Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 35
(1916)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
Africana.I.
| |
[pagina 268]
| |
mond bijna gaet als een ratel, slaende en klatzende met de tonge overluit, zijnde elk woord een bijzondere klats. Zommige woorden weten zij niet dan met heel zware moeite te uiten en schijnen die als van achteren uit de kele op te halen, gelijk een kalkoensche haen, of als de luiden in Duitschland aan de Alpes doen, die door het drinken van Sneeu-water krop-zwellen aan den hals krijgen, waerover d'onzen hen ten opmerke van deze belemmering en ongehoorde hakkeling van tale den naam van Hottentots gegeven hebben, gelijk dat woort in dien zin gemeenlijk schimps-gewijze tegen iemant, die in het uiten zijner woorden hakkelt en stamelt, hier te lande gebruikt wordt. Zij noemen nu ook zich zelfs met den naam van Hottentot en zingen bij d'onzen al dansende, Hottentot brokwa, Hottentot brokwa: waermede zij zeggen willen: geef Hottentot een brok broot’. Hoe kwam Dapper aan zijn berichten omtrent Afrika en de Hottentotten? Hij zelf vermeldt ‘overgezonden geschriften door zekeren naukeurigen onderzoeker aldaer te zamen gestelt’; ik heb indertijd (Het Afrikaansch, Leiden 1899, blz. 22 vlg.), in navolging van M' Call Theal, de mening uitgesproken dat met die onderzoeker bedoeld is G.F. Wreede, de eerste Europeaan die de taal der inboorlingen bestudeerd heeft. Spoedig daarop heb ik gezien dat die mening onjuist is: ongeveer alles wat Dapper vertelt is reeds te vinden in een boekje van 1652, getiteld Klare Besgrijving van Cabo de Bona Esperanca enz., Amsterdam. Daar leest men (blz. 28): ‘Dese Inwoonderen omtrent Cabo de Bona Esperanca werden gemeenlijk bij ons Hottentots genoemd, ende dat ter opmerkkinge van haar Taal, dewelkke daar seer op staat. Ja, noemen ook nu haar selven Hottentot’. En op blz. 29 vindt men: Alle deze volkeren is haar spraake zeer belemmerd, klokkende als kalkoensghe hanen, ofte als de lieden in Duydsland bij de Alpes doen, die door de Hardigheyd van het Sneeu-water dat sij drinken de kroppen krijgen, hetwelke geheel vreemd is, klappende over d'ander woord op haar Mond gelijk oft men op syn duym knipte, soo dat haar mond gaat als een ratel, slaande met haar Tonge | |
[pagina 269]
| |
overluyd.Ga naar voetnoot1) Waar over men haar ter opmerkinge van haar Taal den naam van Hottentot geeft. Zij noemen ook haar selven Hottentot, singende ook al dansende, Hottentot Brokwa, Hottentot Brokwa. Waar mede sy seggen willen geeft Hottentot een brok broot’ enz. Deze beschrijving van de Kaap heeft de goede eigenschap dat in margine op elke bladzijde de bronnen van het verhaalde zijn aangetekend. Daardoor is het gemakkelik na te gaan dat ongeveer alles wat omtrent de Hottentotten gezegd wordt is ontleend aan reisjournalen van Spilberg, Matelief, van Kaarde enz., en wel woordelik ontleend, waardoor het hortende en slecht samenhangende, dat zoowel bij Dapper als in de Besgryving ons treft, voldoende verklaard wordt. Om niet in eindeloze herhalingen te vervallen zal ik de zinsneden uit de verschillende reisverhalen hier niet meedelen; ik heb ze alle op de Leidsche Bibliotheek kunnen raadplegen en verzoek de lezer te geloven dat zij geheel overeenstemmen met het reeds tweemaal vermelde. Omtrent de naam van de Hottentotten zegt Dapper iets dat noch in de Besgryving noch in die reisjournalen staat. Moet men uit zijn woorden lezen dat in zijn tijd men in Nederland als synoniem van ‘hakkelaar of stotteraar’ een woord ‘hottentot’ kende? Dat schijnt wel letterlik door hem gezegd te worden, maar ik acht het toch niet onmogelik dat hij iets anders bedoelde en zich gebrekkig heeft uitgedrukt. Wellicht heeft hij willen zeggen: ‘de onzen scholden hen wegens hun wonderlik spreken voor Hottentotten, zo als men nu iemand die stamelt en stottert een Hottentot noemt’. Wat, meent hij, tans a posteriori gebeurt: een stotteraar met de volksnaam Hottentot bestempelenGa naar voetnoot2), dat is de aanleiding tot die eigennaam geweest: een scheldnaam | |
[pagina 270]
| |
voor hun gehakkel. Dat die scheldnaam al in Holland bestond wordt daarmee niet gezegd. Misschien heeft Dapper een mededeling van de Besgrijving vervangen door een opmerking van hem zelf, omdat hij een bepaalde uitdrukking van dit verhaal niet begreep. Ik bedoel deze: de inwoners worden gewoonlik door ons Hottentotten genoemd naar aanleiding van hun taal, ‘dewelkke daar seer op staat’. De door mij kursief gedrukte woorden zijn ook mij niet volkomen helder, maar ik meen toch dat ze niet veel anders kunnen betekenen dan ‘hun taal houdt daar zeer aan vast’, n.l. aan de klanken die men in Hottentot hoort. Met die opvatting strookt volkomen dat, na 't gesmak en geklok der inboorlingentaal beschreven te hebben, de schrijver er aan toevoegt: daarom noemt men ze Hottentotten. Van een Hollands woord weet deze zegsman van Dapper niet. Zijn nu de klanken die 't woord Hottentot vormen zeer gewoon in de inboorlingentaal? Dat schijnt inderdaad het geval te zijn. Tal van reizigers - en dus niet huiszittende en kompilerende geleerden als Dapper - getuigen dat de inboorlingen van de Kaap de woorden Hot, Hot en wat er op gelijkt veel gebruiken. Ik laat hier enige mededelingen volgen, waarbij ik het in de Besgrijving opgenomene ter zijde laat en geen waarde hecht aan wat klaarblijkelik overgeschreven is van een ander. J.J. Mercklein, die in Maart 1653 de Kaap bezocht, zegt in zijn Journaal, afgedrukt achter Carons en Joh. Schoutens Beschreibungen zweyer mächtigen Königreiche Jappan und Siam (Neurenberg, 1663), op blz. 483: ‘Wann sie fröhlig sind so springen sie auf und nieder, singen stätig das Wort Hottentot, und mehr nicht; welches sie lang antreiben: dahero sie von den Holländern insgemein Hottentot genandt werden’. Dit bericht vindt men met bijna dezelfde woorden bij Volkert Evertsz (Beschrijving der Reizen van Volkert Evertsz, Amsterdam 1670, blz. 128) en bij J.J. Saar (Fünfzehnjärige Kriegsdienste enz. Neurenberg 1672, blz. 157). Op zelfstandige waarneming schijnt | |
[pagina 271]
| |
te berusten wat David Tappens Fünfzehnjährige ... curiöse ... Ost-Indianische Reise-Beschreibung, Hannover en Wolfenbüttel 1704, blz. 132) vermeldt. Tappens was aan de Kaap in de laatste jaren van de 17de eeuw; hij zegt dat de Hottentotten als ze wat tabak gekregen hebben springen en zingen: ‘Hottentot Brukwa, und dies ist ihr immer währendes Lied, der Anfang und das Ende’. Hier ontmoeten wij weer het woord Brokwa (of Brukwa) dat wij al bij Dapper en in de Besgrijving aantroffen en door vele andere schrijvers genoemd wordt. Kolbe heeft er een verklaring van gegeven, die hierop neerkomt dat de ziekentrooster van 't schip Amersfoort eens aan een paar Hottentotten een groot stuk brood of tabak beloofd had en zijn belofte niet was nagekomen, waarop de inboorlingen een schimpliedje hadden gemaakt van deze inhoud: Hottentot Brokqua, Duyvel haal Dominee van Amersfoort.Ga naar voetnoot1) Dit vastknopen van een gebruik (de woorden werden geregeld gezongen) aan een bepaald, zeer onbelangrijk voorval is reeds verdacht. Mentzel noemt Kolbe's verhaal ‘een mal sprookje’.Ga naar voetnoot2) Men vindt het liedje ook bij Langhansz, Neue Ost-Indische Reise, Leipzig 1705, blz. 111: Hot, Hot, Hot, De Dieber hal de Domine van Hammerfort. Het geroep van de Hottentotten zal wel een brok scheepsbeschuit of brood gegolden hebben, twee produkten die zij door de Hollanders hadden leren kennen. Frikius, die van 1680-1686 aan de Kaap woonde, zegt: ‘(zij) roepen Broqua 't welk brood betekend, wijlse de Biscuit of Tweeback geerne eten’ (Drie seer aanmerckelijcke Reizen ... gedaen van C. Frikius, E. Hesse, C. Schweitzer, Utrecht 1694, blz. 19; vertaling). De uitgang kan ik niet verklaren; gewoonlik verneemt men dat de Hottentotten achter de Hollandse woorden - um zetten (zie Het Afrikaansch, blz. 72; Tappens, o.l., blz. 131 enz.) Ook wordt door Mentzel (II, blz. 511), in navolging van Kolbe, als 't Hottentotse woord voor ‘brood’ bree opgegeven, 't geen waar- | |
[pagina 272]
| |
schijnlijk Eng. bread is: men weet dat de eerste tolk, Herry, wat gebroken Engels stamelde (v. Riebeek, Dagverhaal II, blz. 228, 548). Voorlopig schijnt mij de verklaring brokwa = Holl. brok 't aannemelikst. In Tappens verhaal (blz. 138) wordt van de stam der ‘Bruckvvas’ gesproken en dit zou tot een andere etymologie kunnen leiden. Immers men treft het suffix kwa, eigenl. qua of gua geregeld achter de namen van de verschillende stammen der Hottentotten aan: Grikwas, Namakwas enz. enz. Volgens Th.Hahn (Die Sprache der Nama, Leipzig 1870, blz. 7 noot) duidt dit suffix de 3de persoon meervoud van het pronomen in de casus objectivus aan, en wordt het zeer te onpas als onverbrekelik verbonden met de namen der Hottentotstammen beschouwd. Maar aan een volksnaam Bruckwa kunnen wij niet geloven omdat in de instruktie die van Riebeek aan zijn opvolger gaf, en waarin alle aan de Kaap wonende stammen worden opgesomd, die eigennaam niet voorkomt. Tappens moet zich vergist hebben. Hiermee neem ik afscheid van het onduidelike woord. Langhansz (Neue Ost-Indische Reise, Leipzig 1705, blz. 111) vertelt dat de inboorlingen, als ze wat tabak krijgen, dansen en springen onder 't geroep van Hot, Hot, Hot; volgens Leguat (De gevaarlijke en zeldzaame Reyzen van den Heere François Leguat, Utrecht 1708, blz. 161) hebben de Hollanders hun de naam Hottentotten gegeven, omdat ‘men die menschen dat woord dikwils hoort noemen;’ ‘om diergelijke reeden, voegt hij er bij, hebben de Spanjaards het bij hen overmeesterde gedeelte der nieuwe Wereld Perou genoemd’, een mededeling die ik nergens bevestigd heb gevonden. Ik zou nog tal van dergelijke getuigen kunnen aanhalen, maar ik zal mij beperken tot hetgeen een Deens missionaris onder de Hottentotten, Bövingh (Kurze Nachricht von den Hottentotten, 2e druk, Hamburg 1714, blz. 30) en de chirurg Johan Schreyers (Neue Ost-Indianische Reise-Beschreibung, Leipzig 1681, blz. 13 en 43) ons vertellen. De eerste zegt: ‘Anstatt der Musik singen sie das gewöhnliche Hot, Hot, Hot und dieses ohne Auffhören, wovon sie auch den Nahmen | |
[pagina 273]
| |
sollen bekommen haben’. Van de tweede vernemen we dat aan de Hottentotten door de Hollanders die naam is gegeven, ‘dieweil sie bey ihren Zusammenkunfften stets Hottentot, Hottentot rufen’, en dat zij bij 't dansen zingen ‘ihr gewöhnliches langes Lied Ho, ho, ho, ho’. Ik geloof dat men op grond van al die berichten veilig mag aannemen dat de volksnaam aan niets anders dan aan een bespottend nabootsen door de Hollanders zijn oorsprong verschuldigd is, en wij dus een Hollands woord ‘hottentot’ voor ‘stotteraar’ niet behoeven aan te nemen, gesteld al dat Dapper op zulk een woord doelt. Ik moet nu nog de diskussie over het woord in de Transactions of the Philological Society van 1866 bespreken. In die bundel bestrijdt Danby Fry de verklaring door Wedgwood (Dictionary of English Etymology, Introduction p. VI) geopperd dat de eerste kolonisten van de Kaap, getroffen door de clicks of smakklanken van de inboorlingen, die op vreemdelingen de indruk maken van een telkens herhaald hot en tot, naar die klanken de mensen genoemd hebben. Fry beroept zich in zijn bestrijding op Kolbe, die beweert dat Hottentot de naam is waarmee de inboorlingen van oudsher zich zelf hebben benoemd. In een repliek voert Wedgwood tegen Kolbe de mening aan van Dapper dat het woord wel degelik een spotnaam is door de Hollanders gegeven; hij haalt tevens uit het woordenboek van Halma (Woordenboek der Nederduitsche en Fransche talen, Amsterdam 1708 1ste druk, den Haag 1782, 4de druk) aan dat men in Holland een Hottentot noemt ‘un homme d'un langage extrêmement obscur ou désagréable’. Dan komt een uitvoerig stuk (blz. 15-21) van de rechter Watermeyer uit Kaapstad, waarin deze ook opkomt voor de verklaring van Dapper: Kolbe kende geen woord Hottentots; had men maar een ‘slang-dictionary of the 16th and 17th century’, zegt hij, dan zou men daarin wel een woord als Hottentot voor stotteraar vinden. Ik geloof daar niets van, maar toch is de brief van Watermeyer van belang omdat hij er in vermeldt wat twee | |
[pagina 274]
| |
mannen die het Hottentots hebben bestudeerd, Tindall en Bleek, over de zaak denken. Zij zijn het er over eens dat de Hottentotten zich zelf die naam niet hebben gegeven; zij noemen zich Khoi-khoip, ‘mensen’Ga naar voetnoot1), met even veel recht van uitsluiting als waarmee tal van volken zich van hun medeschepselen hebben onderscheiden. Tindall acht het niet onwaarschijnlik dat tot de naam aanleiding heeft gegeven de uitdrukking hotsitani lett. ik wil je hebben, in meervoudsvorm hodutani of hotanidu. Dat woord roepen ze uit als ze een dans, een weddans houden. Bleek zegt dat ho telkens onder 't dansen wordt geroepen en hij oppert de mogelikheid dat een vorm Hotanto ontstaan is uit verschillende door hem geciteerde zegswijzen. Beide geleerden drukken zich echter zeer aarzelend uit. De diskussie in de Transactions wordt besloten door een paar opmerkingen van Danby Fry die streng vasthoudt aan de uitspraak van Dapper en die tracht te steunen door een aanhaling uit ‘Kramer's Dutch and German Dictionary’, Neurenberg 1719 (i.v. hortig), waarin hij 't woord Hortentot (sic) vindt in de betekenis van stotteraar: ‘hij is een Hortentot, Hoddebek’. Dit Hortentot is volgens Danby Fry dan de oorsprong van Hottentot. Bij deze onderstelling behoeven wij niet stil te staan. Hoddebek (zie het Woordenboek in voce) is een geheel ander woord en Hortentot schijnt òf een van die monstra, die, gelijk de ‘zeenachtegaal’, alleen tot de woordenboekfauna behoren òf een vervorming van Hottentot. Ik geloof dat de juiste verklaring reeds gegeven is door Mercklein, en een paar eeuwen later door Wedgwood. Dat men daarvan is afgeweken, komt alleen uit een te groot vertrouwen in de woorden van Dapper. Nu ik heb aangetoond hoe deze aan zijn geleerdheid is gekomen, zal men hem niet meer als autoriteit beschouwen. De gehele geschiedenis van deze etymologie is een voorbeeld van de verwarring die een onduidelik gezegde in een veel verbreid boek te weeg kan brengen. d.c. hesseling. |
|