Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 35
(1916)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKleine mededeelingen.63. Beatrijs 247.Na verteld te hebben, dat Beatrijs de sleutels op het altaar gelegd heeft, gaat de dichter voort: Hets wel recht in alder tijt,
Wie vore Marien beelde lijt,
Dat hi sijn oghen derwaert sla,
Ende segge ave eer hi ga,
Ave Maria; daer omme si ghedinct
Waer omme si daer die slotel hinc.
Het onzuivere rijm kan op twee wijzen hersteld worden, door te lezen ghedinc of door hinc in hinct te veranderen. Verdam in Mnl. Wdb. II, 1045 kiest het laatste en vat dan hinct op als vorm van hengen, waar op zichzelf zeker geen be- | |
[pagina 70]
| |
zwaar tegen is. Si is dan natuurlijk Beatrijs. Mij kan deze verandering niet bevredigen. In het geheele gedicht toch komt geen praesens historicum voor, en dan is het m.i. bedenkelijk deze constructie door eene conjectuur er in te brengen. Maar al zou ik daarvan afzien, dan blijft de tekst mij nog onverklaarbaar. ‘Daar denkt zij aan, waarom zij de sleutels daar hangt’ of ‘daarom denkt zij er over na, waarom zij de sleutels daar hangt’, geen van beiden past in den samenhang. Vergelijkt men eindelijk vs. 240 Waer omme dat sise hinc aldaer, dan wordt het m.i. zoo goed als zeker, dat ook in vs. 248 hinc behouden moet blijven. Derhalve moet in den vorigen regel ghedinc gelezen worden. Het adj. ghedinc, ghedenc is elders niet aangewezen - wel echter ongedenke, zie Mnl. Wdb. V. 532 - en ook de imperatiefvorm si is niet algemeen, maar toch kan de lezing si ghedinc = ‘wees gedachtig’ niet onmogelijk genoemd worden. Wie deze lezing te onzeker vindt, en liever nog iets meer verandert, kan ook si nog schrappen, waardoor ghedinc zelf imperatief wordt. In beide gevallen moet achter Maria een punt geplaatst worden. Op deze wijze is de zin volkomen in orde. Ook deze twee regels behooren dan tot de aanspraak van den dichter tot zijne hoorders of lezers. Wel gebruikt hij daarin meestal een meervoudsvorm (vss. 80, 191, 399, 482, 786, 871) maar toch ook nog eenmaal, evenzoo in het rijm, een enkelvoud nl. vs. 1030.
p. leendertz jr. | |
64. Den Briel - Bril.Naar aanleiding van het bekende rijmpje heeft Fruin, Tdschr. XI, 25 vlgg., aangetoond, dat de oudste vorm der uitdrukking anders moet geluid hebben. Uit een kroniek van 1579 haalt hij aan ‘De Hertog krijget een Bril op die Neuze’Ga naar voetnoot1). Dat men | |
[pagina 71]
| |
ook nog vrij wat later deze spreekwijze kende, blijkt uit het volgende. Onder de steden, waar men ongeregeldheden vreesde tengevolge van het optreden der Contraremonstranten, behoorde ook Brielle. Nadat de Scherpe Resolutie was aangenomen, werden dus hierheen gecommitteerden van de Staten van Holland gezonden om de officieren van het garnizoen ernstig te vermanen, dat zij aan de Staten en aan den Magistraat gehoorzaamheid verschuldigd waren. Enkelen, die niet dadelijk toegaven, werden met ontslag bedreigd. De Prins is toen zelf naar die stad gereisd en heeft het garnizoen versterkt met een paar compagnieën, op welke hij kon rekenen. Daarmede was de kracht der Remonstranten in Den Briel gebrokenGa naar voetnoot1). Deze gebeurtenissen worden in de Gulden Legende van den nieuwen Sint Jan, bl. 21, als volgt verhaald: ‘Men heeft het aen de oude Soldaten begonnen, om die mede aen dese koorde te krijghen, die heeft men nieuwe Eeden, waer mede sy aen S. Jans Ligue verbonden souden sijn, voorgheleyt: Met desen soude S. Jan sijn rijck vast maken, ende den rebellen Geusen te keer gaan. Dan dit oock gheen goet succes hebbende, vermidts sijn Excel. eenige die haer hadden laten misleyden, transporteerde daerse Mr. Jan gheen dienst konden doen, ende andere in de plaets leyde, die Mr. Jans parten beter kenden, soo dat Mr. Jan eenen deghelijcken Bril op de Neus kreegh, soo was goet raet duer’.
p. leendertz jr. |