Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 35
(1916)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Regels (naar de beteekenis) voor het deel- of dingsoortig (zoogenaamd ‘onzijdig’) ‘geslacht’ in de Nederlandsche taal.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaats zijn dingsoortig de namen van twee diersoorten, die als het aangewezene middel tot een zeker doel gedacht worden, het paard (dat bovendien ook slachtdier is) (met het veulen) en het fret. - Van de namen van plantensoorten zijn dingsoortig die waar we te doen krijgen met een kompleks van gelijksoortige eenheden en tevens in zekere zin met een substancie (gras, koren, kroos), verder die waarbij men pleegt te denken aan ‘dat merkwaardige’ (kruidjeroermeniet) of ‘dat weinigbekende’ (guichelheil).
Regel III. De namen der afzonderlijke metalen zijn alle dingsoortig. De namen van andere organische of anorganische stoffen zijn het in den regel ook. In den regel, want er bestaan vrij wat uitzonderingen.
Niet-dingsoortig zijn nl. 1o. de namen van die stoffen die men zich bij voorkeur, 't zij op grond van een natuurlijke of kunstmatig-teweeggebrachte toestand, als uitgespreid over een vlakte pleegt voor te stellen (aarde, was, olie, mest, verf, wol, zeep, sneeuw, enz. enz.); 2o. de namen van uitwerpselstoffen; 3o. de namen van stoffen die dienst doen als spijs, drank, specerij of genotmiddel voor de mensch, met uitzondering van de namen der vijf allervoornaamste levensmiddelen voor een bewoner van N.W. Europa, nl. brood, vleesch, zout, water en bier; 4o. de namen der gasvormige stoffen met uitzondering van het (licht)gas (van de namen der vloeistoffen kan gezegd zijn dat zij voor een groote meerderheid maar volstrekt niet alle onder 1o, 2o of 3o zijn thuis te brengen en zoodoende meestal niet-dingsoortig zijn). In de vijfde plaats zijn ook nog niet-dingsoortig (naar de vorm) de stofnamen op -el. - Wetenschappelijke stofnamen van Latijnsche, Grieksche of modern-Romaansche oorsprong, b.v. namen van geneesmiddelen en vergiften, kunnen het ‘geslacht’ van de grondtaal bewaren. Het woord steen en zijn samenstellingen zijn niet-dingsoortig in de beteekenis van één enkel voorwerp en in die van een hoeveelheid voorwerpen, maar dingsoortig in die van steenstof. Van de bizondere namen der edele steenen geldt hetzelfde.
Regel IV. Dingsoortig (= deelsoortig) zijn de algemeene termen voor een deel of gedeelte. - Gezamenlijk dingsoortig zijn een aantal volledige (samen een geheel omspannende) stellen van integreerende-onderdeelnamen. - Dingsoortig is in veel gevallen de beste of meest-op-prijs-gestelde helft van een tweezijdige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
splitsing. - Dingsoortig zijn de verschillende namen voor het levensdeel van een mensch. - Dingsoortig zijn zeer veel namen van omlijnde gedeelten der plaatselijke uitgebreidheid. - Dingsoortig zijn een klein aantal namen van merkwaardige tijdsgedeelten. - Dingsoortig zijn de namen der meest merkwaardige (tegelijk zich sterk van 't geheel onderscheidende en daarvan afhankelijke) hoofddeelen van het lichaam, van de woning, van het voertuig, van de kleeding en van het leger. Volledige stellen van integreerende-onderdeel-namen. Het geheele zichtbare wereldtooneel is te verdeelen in het aardoppervlak aan de eene en het luchtruim, uitspansel, firmament of zwerk aan de andere zij. Het aardoppervlak is op zijn beurt te verdeelen in het land en het water. De verplaatsbare stoffeering van het aardoppervlak is te verdeelen in het natuurprodukt aan de eene en het (menschen-)maaksel, arbeidsgewrocht of (kunst-)voorwerp aan de andere zij. De natuurprodukten zijn te verdeelen in het dier-of-mensch, het (boom- of plant-)gewas of het kruid, het metaal, het steen enz. (zie regel I). De menschenmaaksels omvatten hoofdzakelijk het huis, gebouw of bouwwerk, het voer-, rij- of vaartuig, het meubel of meubelstuk, het werktuig-of-gereedschap, het wapen, het kleed, kleedingstuk of bekleedingsartikel, het kooksel-baksel-brouwsel, enz. Het lichaam van mensch of dier is wat zijn stofsoorten betreft te verdeelen in het haar, het vel, het vet (spek), het vleesch, het been, het merg, het bloed en het ingewand. Het lichaam van de mensch is van boven naar onderen bekeken te verdeelen in 1o a (van voren) het gezicht, aangezicht, gelaat, aanschijn, ‘bakkes’, b (van achteren) het achterhoofd, c (beide samen) het hoofd, 2o het lijf, 3o het middel, middellijf, 4o a (van voren) het onderlijf, b (van achteren) het ‘gat’, ‘achterste’, ‘derrière’ en 5o het (rechter en linker) been, (de hals wordt bij het lijf, de voeten bij de beenen gerekend). Het lichaam van een boom of plant is te verdeelen in het hout, het groen of loof en het sap. Het lichaam van een staat of nacie is te verdeelen in het volk (gros, gepeupel, janhagel, ‘grauw’), het leger, het parlement, het ministerie en het hof. Het geheel van een gebouw is te verdeelen in het metselwerk en het houtwerk. Het geheel van een snijdend werktuig is te verdeelen in het heft, handvat, gevest aan de eene en het scherp, staal, lemmet, lemmer aan de andere zij. Alles wat in tijdsduur uitgedrukt is laat zich verdeelen in het begin, het midden en het einde. De windroos is te verdeelen in het Noorden, het Oosten enz. - het Noord-Oosten, het Zuid-Westen, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweezijdige splitsingen waarbij alleen de betere helft door een dingsoortig woord wordt weergegeven zijn tamelijk talrijk; teminste een twintigtal kan men gemakkelijk aanwijzen, bv. het leven naast de dood, het licht naast de duisternis of schaduw, het baat naast de schade, het nut naast de schadelijkheid, enz. Meermalen moet als de ‘betere’ hier die helft beschouwd worden die het meest materieel of het meest praktiesch-bruikbaar is. Zoo vinden we het lichaam naast de ziel of geest, het land naast de zee of naast de lucht, het dal naast de bergen, het proza naast de poëzie en het (eigen)belang, egoïsme naast de deugd, liefde, vriendschap of zelfopoffering. Algemeene termen voor het levensdeel van een mensch zijn het leven, het lot, het deel, het wedervaren en meer bizondere: het voordeel, het nadeel, het geluk, het ongeluk, het heil, het onheil, het lief en het leed, het wel en het wee, enz. (Er zijn natuurlijk veel namen van aangename en onaangename bevindingen, die niet dingsoortig zijn, maar dit zijn in den regel namen van op zich zelf beschouwde toestanden, terwijl de dingsoortige woorden speciaal het aangename of onaangename uitdrukken dat aan een mensch ten deel valt.) - Het weder behoort ook tot deze groep. - Het levensaandeel van een persoon ter zake van zijn maatschappelijke of andere werkzaamheid heet: het amt, het vak, het ambacht, het handwerk enz. - Ook namen van ziekten zijn somtijds dingsoortig, maar alleen als er bij gedacht wordt ‘dat eigenaardige iets dat die-of-die speciaal “heeft”’. Dingsoortige namen van omlijnde ruimtedeelen zijn de volgende: het oord, het land, het gebied, het rijk, het terrein, het territoor, het domein - het perk, het erf, het veld, het park, het plein, het slop - het lokaal, het vertrek, het kompartiment - het hok, het hol, het gat, het vak, het pad - het eiland, het dal, het strand, het meer, het moeras - het gewest, het distrikt, het kanton, het departement - het koninkrijk, keizerrijk, hertogdom, graafschap, bisdom, enz. - Tot deze groep behooren zeer ruime termen als het aardoppervlak, het luchtruim en zelfs het heelal. Dingsoortige namen van tijdgedeelten zijn: 1o (geregeld terugkeerende tijdsdeelen of volgreeksen van zulke tijdsdeelen met duidelijk gemarkeerde eigenschappen) het tij, het (jaar)getij, het seizoen - het etmaal en 2o (de twee tijdsdeelen bij uitnemendheid) het jaar en het uur (antwoorden op de twee hoofdvragen: ‘Hoe oud ben je?’ en ‘Hoe laat is het?’). Dingsoortige namen van lichaamsdeelen zijn: 1o de algemeene termen, 2o de (vroeger vermelde) konstitueerende lichaamsstoffen, 3o de (eveneens vroeger vermelde) hoogtedeelen en verder 4o de vier organen bij uitnemendheid, waarvan twee inwendige (het brein en het hart) en twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitwendige (het oog en het oor) (sommige andere lichaamsdeelnamen zijn dingsoortig volgens vormregels). Huisgedeelten bij uitnemendheid zijn het dak en het venster (veel andere namen van huisgedeelten zijn dingsoortig volgens vormregels). Het gedeelte bij uitnemendheid van een vervoermiddel te land heet het wiel of het rad. Van de deelen van het schip zijn er drie, die het geheele schip in één van zijn drie afmetingen vertegenwoordigen, nl. de mast voor de hoogte, de kiel voor de lengte en de steven of boeg voor de breedte. Deze drie daargelaten kan men zeggen, dat de scheepsgedeelten bij uitnemendheid dingsoortig zijn (het dek, het ruim, het roer of stuur, het zeil, het want, het tuig, het anker). Dingsoortige namen van kleedingsartikelen of kleedingsgedeelten zijn 1o de algemeene termen, 2o de naam van het ‘allernoodigste’ kleedingstuk het hemd en 3o de namen van kleedingstukken die nauw aan het lichaam sluiten (het vest, het buis, het wambuis, het harnas, het pantser, het boord, het jak, het schort, het korset, het ceintuur, enz.). Dingsoortige namen van legergedeelten zijn de namen der regelmatige hoofdgedeelten: het regiment, het bataljon, het eskadron, enz., ook het rot. Nog een paar alleenstaande gevallen, eenigermate onder deze regel te brengen, zijn de volgende: het deel-bij-uitnemendheid van havenwerken heet het dok, van verdedigingswerken het fort met het bastion, van een leger-in-slagorde het front, van een georganiseerd-leger-te-huis het kader. - Een holgeboord centraal gedeelte van een pijp enz. heet het roer.
Regel V. Dingsoortig zijn de algemeene termen voor een ding of voorwerp, voor een middel en voor een werktuig. Dingsoortig zijn van de bizondere termen de namen der meest voor de hand liggende middelen of vereischten die tot voorziening in elk der voornaamste behoeften of wenschen van de mensch in aanmerking komen. Voor de algemeene termen geldt de regel zonder uitzondering. Van de bizondere termen geven we hieronder eenige voorbeelden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Niet-dingsoortig zijn de bizondere namen van werktuigen, gewone meubelstukken, bergingsvoorwerpen, muziekinstrumenten, toiletgereedschappen, enz.) Dingsoortig zijn op zeer uitgebreide schaal de namen der middelen tot bereiking van geestelijke doeleinden, b.v. tot gedachtemededeeling (het woord, het gezegde, het antwoord, het bericht - het opstel, het stuk enz.), tot mededeeling van een zichtbare voorstelling (het beeld, het portret), tot herkenning en identificeering van wat dan ook (het teeken, het kenteeken, het merk, het nummer, het sijfer, het zegel, het sein, het tiepe, het spoor, het vaandel, het wapen(schild), het staal, het model, enz. enz.). Dingsoortig zijn verder de verschillende namen van het machtige bereikingsmiddel voor de meest verschillende doeleinden in het sociaal verkeer (het geld, het kapitaal, het vermogen, enz.). Dingsoortig zijn de algemeene namen voor een ding ook dan wanneer ze een bepaalde af- of goedkeurende bijbeteekenis hebben (a het vod, het prul - b het puik, het prachtstuk). De namen van bizondere voertuigen zijn niet-dingsoortig met uitzondering van het jacht, het fregat en het korvet.
Regel VI. Het lichaam van mensch of dier, levend of dood, op zich zelf, dus in afzondering van geest of ziel gedacht, is dingsoortig.
Er zijn een aantal verschillende namen van elk der beide soorten.
Regel VII. Dingsoortig zijn de namen voor het produkt eener handeling, verrichting of werking.
Hiertoe behooren vooreerst alle algemeene termen (het produkt, het gevolg, het gegeven enz.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder de namen der telingsprodukten van mensch, dier en plant (het kind, het kroost, het jong, het (ge)broed, het ei, het zaad). Dan de namen van het materieele winstprodukt van geleverde dienstarbeid (het loon, het salaris, enz.). Vervolgens de namen van tal van materieele werkprodukten, b.v. het meel = maalprodukt, het deeg = kneedprodukt, het sop = inweekprodukt, het moes = fijnwrijvingsprodukt, het baksel, het brouwsel, enz. Eindelijk ook een aantal geestelijke produktnamen, b.v. het idee of denkbeeld = indenkingsprodukt, het plan = overwegingsprodukt, het oordeel = beschouwingsprodukt, het verbond, verdrag, kompromis, engagement of huwelijk = aaneensluitingsprodukt, enz. enz. Tot deze groep behooren verscheidene woorden die door vokaalverstomping van een werkwoordstam gevormd zijn (klinker à, è, ì, ò), b.v. het schot = schietprodukt. Maar omdat veel op die manier gevormde woorden een andere beteekenis hebben en dan toch dingsoortig zijn, moet men aannemen, dat we hier tevens met een vormregel te doen hebben.
Regel VIII. Dingsoortig zijn de namen van een kompleks (waarmee hier bedoeld wordt een samenstel van gelijksoortige eenheden dat op zich zelf weer in zekere zin deel uitmaakt van een grooter geheel).
Hiertoe behooren vooreerst de algemeene termen, een vrij aanzienlijk getal woorden: het kompleks, het totaal, het samenstel, enz. enz. - het ...tal, het ...voud, het paar, het stel, het span, enz. enz. Verder alle woorden met ge ... te, zooals geboomte, gebeente, maar ook vrij wat (twee- of) eenlettergrepige ekwivalenten daarvan, zooals het gezin = huisgenootenkompleks, het ras = stamgenootenkompleks, het koor = zangerskompleks, het dorp of vlek = landwoningenkompleks, het pleit = bewijsgrondenkompleks, het bal = kompleks van verschillende dansen - het vee = gedierte, het bosch of woud = geboomte, het maal = ‘gespijste’, het gruis of puin = ‘gekruimelte’, het hek = kompleks van staande latten, enz. enz.
Regel IX. Dingsoortig zijn de woorden voor een punt zonder uitgebreidheid.
Hiertoe behooren niet alleen woorden als het punt, het stipje (de verkleinwoorduitgang doet in de beteekenis de uitgebreidheid tot nul naderen), het zenit enz., maar ook het oogenblik. Aan het eindpunt grenst in beteekenis het doel, het wit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Regel X. Dingsoortig zijn de namen voor een (grens) vlak zonder (in aanmerking komende) dikte.
Hiertoe behooren vooreerst woorden als het vlak, het (be)schot, het schut, vlies, floers, waas en verder zulke als het gordijn, het (papieren- of prezenteer-)blad, het bekken, het bord (in verschillende beteekenissen), het pand (van een kleedingstuk), enz.
Regel XI. Dingsoortig zijn de namen van gewichten.
(De namen van maten en munten zijn niet-dingsoortig behalve het mud en het last.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toevoegsel.Eenige vormregels, die men aan de tot dus ver aangenomene dient toe te voegen, zijn de volgende: 1o Substantieven die gevormd zijn uit de onvermeerderde stam van een adjektief zijn, daargelaten de weinige gevallen dat het persoonsnamen zijn, dingsoortig. 2o Substantieven die gevormd zijn uit de onvermeerderde (of somtijds met een enkele t vermeerderde) stam van een verbum met verstomping van de stamvokaal tot à, è, ì, ò zijn alle dingsoortig met drie uitzonderingen (de tred, de rit en de gift). 3o Van de (zeer talrijke) substantieven van uitheemsche oorsprong die de klemtoon op de laatste lettergreep hebben zijn meer dan negen tienden dingsoortig. (Niet-dingsoortig zijn van deze o.a. de namen van levende wezens, boomen en planten, vruchten en bloemen, eet- en drinkwaren, steenen, van abstrakte zaken met uitgang -ie, -ij, -ei, -iek, -ijk, -teit, -uur, -tuur, van lijnen en vlakten, van tonen, dansen, winden, wederperioden, tijdsdeelen, van (niet nauwsluitende) kleeding-, toilet- of uitrustingsartikelen, bergingsvoorwerpen, voertuigen, muziekinstrumenten enz.) 4o Omtrent afgeleide substantieven van het schema voorvoegsel + verbaalstam (zonder achtervoegsel) gelden de volgende regels: a) als het voorvoegsel toonloos is, is het woord dingsoortig (uitzondering de verkoop en de ondertrouw); b) als het voorvoegsel betoond is, moet een scheiding gemaakt worden naar de beteekenis: b1 de woorden met beteekenis (enkelvoudig-beperkte) verrichting en die met beteekenis hoegrootheid zijn niet-dingsoortig; b2 de woorden met een andere beteekenis, o.a. die van produkt of gewrocht, zijn dingsoortig. 's-Gravenhage. j.m. hoogvliet. |
|