Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 35
(1916)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
Nieuwe fragmenten van de Karel ende Elegast.Bepaald nieuw mag ik ze eigenlik al niet meer noemen. Reeds in 1912 deed Dr. Bernard Lindmeyr te München in het Programm des Kön. Maximilians-Gymnasiums f.d. Schuljahr 1911/12 mededeling van enige fragmenten van de Elegast, gevonden op perkamenten bladen aan de binnenkant van een perkamenten band uit de 16e eeuw. Ze waren gemakkelik losgemaakt en ontsijferd, en leverden een totaal van 168 verzen op twee bladen, elk van vier bladzijden. Dr. Lindmeyr heeft deze fragmenten uitgegeven met een korte inleiding over Herkunft und Überlieferung des Gedichtes, een uitvoerige Grammatische Untersuchung met een daaraan aansluitende paragraaf over Herkunft und Alter der Fragmente, en een zorgvuldige en uitvoerige vergelijking van G - zo noemt hij de fr. naar de vinder Dr. Gött - met de overige teksten. In de Anmerkungen trekt hij enige tekstkritiese conclusiën. Bij de inderdaad nog altijd berooide toestand, waarin we ons ten opzichte van het handschriftenmateriaal van de Elegast bevinden, is de winst, die ons deze fragmenten brengen, niet geheel zonder betekenis. En ik moet bekennen, dat het op mijn weg zou hebben gelegen, reeds wat vroeger van de resultaten, die de publicering van deze fragmenten voor de vaststelling van onze tekst brengt, mededeling te doen, te meer omdat maar zeer weinigen een dergelijk gymnasiumprogramma in handen krijgen. Onbekendheid met de publicering kan ik niet voorwenden. Dr. Lindmeyr was zo welwillend geweest mij een exemplaar toe te zenden. Het zij mij vergund het verzuimde alsnog in te halen. Dr. L. komt in zijn paragraaf over Herkunft und Alter der Fragmente tot de overtuiging, dat het hs. ‘dem südöstlichen | |
[pagina 263]
| |
Grenzgebiet und zwar der Limburgischen Mundart angehört’, d.w.z., zo merkt de schrijver terecht op, in een streek geschreven is, die niet ver verwijderd is van de Ardennen, waar de sage waarschijnlik oorspronkelik thuis hoort, en dus allicht populair is gebleven. Aan de andere zijde is dat niet ver van de streek, waar de Karlmeinet zal zijn ontstaanGa naar voetnoot1). Het karakter van het schrift verwijst het hs. naar het einde der 14e of mogelik het begin der 15e eeuw. Uit de vergelijking der lezingen van de verschillende hss. en drukken maakt Dr. L. verder op, dat het hs. der nieuwe fragmenten met a (de grondslag der drukken) en K (de Karl-Meinet) ‘auf die gleiche Vorlage zurückgeht’. Ook meent hij, dat G ‘dem Original näher steht als die Drucke A E’. Geen van deze beide beweringen kan ik toegeven. Wat de eerste aangaat, er is naar mijn mening door de bewerker van G te veel gewijzigd en bedorven, omdat zijn dialekt van dat van de oorspronkelike tekst afweek en men kan dus niet altijd met enige zekerheid zeggen, wat hij in zijn voorbeeld vond. Dan begrijpt hij ook meermalen de mnl. tekst verkeerd, zoals bijv. in vs. 1055, waar hij Elegast in plaats van Eggheric noemt, en vs. 1074, waar hij de regel: ende seidem hoet met hem staet weergeeft met: Ende sachte: Wir sullen hueden die stat. Ook zijn de gegevens in de 168 verzen te gering om een dergelijke conclusie te wettigen. En wat de tweede bewering betreft, een vergelijking met de latere drukken heeft weinig zin. Alleen a, de grondslag, mag in aanmerking komen, aangezien alle drukken daarvan ongetwijfeld afhangen. En a is zeker niet minder oorspronkelik dan G; a moderniseert nu en dan, G wijzigt om het dialekt: de veranderingen van a zijn onschuldiger dan die van G. Komt G in een kleinigheid, zoals bijv. in vs. 707, met d overeen, dan kàn dat niet anders dan toeval zijn, want d is nagedrukt | |
[pagina 264]
| |
naar c, c naar b, b naar a, en met een dezer drukken, kan het veel oudere hs. G niet in verbinding staan. Voor de volgende plaatsen geven de lezingen van G m.i. een verbetering of aanleiding tot overweging van een andere lezing, dan de door mij opgenomene. Blad I. De eerste zijde bevat de verzen 698-718. 699 G heeft voor segt: besyet. Nu K's sait alleen door het afgebrokene se.. van H wordt gesteund, is er reden met a te lezen: siet. 700 G: Wat dunct u hie gedaen recht. Mijn lezing dat best, die op b K steunt, wordt daardoor weer minder vast. Toch kan ik haar nog niet recht loslaten, evenmin trouwens Dr. L. 702 G leest als K: ons. 707 G als K: binnen den. Misschien te lezen: binden. - G: dat voor daer. Evenzo d K; ‘also sicher’, meent Dr. L. Ik geloof het niet. d heeft natuurlik op eigen gezag veranderd: in het voorbeeld van d stond zeker daer. En in het dialekt van G K kan daer, zooals het hier wordt gebruikt, minder gewoon zijn. De tweede zijde omvat de verzen 723-743. 730 G: Dar men soude dor bicken. De grotendeels aan K ontleende lezing in mijn uitgave wordt twijfelachtig. 736 G als b: Want et. Toch houd ik het nog met K: Ende ontviel. Dr. L. denkt er anders over. Maar b zal Want hebben ingevoegd: die verklarende methode is karakteristiek voor die druk. En als Ende niet oorspronkelik is, hoe komt K dan aan deze uitdrukking, die in Mnl. niet alleen recht gut möglich, maar zelfs geliefd is. 743 G: Mogen wir hie te punten geracken. Te lezen dus met A: Mogen wi daer te punte in geraken. De derde zijde bevat 748-768. 752 G als A: all duren. Durenture steunt alleen op K en zal dus in al dure te veranderen zijn. 763. De opgenomen lezing wordt door G tegen a H gesteund. De vierde zijde bevat 773-793. | |
[pagina 265]
| |
776. De door mij niet opgenomen verzen in a ook in G:
Ick ben verraeden in min gedochte
Of et es halfs gedrochte.
Ze zullen dus opgenomen moeten worden, al blijft het heel vreemd, dat H K ze missen. 779 G met a M: wat, zoals ook in mijn uitgave. 791, 92 ontbreken in G, evenals in H. Maar ze staan in a K. Geheel anders dus dan bij 776. Daar a G tegen H K, hier a K tegen G H. Blad II. De eerste bladzijde bevat 1054-1079. 1069-63 ontbr. in G door een vergissing: de vertaler is van ontdaen op afgedaen overgesprongen. 1072. G bevestigt de opgenomen lezing. Alleen voegt hij van in, blijkbaar omdat hij de constructie enen sinen c, niet gebruiken kan. De tweede blz. bevat 1084-1104. 1083, 84 ontbr. in K. Dat ik ze te onrechte verdacht vond, blijkt uit G, die 84 in deze vorm heeft: As uren rechten lans herre. Echt zijn de verzen dus wel. Maar de opgenomen lezing van a wordt niet gesteund. 1092 hier met G K te schrappen tegen a. De derde blz. bevat 1322-1343. 1327. G: He segende noch in deede. Het pronomen refl. ontbreekt dus ook hier, evenals in K, waaraan ik de lezing ontleende. Toch is het moeilik te missen. 1329. Maer in te voegen naar G K, ofschoon de op vs. 240 in mijne uitgave genoemde eigenaardigheid van K tot voorzichtigheid maant. 1331 vlgg. De hele passage is in G zo verkeerd begrepen, dat ze voor de tekstkritiek bijna onbruikbaar is. Dr. L. meent dat we in vs. 1340 G als in overeenstemming met K moeten volgen. K leest
Id ensy du dich dis erwers
Koment van dem ross balde
So mogent ir dat ross levende halden.
| |
[pagina 266]
| |
G:
In sy dan dat ir u weert
Needer valt ter erden:
So mach uren peert dat leeven werden.
Inderdaad gelijkt de lezing van G veel op die van K. Maar voor beiden is, misschien niet het rijm paert: vaert, maar dan toch wel de uitdrukking ter vaert in het rijm een reden tot verandering, ofschoon K in vs. 62 zo der varde wel gebruikt. L. haalt 1347, 48 aan om te bewijzen dat G dat rijm wel toelaat. Maar de bewerker verandert toch ook daar. En wel, sterk. Want zijn Nu vaert is moeilik anders op te vatten dan als het begin der woorden van Elegast: Elegast seide nu vaert Ende in ware dat ir te voete sijt. Er was dus m.i. in 1340 reden tot verandering, en de gelijkenis tussen G en K acht ik dus wèl een toeval. Volkomen gelijk zijn ze geenszins. En ik behoud dus liever mijn lezing. Te meer, omdat ook het volgende vs. in G en K ter wille van moude geheel, en dit maal verschillend, veranderd is. Ook in 1352 hebben G en K beide voor begaen: ontfaen, en ook daar is die overeenstemming maar toevallig en is begaen toch wel zeker de oude lezing. De vierde blz. bevat 1347-1367. 1357, 58. De lezing van a is zeker te herstellen, zoals ook L. wil, nu G woordelik als a heeft, uitgezonderd alleen dat in G in 1358 u ontbreekt. Bi rampe zie Verdam VI, 1019. 1361 G bevestigt de lezing K tegen a. In 1364 leest G Spranc he boven in dat ghereide. De overeenkomst met K maakt het wenselik, om, zooals L. voorstelt, te lezen: Spranc hi boven in syn ghereide. De lezing uit a, die ik opnam, is dan van vs. 1320 overgenomen (verg. mijn aantek. op vs. 1156, 1273 enz.).
Amsterdam. e.t. kuiper. |
|