Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 37
(1918)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Iets over verwisseling of verwarring van persoonsnamen, naar aanleiding van Hadewijch-Heilwijch.Onder dezen ouderwetschen, aan de Vaderlandsche Letteroefeningen herinnerenden titel wil ik hier eenige voorbeelden bijeenbrengen van voor ons op 't eerste gezicht bevreemdende, soms kwalijk aannemelijke naamsverwisselingen, vooral in de middeleeuwen. En wel naar aanleiding van het nog steeds onbesliste geding over de eenzelvigheid van de mystieke dichteres Hadewijch en de kettersche Heilwijch Bloemaerts of Bloemaerdinne; in welk geding de vraag, of deze namen al dan niet eenzelvig zijn of althans verwisseld konden worden, naar men weet, van eenig gewicht is. Mr. L. Willems is ‘zoo gelukkig geweest de hand te kunnen leggen op oorkonden, waaruit blijkt dat (dezelfde) vrouwen uit de middeleeuwen in de eene oorkonde Hadewijch en in de andere Heilwijch genoemd worden’, zoodat kennelijk ‘men in de wandeling beide namen verwarde en ... iemand die Heilwijch of Hadewijch heette, nu eens Heilwijch dan weder Hadewijch noemde’Ga naar voetnoot1); en al heeft de gelukkige vinder deze oorkonden sedert, zoover ik weet, niet nader aangewezen, wij moeten en mogen hem (voor navraag thans onbereikbaar) op zijn woord gelooven. En onlangs heeft Dr. Knuttel er op gewezen, dat Hadewijch van Borsele in een oorkonde van 1313, met een verder gaande wijziging, Heylewijf genoemd wordtGa naar voetnoot2). Ter aanvulling wensch ik deze namen ietwat nader te beschouwen en er enkele andere verwisselingen van ‘paronieme’ (voor)namen, d.i. die een der beide samenstellende leden gemeen hebben, aan toe te voegen. | |
[pagina 12]
| |
Hadewijch is een Oudgermaansche (vrouwen)naam < Haþuwîha-, ô-Ga naar voetnoot1), zoowel in zijn tautologische samenstelling als in de beteekenis zijner beide leden (strijd, kamp) 't best te vergelijken met Hillegond(e) < Hildi-gunþi-Ga naar voetnoot2). Deze naam komt bij ons, in de middeleeuwen en later, in verschillende vormen voor: met en zonder de slot-ch en ook met een (intervocalische) g; de laatste ook in de Latijnsche vormen Hadewigis enz. Zoo vinden wij vormen (soms in bijzonderheden moeilijk te verklaren, wellicht ook misschreven of mislezen) als: Hathewa (abl.), Hathewe (gen.)Ga naar voetnoot3), Haduwi (ao. 1342)Ga naar voetnoot4), Haduwen (gen., ao. 1344)Ga naar voetnoot5), Haedwi (Jan ver Haedwien sone, ao. 1284-5)Ga naar voetnoot6). Nog in de 17de eeuw is Hadewy de naam van een der personen in A.B. (de) Leeuw's klucht, De Liefdendokter (ao. 1680; | |
[pagina 13]
| |
in 't origineel, Molière's L'amour médecin, Lucrèce geheeten). En nog heden ten dage heeft Knuttel den (voor)naam Adewij (in Zuid-Holland) ontmoetGa naar voetnoot1). Voorts met assimilatie, tot verdwijnens toe, der -d-: HawiGa naar voetnoot2): een naam, ons welbekend uit den Reinaert als naam der ooi (dame Hawi, Rein. I 1851), waar deze naamsvorm derhalve zeer wel zuiver Dietsch kan wezen, geen overneming behoeft te zijn van den Oudfranschen (aan 't Oudnederfrankisch ontleenden) naam Haouis, zooals deze voorkomt Ren. IV 314, als naam der geit (trouwens slechts bij gissing hersteld; het hs. heeft alleen: dame H ... la chievre), en XVI 475, als naam eener vrouw (dame Haouis de la Monioie); al zullen deze plaatsen allicht mede als voorbeeld gediend hebben bij 't benoemen van Belijns gemalin. Naast deze vormen zonder -chGa naar voetnoot3) echter ook Hadewijch (verb. -ghen), b.v. H. van Borsele en herhaaldelijk in de werken der dichteres H. en in getuigenissen omtrent haar, o.a. het bekende van Jan van LeeuwenGa naar voetnoot4). In dezen vorm, allicht vooral onder den invloed der Latijnsche vormen Haywigis, -e enz.Ga naar voetnoot5) of ook Hauigis (agna)Ga naar voetnoot6) in gebruik gekomen of gebleven, mogen wij misschien, als zoo vaak, een meer geleerden of officieelen vorm der schriftelijke overlevering zien naast den meer gebruikelijken vorm der volkstaal Ha(de)wi, in stukken van wereldlijken aard getrouwer weergegevenGa naar voetnoot7). Zie nog enkele vormen (ook Hadewijf) beneden blz. 25, noot 4. | |
[pagina 14]
| |
Stellig in zijn eerste lid van dezen naam vanouds etymologisch verschillend is de naam Heilwijch, hetzij men het eerste lid opvat als heil-, of, minder waarschijnlijk, immers zonder weerga, als hegil-, in allen gevalle te vergelijken (niet gelijk te stellen, schoon vaak verward) met og. HeilwidiGa naar voetnoot1). Ook deze naam komt in 't Mnl. voor uitgaande op -wi en op -wijch (-wige), het laatste allicht weder onder invloed der Latijnsche vormen. Doch hier is het tweede lid niet alleen vervormd tot -wide, maar reeds vroeg ook tot -wijf; allicht mede in verband met de in het eerste lid van dezen vrouwen naam gezochte en gevonden beteekenis (misschien vooral wanneer die gedragen werd door ‘godgewijde nonnen’, begijnen enz.?)Ga naar voetnoot2). Derhalve: Helawi, Heylawijf (-wive), Heil(e)wijfGa naar voetnoot3), Heilwijf (Assendelft, ao. 1120)Ga naar voetnoot4); maar ook Heilwijch. Deze laatste vorm komt o.a. herhaaldelijk voor in de stukken, betrekking hebbende op Heilwijch BloemaerdinneGa naar voetnoot5); behalve deze worden er nog drie andere vrouwen van dien naam genoemd: H. van Meerbeke, H. van Everne, H. van Rodenbeke: blijkbaar was deze naam toen in Brabant niet zeldzaam. Alle vier worden in de Latijnsche oorkonden in den nom. en gen. genoemd Heil(e)wigis, dat. -i, acc. -em; daarnaast een paar maal een dat. (en ééns een gen.?) Heil(e)widi (soms vlak na -wigi) en een abl. -wide; in een Dietsche oorkonde de gen. -wigen; eindelijk tweemaal de verkorte vorm Heile (Bloemaerts). De vormen op -wide zouden in later eeuwen misschien te verklaren zijn als | |
[pagina 15]
| |
averechtsche schrijftaalvormen (‘graphies inverses’) van den toen in den volksmond gangbaren vorm Heilwi; maar in ouderen tijd kunnen zij kwalijk anders ontstaan zijn dan uit een reeds vroege verwarring met andere inderdaad vanouds bestaande namen op -widiGa naar voetnoot1). De verkorte vorm Heile is b.v. ook bekend uit de boerde van Heile van BerseeleGa naar voetnoot2) en leeft nog voort in den (Frieschen) vrouwennaam Heilt(s)je; in de Rek. d. Grafelijkh. komt hij ook als mansnaam voor. De volle vorm Heilwijch is trouwens in de 17de eeuw nog in Den Briel bekend.Ga naar voetnoot3) Wij zien hier derhalve vormen op -wi, -wijch, -wige, -wide, -wijf naast elkaar in gebruik voor ontwijfelbaar dezelfde personen. Het is alsof het tweede lid, tot een soort van suffix verloopen, er niet op aankomt. Bovendien blijkt echter uit de door Willems en Knuttel vermelde gevallen, dat soms ook het eerste lid wisselt, onverschillig nu eens Ha(de)-, dan weer Heil- luidt. Diezelfde onvastheid, diezelfde verwisseling nu, vooral van het tweede lid, ondanks (voor ons) ontwijfelbaar etymologisch verschil, valt ook elders, en niet alleen in later tijden, op te merken. Ik laat hier eenige voorbeelden van zeer verschillende herkomst en soort, maar juist daardoor ook van grooter bewijskracht, volgen. Het meest op Hadewijch = Heilwijch gelijkend is de vanouds voorkomende verwisseling van Gijsbrecht en Gijselbrecht: Vondel gebruikt den laatsten vorm, als 't hem in 't vers te pas | |
[pagina 16]
| |
komt, nog als een wisselvorm van den eerstenGa naar voetnoot1). Hier worden echter de twee vormen gîs- en gîsil- ook voor verwant gehouden, terwijl aan een ontstaan van heil- uit een *haþil- zeker niet te denken valt. Van eenigszins anderen aard zijn de volgende gevallen. Zekere bisschop van Utrecht wordt in het Chron. Tielense en bij Beka Conradus genoemd, maar in den Catal. episcop. Traject. en de Annales Tielenses (beide ouder) Conrardus: versmelting van -râd en -hardGa naar voetnoot2). Een zijner voorgangers heet in het Chron. Tielense Bernoldus, maar in zijn grafschrift in de Pieterskerk te Utrecht (e.e.) BernulphusGa naar voetnoot3). Dezelfde tot uitgang verworden woorden -wald en -wulf loopen ook elders dooreen: zekere magister Bertolphus Xanctensis is naar allen schijn dezelfde persoon, die elders in Xantener oorkonden van denzelfden tijd voorkomt als magister BertholdusGa naar voetnoot4). Evenzoo wordt de heilige, die in 't Fransch Arnoul van Soissons heet, in 't Lat. beurtelings Arnoldus en Arnulfus genoemdGa naar voetnoot5); desgelijks een Vlaamsche graaf, in 't Fransch Arnoul, maar in 't Lat. en 't Vl. Arnold(us) of Arnulf(us) geheetenGa naar voetnoot6). Minder zeker is het volgende geval, dat ik echter hier niet verzwijgen wil. In den Ysengrimus III 939 zegt Berfridus de ram: Testificor sanctum, quem sepe requiro, Botulphum.
De geleerde uitgever Voigt zegt in de noot dat van een vereering van dezen heilige in België nergens eenig gewag is (al is hij, van geboorte Angelsas, wel met zijn broeder Adulphus, bisschop van Maastricht, in België geweest). L. Willems weet met Botulphus hier evenmin iets aan te vangenGa naar voetnoot7). Daarom | |
[pagina 17]
| |
heb ik indertijd de vraag geopperd, of hier soms de heilige Bertulphus bedoeld kon zijn, wiens reliquieën ten deele in de St.-Pietersabdij op den Blandenberg te Gent bewaard en vereerd werden, dezelfde abdij, die met de geschiedenis van den Ysengrimus en zijn dichter in nauw verband schijnt te staanGa naar voetnoot1). Willems heeft mij destijds, in een brief, geantwoord dat een verandering van Botulphum (trouwens door alle hss. gegestaafd) in Bertulphum op die plaats van 't vers door de maat verboden werd. Ongetwijfeld. Maar ik bedoelde ook veeleer te vragen (en verstout mij hier die vraag te herhalen) - met het oog op de gepastheid van den tweeden naam, tegenover de ongepastheid van den eersten -, of hier niet op een of andere wijze een verwisseling van twee heiligennamen in 't spel kan zijn; ofschoon ik moet erkennen noch van een willekeurige wijziging door den dichter, noch van een onwillekeurige vervorming in den volksmond van den te Gent zeker populairen heiligennaam eenig bewijs te kunnen bijbrengen. In denzelfden Ysengrimus is elders (II 67) sprake van eene heilige Helpwara, wier naam uit Hildewaris verworden schijnt. Weer een andere bisschop van Utrecht wordt in de kronieken en oorkonden bij afwisseling Egilbold, Eylbold, Egilbert en Engelbert genoemd; bovendien schijnt hij als verdubbeld te zijn tot Odilbald (bedorven uit Egilbold?) en zoo als zijn eigen voorganger in de lijst der Utrechtsche bisschoppen te zijn ingeschovenGa naar voetnoot2). Hier is waarschijnlijk Egilbert de oorspronkelijke naamsvorm, waaruit, in dit geval langs graphischen weg, eenerzijds Egilbold, anderzijds Engelbert ontstaan is. Ik mag hier verder herinneren aan mijne opstellen over het verloopen van den heiligennaam Brandanus tot BrandariusGa naar voetnoot3) | |
[pagina 18]
| |
en aan de vervanging hier te lande van St. Machutus door St. MachariusGa naar voetnoot1). Roelant van Uutkerke, een vermaard Vlaamsch edelman in dienst van Philips den Goeden, is kennelijk dezelfde als de elders in denzelfden tijd genoemde Roelof van UutkerkeGa naar voetnoot2). Dat onze Vlaamsche Reinaert niet alleen bij zijn verhuizing naar Nedersassen den vriendelijken verkleinnaam Rein(e)ke aanneemt, maar reeds vroeger in zijn tweede vaderland Holland niet zelden - in de hss. b en c, in de prozabewerking, bij Hildegaersberch e.e. - Reyner (eigenlijk een andere naam, immers < Ragin-hari = fr. Reinier) of Reyer heet is welbekend en niet zoo verwonderlijkGa naar voetnoot3). Ook bij historische personen komt die verwarring tusschen Ragin-hard en Ragin-hari of ook Raginward wel voor. Zoo heet dezelfde schepene van 't Brugsche Vrije in oorkonden uit de 13de eeuw beurtelings Reinare, Reynier, Reynaert, Reinvard en Reinverd; zijne moeder heet Godelieve, -leve, maar ook Godelindis (Lat. gen.)Ga naar voetnoot4). Vreemder daarentegen is voor ons de verwarring tusschen den toch zoo volkseigenen naam Reinaert en Reinout; en toch is ook die niet zeldzaam. In een Latijnsche prozafabel noemt de kater den vos steeds ReynoldusGa naar voetnoot5); evenzoo heet de vos in de Noorditaliaansche branche XXVII van den Roman de Renart steeds RaynaldoGa naar voetnoot6). Dezelfde wisseling vinden wij ook in Vlaanderen in Reinaertsberch naast Reinoutsberch, twee middeleeuwsche namen der thans St.-Amandsberg geheeten gemeente, die vooral wegens de | |
[pagina 19]
| |
nabijheid van een goed Maperteeus en van het dorp Hijfte zeer de aandacht hebben getrokkenGa naar voetnoot1). Bij deze verwisselingen tusschen Reinaert en Reinout is wellicht de schier even groote populariteit van den jongsten der Heemskinderen in 't spel. In allen gevalle wordt omgekeerd deze, Reinout van Montalbaen, ook wel eens Reinhart genoemd: in den Duitschen prozaroman van 1535 en in den bekenden catalogus van Püterich von Reicherzhausen van 1462, waar met Reinhart, in één adem met Malegijs vermeld, kwalijk iemand anders dan Reinout bedoeld kan zijnGa naar voetnoot2). Trouwens ook bij historische personen wisselen in Oost-Friesland en Westfalen, evenals in Vlaanderen, in de 13de, 14de en 15de eeuw Reiner (Reinher) en Reinhard of Reineke herhaaldelijk met Reinolt; en nog heden wordt in noordelijk Westfalen nnd. Reinert weergegeven met of vertaald in nhd. ReinholdGa naar voetnoot3). Geen wonder dat ook in het aangrenzende Overijsel (c. 1370) zekere pastoor van Zwolle soms Reynerus, soms Reynaldus van Dreynen heetGa naar voetnoot4); evenzoo in Gelderland Reinalt of Reynert, Reinken van Herwen (15de eeuw)Ga naar voetnoot5). In beginsel hetzelfde is het, wanneer Shakespeare, natuurlijk ter wille van een zijner tallooze woordspelingen, den naam Tybalt gelijkstelt met Tybert, den naam van den kater ook in W. Caxton's vertaling onzer Hollandsche prozabewerkingGa naar voetnoot6). Eindelijk is de aloude Germaansche naam Dirk < Diederik < Theuda-rîka-, in en om zijn Latijnschen vorm Theodericus, | |
[pagina 20]
| |
reeds zeer vroeg en zeer vaak verward en gelijkgesteld met den daarmede bijna gelijkluidenden Gr.-Lat. naam TheodorusGa naar voetnoot1); verg. ook Theudahathus > DeodatusGa naar voetnoot2). Dat begint al gedurende de Oudgermaansche periode, in de 6de eeuw; en die (zeer begrijpelijke) verwarring blijft in later eeuwen algemeen verbreid, ja is door de Katholieke geestelijkheid hier te lande in de 17de eeuw officieel gesanctionneerd, ‘zoodat onze menschen (d.i. de Katholieken) niet beter weten dan Dirk is Theodorus’Ga naar voetnoot3). Een paar bekende voorbeelden. Dierick Volckertsz Coornhert heet o.a. in het randschrift om zijn portret door Goltzius Theodorus Cornhertius. De befaamde Dirk Rodenburgh wordt in stukken van de Staten-Generaal en van de Staten van Holland, ook in een schimpvers van zijn vijand Coster nog wel eens Dierijck of Dirck genoemd, maar heet in de talrijke stukken, betrekking hebbende op zijne bemoeiingen voor onzen handel en nijverheid in Scandinavië, meestal (ridder) Theodore R., gelijk hij zich zelf ook altijd noemt op den titel zijner tooneelstukken, op zijn portret enz.Ga naar voetnoot4). Men mag hem dit toen algemeene gebruik dus nauwelijks als een blijk van zijn opkomelingen-hoogmoed aanrekenen, alsof hij, gelijk velen later en ook nu nog - in spijt onzer zeven graven van dien naam - zijn | |
[pagina 21]
| |
oud-Hollandschen naam Dirk te ‘burgerlijk’, te ‘gemeen’ vond: algemeen stelde men toen blijkbaar Dirk en Theodoor volkomen gelijk. Schreef niet Huygens, beter kenner van Grieksch dan van Germaansch, op den naam ‘Dirckje’ een sneldicht (ed. 1672, II 375): Jan seght, sijn Wijf heet Dirckje; en wat 's dat? Theodore:
Ick magh dien naem wel hoore:
Maer wat is Theodoor? een gave Gods: voor 't lest,
Wat 's gave Gods? de Pest.
Omgekeerd wordt b.v. Theodore de Bèze bij onze zeventiendeeuwsche schrijvers wel Dirk Beza genoemdGa naar voetnoot1). Met de bovenstaande voorbeelden uit geschiedenis of literatuur te vergelijken zijn voorts die andere talrijke gevallen, dat in middeleeuwsche sagen en legenden twee eigenlijk verschillende namen vereenzelvigd, of wel de eene naam in een anderen ‘paroniemen’ veranderd is. Zoo bestaat er een onmiskenbaar verband tusschen Hardré, ‘na Ganelon wel de meest algemeene naam voor een verrader, dien het Karel-epos kent’Ga naar voetnoot2), Hartrad, volgens Einhard den grootvader van Eggideo, den samenzweerder tegen Lodewijk den Vromen - welke Eggideo weer aan onzen Eggheric herinnert - en Hardericus (> Hardri), volgens Albericus Triumfontium den aanlegger der soortgelijke samenzwering tegen Karel den Grooten. Ook is blijkbaar het kasteel Egghermont < fr. Aigremont, maar tevens stafrijmend met den naam van zijn heer Eggheric - welk kasteel ‘ook van nabij is betrokken in de sage der Heems- of Aymonskinderen’Ga naar voetnoot3) - nog in de 16de eeuw, dank zij der populariteit van onzen Carel ende Elegast, in Vlaanderen zóó vermaard geweest, dat daar de roemruchte Hollandsche naam van Lamoraal van Egmont in volkslied en pamflet meer dan eens | |
[pagina 22]
| |
in Egghermont veranderd isGa naar voetnoot1). Ten slotte verwijs ik naar de gevallen, door mij besproken of aangestipt in Tschr. XXX 65, 76-8. Maar ik zou gaandeweg afdwalen. Wat bewijst nu echter, vraagt wellicht deze of gene, dit bont allegaartje van zeer onderscheiden naamsverwarringen, waaraan ieder, die maar even gesnuffeld heeft in middeleeuwsche geschiedenis, sagen, personen- en plaatsnamenkunde, allicht nog vele andere voorbeelden zou kunnen toevoegen? Wat anders, dan dat men in de middeleeuwen en nog zeer lang daarna - ook heden nog wel - niet alleen in de spelling en de uitspraak der geslachts- en der plaatsnamen (voor zoover de eerste reeds als zoodanig bestonden) uiterst onvast was, maar zelfs, alle besef van de beteekenis der samenstellende leden van de eigenlijke (voor)namen reeds lang geheel kwijt, vooral de in hun jongeren vorm minder beklemde en daardoor afgesleten, min of meer aan elkaar gelijk of op elkaar gelijkend geworden tweede leden (a.h.w. uitgangen) niet scherp meer onderscheidde, ze niet zelden verwarde en verwisselde; kortom dat men in de middeleeuwen en ook later nog geen Burgerlijken Stand kende en nog geen Oudgermaansch studeerde! Zoo zullen b.v. Reinĕrt (< Ragin-hard), Reinĕr (< Ragin-hari) en Reinĕlt (< Ragin-wald) onwillekeurig vereenzelvigd zijn. Bovendien bedenke men vooral dat een vleivorm als Rein(e)ke, waarin alleen het eerste lid nog voorkomt, inderdaad bij alle drie namen dienst kon doen en men dus, zulk een in 't dagelijksch leven veelvuldig voorkomenden, soms alleen bekenden vorm in zijn vollen officieelen vorm moetende herstellen, allicht mistastte. Iets dergelijks geschiedt nog heden, wanneer b.v. het petekind eener Neeltje (< Cornelia) in den omgang Nelly wordt genoemd of zelfs aanstonds bij hare geboorte, met een averechtsch vervolledigen van dezen laatsten vleinaam, officieel als Petronella | |
[pagina 23]
| |
wordt ingeschrevenGa naar voetnoot1). Doch niet alle bovenstaande verwisselingen zijn over één kam te scheren. Sommige als b.v. Roelant - Roelof of Bertolphus - Bertholdus (- Botulphus?) zullen veeleer te wijten zijn aan het averechtsch oplossen en voluit schrijven van verkortingen (Roel', B'tulph9) of het mislezen van onduidelijk geschreven namen in handschriften; zulke vormen hebben dus wellicht alleen of vooral op 't perkament of papier, niet in de levende taal bestaan. Hoe 't zij, het heeft wellicht eenig nut, eens op deze en dergelijke naamsverwisselingen te wijzen, ook ter waarschuwing tegen een al te strenge onderscheiding in 't verleden van historisch-etymologisch verschillende namen en hunne dragers.
En hiermede keeren wij nog even terug tot het vraagstuk: Hadewijch = Heilwijch Bloemaerdinne, waarin de verscheidenheid dezer beide namen tot dusverre een der krachtigste wapenen van de tegenstanders der vereenzelviging van beide personen was of althans scheen. Over die vereenzelviging, die zooveel pennen in beweging heeft gebracht, die bepleit is door Ruelens, Fredericq, Willems en laatstelijk Knuttel, maar geloochend en, soms met groote kracht en scherpzinnigheid, bestreden door Van Even, Auger, Vercoullie, De Vreese, Kalff, Brom, Snellen, Van Mierlo, zij mij ten slotte slechts een enkele bescheiden opmerking of vraag vergund; waardoor ik echter evenmin als door bovenstaande ontzenuwing van een der argumenten tegen de vereenzelviging geacht wil worden partij te kiezen in deze netelige zaak, waarin men veelal geneigd is 't eens te zijn met het laatst gelezen pleidooi. Een der voorname argumenten tegen de stelling: Hadewijch = Heilwijch Bloemaerdinne is steeds geweest dat Ruusbroec | |
[pagina 24]
| |
tegen de kettersche Bloemaerdinne gepreekt en geijverd heeft, terwijl zijn leerling Jan van Leeuwen, ‘de goede coc van Groenendale’, de dichteres Hadewijch juist roemt als een overheylich wijf, die hiet hadewijch’. Zou men nu hiertegen niet kunnen aanvoeren dat diezelfde Jan van Leeuwen, omgekeerd, geschreven en geijverd heeft tegen ‘meester eggaert’, die toch waarschijnlijk niet zonder invloed op zijn vereerden meester Ruusbroec gebleven of althans zoozeer met dezen in den geest verwant geweest isGa naar voetnoot1)? Heeft men dan wel het recht ook in zake Hadewijch zóó strenge eensgezindheid en consequentie tusschen meester en leerling te verwachten en te eischen? Ja, ik zou zelfs haast durven vragen, of in diezelfde woorden van Jan van Leeuwen, ‘een over heylich wijf, die hiet hadewijch’, waarin men tot dusverre alleen een duidelijke aanwijzing der dichteres heeft gelezen, niet tevens een bedekte toespeling op wisselvormen van den naam der (zelfde kettersche) dichteres (Heilwijch, -wijf) verscholen kan zitten. Dat een dergelijke woorden klankspeling in strijd ware met den stijl en de gewoonten van mystieke schrijvers zal men zeker niet kunnen beweren. Ten slotte wil ik niet verzwijgen dat die andere gissing, de vereenzelviging der dichteres Hadewijch met Hadewijch, abdis der Waalsche abdij Aywières († 1248) - op grond waarvan Kalff aan de dicht- en prozawerken der eerstgenoemde in zijn tafereel onzer middeleeuwsche letterkunde een plaats heel vooraan heeft gegeven, als behoorende tot de eerste helft der 13de eeuw, vóór Reinaert en Maerlant, vóór Ruusbroec en de overige mystici - mij toch zeker nog minder aannemelijk dunkt dan de vereenzelviging der dichteres met de veertiendeeuwsche ketterin. Immers het schijnt zeer hachelijk deze lyrische gedichten van zóó hooge formeele schoonheid en volmaaktheid, welker stijl het vooraf bestaan eener ontwikkelde wereldlijke hoofsche lyriek als voorbeeld onderstelt, maar bovenal dit eveneens gestileerde proza meer dan een eeuw ouder te achten dan b.v. Ruusbroec en ze te plaatsen | |
[pagina 25]
| |
in een zóó vroeg tijdperk als het begin der 13de eeuw althans in ónze letterkunde is. Men vergete hierbij niet dat 1o H.'s geschriften grootendeels, zoo niet geheel, waarschijnlijk eer het werk harer jeugd dan van haren ouderdom zijnGa naar voetnoot1), zoodat wij deze werken omstreeks 1200 zouden moeten plaatsen, en 2o letterkundig proza uit zóó ouden tijd in onze letterkunde in 't geheel niet bekend is. Vercoullie meent dat ‘de taal ouder schijnt dan van het midden der 14de eeuw’Ga naar voetnoot2); of zij echter oud genoeg is om het begin der 13de eeuw te vertegenwoordigen? Trouwens ook Pater Van Mierlo, zeker een der beste kenners, acht in zijn grondige bespreking van het geheele vraagstuk de gelijkstelling der dichteres Hadewijch met de abdis van Aywières († 1248) ‘zoo onmogelijk als de andere’Ga naar voetnoot3), t.w. de gelijkstelling met de kettersche Heilwijch Bloemaerdinne († c. 1335). Zullen wij in dezen ooit volledige zekerheid krijgen?Ga naar voetnoot4)
Leiden, September 1917. j.w. muller. |
|