Latijnsche school luidt het mondgemeen voor den kanunnik-scholaster Huysmans:
26. |
Jan de perkementer (Rek. St. Jans, 1419). |
27. |
Lysbeth de latersse, stoefvrouwe achter den Ram (J.E., I, 1, fo 79: 1452). |
28. |
Willem, lanterenmakere (Rek. St. Jans, 1453). |
29. |
Gheerde den ghevangenen (Ibid., 1459). |
| |
| |
30. |
Jan Scholier, die dryakele plege te vercoopen (J.E., I, 1, fo 110:1466). |
31. |
Bouden de schilder (Rek. St. Jans, 1471). |
32. |
Hennen de clocghieter (J.E., I, 1, fo 124 vo). |
33. |
Willem de huysheere (Ibid., fo 127 vo: 1476). |
34. |
Meester Claes scheerslipers wive (Rek. St. Jans: 1479). |
35. |
Heer Laureys organiste (Invent., A: 6 Maart 1499). |
36. |
Jan Smet, die men heet scipper (J.E., I, 1, fo 150 vo: 22 Nov. 1499). |
37. |
Willem tenorist (Invent., A: 2 Oogst 1502). |
38. |
Philips de orgelyst (Ibid., 23 Maart 1508). |
39. |
Roelen de sangmeestere (Invent., B: 1509). |
40. |
Jan Loys, sanghere van den capellen tot my vrouwen van villeGa naar voetnoot1) (Ibid.; 16 December 1510). |
41. |
Cornelis de borduerwerker op die vemert (Ibid., 1514). |
42. |
Digne Meys, naest meester Cornelis, medicijn (Ibid., 1514). |
43. |
Oriaen de verlichtere (Ibid., 1514). |
44. |
Heer Willem vande neghen ure misse (Ibid., ± 1514). |
45. |
Mester Jan, pockmester (Ibid., 1516). |
46. |
Anthonis, stadtpiper (Ibid., ± 1516. |
47. |
Meester Jorys de clocgietere (Rek. St. Jans, 1522). |
48. |
Matheus de erdenpotmakere in de scepstrate (Invent., C: 10 Mei 1524). |
49. |
Hendrick die herpenere, in den olifant ... aen steelen bruxken (Ibid., 1524). |
50. |
Germayn, sangere van onser vrouwen (Ibid., 1525). |
51. |
Heer Joachim, de hoochmesheere van sinte rombouts (Ibid., 1525). |
52. |
Steven, de violeur van my vrouwen, wonende by onse lieve vrouwe bruers (Ibid., 1530). |
53. |
Meestere Joorys de homesheere (Ibid., 1530). |
54. |
Die dochter van Jan de luyere sinte Rombouts (Ibid., E: 1535). |
| |
| |
55. |
Meestere Dierick de choraelmeestere (Ibid., 1535). |
56. |
Anthonis de albestbreekere (Ibid., F: 1539). |
57. |
Meestere Jacop, schielder van de keyserlicke majesteit (Ibid., F: 1545). |
58. |
Heer Cornelis, prochiaen van Neckerspoele (Weescamer, II, 2, fo 31 vo: 1556). |
59. |
Merten den knaep van theylich sacrament (Rek. St. Rombouts: 1585). |
60. |
Maijcken de schoolmeestersse (G.H., Oogst 1592). |
61. |
Meester Peeter, schoelmeestere (Chysboeck, O.L. Vr. 1592). |
62. |
Meester Bernaerdt inde groot schoel (Ibid.). |
63. |
Jan den sondaeghschen schoelmeester (G.H. Januari 1594). |
64. |
Jenneken de vondelinge vrouwe (Ibid., Mei 1599). |
65. |
Meester Jan den stadtmeester (Ibid., Juli 1599). |
66. |
Bonaventura den gevangenknaep (Ibid. Juni 1603). |
67. |
Mayken de religieuse (Ibid.). |
68. |
Iooris den corporael in den valck (Weesc. I, 22, fo 176 vo; 1611). |
69. |
Suster Cleerken de cluysenersse (Rek. O.L. Vrouw: 1618-23, fo 51 vo). |
70. |
Malewyn, den kreael (Ibid., fo 59). |
71. |
De weduwe van mattheus den bode van Loeven (Ibid., fo 65). |
72. |
Suster Cathelyne vander Gouwen, die men in de wandelinge noemde Lijn de bagyne, woenende in de bogaerde strate (G.H., 8 Oogst 1622). |
73. |
Lysken de styversse (Weesc., I, 32, fo 172 vo: 1623). |
74. |
Bastiaen den speelman (Ibid. fo 382:1623).
Verg. ook: guijgelere (beneden 204)? |
Thans komen wij dichter bij de bijnamen-spotnamen. De minste eigenaardigheid in 's medeburgers doen en laten - en zijn kennissen waren er als de kippen bij om hem van nieuws te doopen. Ze gluurden te dien einde zoowaar tot binnen in het eigen huis van hunne slachtoffers en speurden na wie met hen woonde.
| |
| |
75. |
Lincken mette keesen, een aerme oude weduwe in de lange nieffstrate (Rek. O.L. Vr., 1618-23, fo 59). |
76. |
Gielis metten voghelen (Rek. St. Jans, 1477). |
77. |
Katlyne Nagelmans, die geheeten wert linken metter geyten, woenende buyten de kercofporte (Ibid., 1520). |
78. |
Lysken metten catten (Rek. St. Rombouts, 1530). |
79. |
Margriet, lisen metten twine zuster (Rek. St. Jans, 1453). |
80. |
Jouffrouwe daer die moriaen mede woent (Invent., B, ± 1516). |
Dikwerf tornt het volk, dat de familienamen niet met rust kan laten, zelfs nog aan den voornaam, die dan een vervormd uitzicht krijgt:
81. |
Mathys, die men heet mats (I.E. I, 1, fo 133 vo: 6 April 1478). |
82. |
Jan van Elsmoirtere, alias zanen (Ibid. fo 166: 23 Mei 1516). |
83. |
Jooris Daneel, in de wandelinge valentynken (Ibid. fo 186: 31 Oogst 1537). |
84. |
Hans Valentyn, alias Veltelijn (Weesc., I, 24, fo 219:1615). |
Meer voor de hand liggen echter de bijnamen, die 't een of 't ander uitzonderlijk merk aan 's menschen lichaam nateekenen. Vooral op dit gebied mag men beweren, dat het volk een zeer scherp oog bezit, aan wiens waarneming niets ontsnapt. Het minste gebrek wekt zijn aandacht en dringt hem den schilderenden spotnaam op de lippen; zoodat deze reeks van schertsende betitelingen een heele reeks van misvormden doet aanschouwen, met een paar schoone of mooi-gebouwde menschen tusschen-in.
85. |
De doeve vrouwe ... in de wigaertstrate (Rek. St. Jans, 1419). |
86. |
Marie Hildemet van Zierixee, die men heet metten staende vinger (J.E., II, 1: September 1448). |
87. |
De groote dicke Marie geheeten Marie Stercx (J.E. II, 1, fo 68). Verg. 90. |
| |
| |
88. |
Margriete van Bruessel metter eender oeghen (Ibid. fo 69 vo). |
89. |
Magriete vander capellen, die men heet griete metten keelkrue (Ibid., fo 70). |
90. |
Marie sclercx, tgroot wyf (J.E., I, 1, fo 74 vo: 23 Dec. 1451). |
91. |
Katheline metten mammen, stoefwyf achter sint Ians (Ibid., fo 74:1452). |
92. |
Zeuken metter eender hand (Ibid., fo 79:1452). Verg. 94. |
93. |
Ian Roelofs, alias platvoet (Ibid., fo 79 vo: 1453). |
94. |
Theeuken de portere, geheeten metter eender hand (Ibid., fo 97 vo: 1460). |
95. |
Lysbet mommaerts metter vuyst (Ibid., fo 102:1462). |
96. |
Aert van boeshout, die manck gaet (Ibid., fo 107:1465). |
97. |
Lysbet van lyere, alias metten mammen (Ibid., fo 111 vo: 1466). |
98. |
Gertruyd, die men heet de lange truye (Ibid., fo 121:1470). |
99. |
De lange Jan (Rek. St. Jans: 1471). |
100. |
Lysbet van waerloos, alias langneese (J.E., I, 1 fo 128 vo: 1472). |
101. |
De grau kateline } (Rek. St. Jans, 1474). |
102. |
Neel de cropel } (Rek. St. Jans, 1474). |
103. |
Dieric claes, alias metten langen hare (J.E., I, 1, fo 129 vo: 1476). |
104. |
Henneken metter lepen oghen (Rek. Cramers, II, 1, 1467). |
105. |
Willem de huysheere, die men heet huysheerken (Ibid., fo 127 vo: 1476). |
106. |
De zwerte berble (Rek. St. Jans, 1477). |
107. |
De swerte Jehanne (J.E., I, 1, fo 130 vo: 1478). |
108. |
Barbele shangdiefs, alias de hoepscheGa naar voetnoot1) barbele (Ibit., fo 134 vo: 1480). |
109. |
De vrou die op twee crucken gaet oft ginc (Rek. O.L. Vr., 1488). |
110. |
Heijne vanden venne, alias blauwe (J.E., I, 1, fo 151:1499). |
| |
| |
111. |
.... van der vrouwen mette pocken ontfaen .... (Rek. St. Jans: 1505). |
112. |
Jan die metten hoode scudde (Ibid., 1506). |
113. |
Joos die men heet de witte Joos (J.E., I, 1, fo 158 vo: 1508). |
114. |
Marie metten crucken (Rek. St. Jans, 1512). |
115. |
Peter metten twee duijmen (J.E., I, 1, fo 168 vo: 1519). |
116. |
Den sotten giele in de clocke (Rek. St. Jans, 1516). |
117. |
Heynken poelmans, alias cleyn heynken (J.E., I, 1, fo 171 vo: 1527). |
118. |
Gillis metten hersenen (Invent., D: 5 Oogst 1528). |
119. |
Die groote marie, nayersse (Ibid., E: 21 November 1531). |
120. |
Romment de moelder, die men heet sceef (Rek. St. Rombouts, 1532). |
121. |
Henneken vanden Dycke, alias buycxken (J.E., I, 1, fo 190: 1540). |
122. |
Ian vyt oft zyn vette zuster (Invent., D: 28 Maart 1542). |
123. |
Pauwel cleynaert, alias metten baerde (J.E., II, 2, fo 6: 1574). |
124. |
Cornelis van Coedoegem, alias claes die men heet lange boeye (Ibid., fo 15 vo: 1574). |
125. |
Anna vyts de cruepele (Chysboek O.L. Vr., 1592: fo 16). |
126. |
Peeter timmermans, alias crommen (Ibid., fo 21 vo). |
127. |
Jos metter vuyst (Ibid., fo 53 vo). |
128. |
Langen pauwen (G.H., Oogst 1593). |
129. |
Den dooven Italiaen (Ibid., Januari 1600). |
130. |
Willeken Janssens, alias Platvoet (Weesc., I, 22, fo 167: 1604). |
131. |
Josynken metten quaden neuse (G.H., 1615). |
132. |
Lincken in den hoff, die met krucxken ghonck (Rek. O.L. Vr. 1618-23, fo 41 vo). |
133. |
Kreupelen Slemp (Ibid., fo 53 vo). |
134. |
Margrite metten dicken haere (Ibid., fo 53 vo). |
135. |
Cleyn styncken (Ibid., fo 57). |
136. |
Jenneken den doovens dochtere (Ibid., fo 60). |
137. |
Maeyken Verheyen mette lange lippe (Ibid., fo 64). |
| |
| |
138. |
Het cleyn meesterken (Weesc., I, 34, fo 156 vo: 1625). |
139. |
Henneken aerdt, alias hackelere van oosterhout (J.E., I, 1, fo 183: 1535). |
140. |
Cornelis de Vriese, alias crocherken (Ibid., fo 172 vo: 1527). |
Natuurlijk kwamen ook de geestelijke vermogens en de innerlijke aard ter bespreking.
141. |
Henric de witte, alias splyt myteGa naar voetnoot1) (J.E., I, 1, fo 160: 1509). |
142. |
Den beseten man van Neckerspoele } (Rek. St. Rombouts, 1530). |
143. |
Den sotten coppen de wint } (Rek. St. Rombouts, 1530). |
Daarbij gaf elke overdreven gewoonte oorsprong aan een kenschetsenden bijnaam, zooals uit dit paar voorbeelden blijkt:
144. |
Merten Steechmans, alias de cletser (J.E. II, 4, fo 9: 1646). |
145. |
Joos sonder stoc, die men heet de floyter (J.E., I, 1, fo 128 vo: 1476). |
146. |
Jan, die men heet coopal (Ibid., fo 149: 1498). |
147. |
Jacob Bellens, alias lachere (J.E., II, 2, fo 32 vo: 1581). |
Overdadig drankgebruik kon voorzeker niet aan der bijnamen critiek ontsnappen en zoo ontstaan toegeworpen namen, die op drinken en dranken terugvoeren:
148. |
Gheert van Doirne, die men heet poijt (J.E. I, 1, fo 148: 1496). |
149. |
Gielis van vossele, de jonge, alias suerbier (Ibid., fo 148 vo: 1496). |
150. |
Lodewyck de Vleeschouwere, alias droncken luieken (Ibid., fo 165 vo: 1515). |
151. |
Heyne Beelen, alias gebrant wijnken (Ibid., fo 170 vo: 1524). |
152. |
Floris, die men heet muechbier (St., 1599-1600: fo 175). |
Minder vaak troffen wij kozenaampjes uit den kleinen familiekring aan, naderhand in ruimer midden verspreid:
| |
| |
153. |
Cornelie mertenzoeters dochter, die men heet zuster nele (J.E. I, 1, fo 89 vo: 1458). |
154. |
Marie Havens, genaempt peertekenGa naar voetnoot1) (Weesc., I. 38, fo 205: 1630). |
Vaker zagen wij vreemdsprakige bijnamen, die franskiljonneerden in onze zuiver Vlaamsche Dijlestad:
155. |
Jan ende Rombout verberct, die men monsieur heet (J.E. I, 1, fo 158 vo: 1508). |
156. |
Colijn, die men pouvere creature heet (Ibid., 159: 1508). |
157. |
Jan Le fevre, alias grandt Jan (Weesc., I, 22, fo 126 vo: 1610). |
158. |
Rombout, in de wandelinghe geheeten parmi (Ibid., 34: 1625). |
Vaker ook bijnamen die als een heiligschennis of als majesteitsschennis klinken. Maar wat stoort zich daaraan het volkje met zijn radde tong? En voor ‘den duivel’ leek het in de eerste plaats voorliefde aan den dag te leggen:
159. |
Ian vanden kerchove, alias de duvel van diest (J.E. I, 1: losliggend blad bij fo 104). |
160. |
M. peter, die men heet de Duvele (Ibid., fo 146: 1491). |
161. |
Den heylige mertten (Invent., E: 10 Maart 1533). |
162. |
Claes Gheraerts, in de wandelinghe buscop van pop[er]ingen (J.E., I, 1, fo 183: 1535). |
163. |
Rogier Labbaye, van Derremonde, hoeymaker, oudt 50 jaer, in de wandelinge god (Ibid., fo 183 vo: 1535). |
164. |
Hans corts, in de wandelinghe keyser (Ibid., fo 190: 1541). |
165. |
Peeter van Winsele, die men noemt den geestelycken Peeter (J.E., II, 2, fo 21 vo: 1575). |
166. |
Rombout vanden Sande, alias de duijvel (Weesc., I, 24, fo 99 vo: 1614). |
| |
| |
Volgaarne eveneens bestempelde men vriend en kennis met de namen van onze broeders de dieren of heette ze doodgewoon naar 't een of 't ander voorwerp van dagelijksch gebruik:
167. |
Jacop Jacopssone, alias kevere (J.E., I, 1, fo 140; 1485). |
168. |
Jan vander eijken, alias crane (Ibid., fo 154 vo: 1501). |
169. |
Lemmen Ioosselingen, in de wandelinge Het scaep (Ibid., fo 178: 1532). |
170. |
Jan selliers, straetwagenere, geheeten vossesteert (Invent., E: 1533). |
171. |
Claes de bontwercker, in de wandelinge het vercken (J.E., I, 1, fo 181: 1533). |
172. |
Philips verhaegen, alias swaentken (Weesc., I, 24, fo 99 vo: 1614). |
173. |
Iacop de valckenere, alias de man metten mijtenGa naar voetnoot1) (J.E., I, 1: losliggend blad bij fo 104). |
174. |
Jan vander straten, die men heet vijlken (Ibid., fo 94: 1460). |
175. |
Jan de wynter, alias borsseken (Ibid., fo 120 vo: 1470). |
176. |
Vrouw Wyghmans, alias spelleken (Ibid., fo 128: 1476). |
177. |
Jan versteveren, alias nagelken (Ibid., fo 137: 1482). |
178. |
Rommondt van steynemoelen, alias poortken (Ibid., fo 154 vo: 1501). |
179. |
Jennijn, die men Hamer heet (Ibid., fo 159: 1508). |
180. |
Michiel sgroots, in de wandelinghe geheten casken (Ibid., 181 vo: 1534). |
181. |
Peerken den nouwen, alias lappeken (Ibid., 194 vo: 1548). |
182. |
Matheus Boels, in de wandelinge ghenoempt Cobbas (J.E., II, 2, fo 13 vo: 1573). |
183. |
Francen becx, alias vlas (G.H., 1604-5). |
Niet meer dan in eenig ander opzicht nam het volk bij de keus der betitelingen een blad voor zijn mond, greep integendeel, zoo 't hem lustte, naar de platste bijnamen:
| |
| |
184. |
Coppen van Bruessel, geheeten Vuyleers, scipknecht (J.E., II, 1, fo 70). |
185. |
Hennen, die men heet in de wandelinge cacpot (J.E., I, 1, fo 110:1466). |
186. |
Lieven spaupere, van sinte truyen, in de wandelinge sceetkenGa naar voetnoot1) (Ibid., fo 113 vo: 1535). |
187. |
Coppen Heindricxzone, alias al bedorven oft stront (Ibid., fo 186:1537). |
188. |
Nicolaes vanden bossche, in de wandelinghe genaempt vuylenbaert (Weesc., I, 32, fo 182:1623). |
Maar daartegenover kan men er andere plaatsen, die iets dichterlijks aan zich hebben en zeer zoetjes klinken:
189. |
Paulus, dictus der minnen bode (Schepenbrieven St. Jans, 1520: ‘Coestrate’ anno 1312). |
190. |
Johannes, dictus smale JonchereGa naar voetnoot2) (Ibid. ‘Aedeghem strate’, anno 1352). |
191. |
Hennen buekens, die men heet deughdelic (J.E., I, 1, fo 122 vo: 1472). |
192. |
Jan Joordaens, die men heet Ioncheyt (Ibid., fo 145:1491). |
Bovendien hebben wij een heele reeks toenamen voor ons, die vermoedelijk spotnamen zullen zijn geweest en in elk geval den schijn hebben, dat ze erg plezierig klonken. Mogelijk hebben zij de tijdgenooten wel hartelijk doen lachen, maar ons zijn zij minder verstaanbaar gebleven:
193. |
Margriete vernyelen, die men heet picsuverlic (J.E., I, 1, fo 79:1452). |
194. |
Jan vander hoeven, die men heet wulpen pauwels sone van Hevere (Ibid., fo 94:1460). |
195. |
Jan van conteke, alias metseloreynGa naar voetnoot3) (Ibid., fo 120 vo: 1470). |
| |
| |
196. |
Jorys wervere, alias pick (Ibid., fo 130: 1477). |
197. |
Hennen bollens, die men heet stuef ken (Ibid., fo 139: 1485). |
198. |
Willeken nys, die men heet plonsus (Ibid., fo 148: 1496). |
199. |
Jan vanden broeke, alias pleckaert (Ibid., fo 150: 1499). |
200. |
Jan van Druegenbrouck, alias spuc (Ibid., fo 151: 1499). |
201. |
Tabbac, alias speeltien (Ibid., fo 168: 1518). |
202. |
Jannen vanden necke, die men heet papeloer (Rek.St.Jans: 1520). Verg. papelo(e)riken, Dl. XXXVI, 197, Deventer, 14de eeuw. |
203. |
Cort Jan, alias Halleman } (J.E., I, 1, fo 169: 1522). |
204. |
Gielis de bode, alias guijgelere} (J.E., I, 1, fo 169: 1522). |
205. |
Francen Wagemans, alias molle cops (Ibid., fo 182 vo: 1535). |
206. |
Haymy meralles van brakele ... in de wandelinge craytesschen (Ibid., fo 183 vo: 1535). |
207. |
Hennen van Hole, alias scorste blaze (Ibid., fo 191: 1543). |
208. |
François blieck, in de wandelinghe hertmanneken (J.E., II, 4, fo 19: 1550). |
209. |
Gielis schindert, alias knockemeestere (Chijsboek O.L. Vr., 1592: fo 43 vo). |
210. |
Zekere vrouwepersoon, genaempt goidts cruijeken (St., 1600-1: fo 214 vo). |
211. |
Jan vander Weijden, alias dunpeper (Weesc., I, 24, fo 207: 1615). |
212. |
Merten van soele, alias crijwijff (Ibid., fo 232 vo: 1630). |
De meeste dezer namen munten uit door hunne bondigheid: ‘la loi du moindre effort’ gereedelijk in toepassing bij het volk! Doch aan den anderen kant zag men er dan weer niet tegen op iemand een halven volzin meê te geven en aldus geraakte men aan de schilderachtigste epitheten:
213. |
Jan maect mij droncken (Rek. Cramers, II, 1, fo 136 vo). |
214. |
Lisen loep alomme (Rek. St. Jans, 1457). |
215. |
Ott van susteren, alias slueter onder de huerster (J.E., I, 1, fo 188:1539). |
| |
| |
216. |
Robben van Lyst, in de wandelinge dmoeleken draeye (Ibidem., fo 194 vo: 1548). |
217. |
Francen laet de scheer vallen (G.H., 1615-16). |
218. |
Mathys, in de wandelinghe myn lief getrou (Weesc., I, 32, fo 181:1623). |
Op zijn minst zoo sterk teekenend zijn ten slotte:
219. |
Dierick van Erckeleyns, in de wandelinge xj vingeren (J.E., I, 1, fo 190:1541). |
220. |
Een aerme vrouwe, die men heet Madammens dochtere (Rek. O.L. Vr., 1618-23, fo 65 vo). |
221. |
Jan Verbiest, den jonghen, die men goethert nompt (Ib., 1627: fo 34 vo). |
222. |
Philipe de Grove, in de wandelinge genaempt Boerenverdriet (J.E., IX, 1, fo 178 vo: 1643). |
Want deze krachtige uitdrukkingen keeren zoo waar de innerlijkheid der betroffen personaadjes naar buiten: zij wijzen op den dief, die meer dan tien lange vingeren bezat, zij vertellen alles ineens van het levensdrama der klante bij de liefdadigheidsinstelling, waarvan de moeder nog een ‘madame’ was geweest; zij vertellen van het verdriet, dat de boeren ondervonden van wege den Bonheidenaar, als strooper en deserteur tot den strop verwezen.
Maar al de bijnamen, zonder onderscheid, hebben recht op belangstelling. Dat zij waarde hebben voor taal- en volkskunde, zeiden wij reeds; wie zich met locale geschiedenis bezighoudt, kan er wis en zeker ook zijn voordeel meêdoen: zij dragen namelijk bij tot de kennis van burgers, bedrijven en eigenaardige gewoonten binnen onze oude steden.
Molenbeek/Brussel.
robert foncke.
|
-
voetnoot1)
- De volgende afkortingen hebben wij gebezigd in onze lijst:
Invent. A, B, ... = Inventaria mobilium bonorum, register A, B, ...; - Weesc. I, II ... nr. 1, 2 ... = Weeskamer, Reeks I, II ... bundel 1, 2 ...; - J.E. = Judicature des Echevins = Vonnissen der Schepenbank; - G.H. = Rekeningen der Superintendenten der ‘gemeijnen huijsarmen’; - Rek. St. Jans, ... O.L. Vr. = Rekeningen van de H. Geesttafel van St. Jansparochie; ... van O.L. Vrouweparochie.
-
voetnoot1)
- De huidige Krommestraat. - Cf. Kanunnik W. van Caster: Namen der Straten van Mechelen en korte Beschrijving hunner vorige of nog bestaande oude Gebouwen, blz. 166.
-
voetnoot1)
- Misschien ‘Mevrouw van Villain’ die op de Melaan woonde.
-
voetnoot1)
- Dit beschouw ik als een ‘geleerde’ foutieve schrijfwijze voor ‘peteken’, d.i. meter (marraine).
-
voetnoot1)
- Met het geld. Verg. den geslachtsnaam Metdepenningen.
-
voetnoot1)
- Een ‘scheetje’ beteekent thans nog te Mechelen een zeer klein persoon.
-
voetnoot3)
- Metz (in) Lotharingen? Verg. Bergen-Henegouwen [g.j.b.].
|