Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 34
(1915)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
Rob, rop.Ga naar voetnoot1)Een bevredigende verklaring van dit woord, dat ‘vischmaag’ beteekent en in beide bovengenoemde vormen voorkomt, is, voor zoover mij bekend, nog niet gegeven. ‘Alleen in 't Nnl., van onbekende herkomst’ leest men in Franck. Hoe agnostisch deze uitspraak ook zij, het is zeker beter zich zoo voorzichtig uit te laten dan op beslisten toon een onaannemelijke etymologie te geven zooals Vercouillie doet, die het woord laat komen ‘uit Fr. robe = kleed, huid, zelf ontleend aan Hgd. raub’. Van Wijk in zijn nieuwe bewerking van Franck doet een aantal mogelijke verwanten van rob aan de hand, maar zegt er ten slotte van: ‘Alles zeer onzeker’. Wat de zuiver Nederlandsche zijde van het woord betreft, verschilt laatstgenoemd artikel in twee opzichten van dat in den eersten druk. De daar genoemde vorm rop wordt hier gemist; daartegenover staat, dat hier een terminus a quo vastgesteld wordt: ‘sedert Winschooten, 1681’. In beide vormen komt het woord echter vroeger voor. Het Uitlegk. Wdb. op Hooft geeft behalve een plaats uit Hooft (Ned. Hist. 337: rob) aanhalingen uit Cats (1, 590: mv. roppen), Bredero (Lucelle: rop), Pers (Jonas 24: rop). Oudemans ver- | |
[pagina 212]
| |
meldt Jan Zoet (Olympias 49: rop) en Oudaan (Poëzy 4, 20: rop), terwijl in diens Wdb. op Bredero staat genoemd een citaat uit Moortje: ‘Schiet inje rop, prop inje darmen’. Hier, zooals ook in Lucelle, bij Jan Zoet en Oudaan wordt het woord gebezigd voor ‘maag’ in het algemeen, bepaaldelijk een ‘gulzige maag’. Het ligt voor de hand te meenen, dat deze beteekenis zich heeft ontwikkeld uit die van ‘vischmaag, maag van groote visschen’. Met name wordt de maag van den walvisch, waar Jonas in zat, meer dan eens zoo genoemd. Behalve op het citaat uit Pers kan ik hier wijzen op een regel in het gedicht: Jona in den Visch, van Fr. van Dorp (in diens Stichtelijke Gedichten, 305, ao. 1679): ‘Zou God mij in den rop, en in de holle darmen Van dit woest Zeegedrocht wel sien?’ Weiland, die dezen regel aanhaalt, schrijft minder nauwkeurig rob, waar het oorspronkelijke rop heeft. Zooals men ziet, is het woord zoowel in de eerste als tweede helft der 17de eeuw zeer gewoon geweest, ja, indien men een onvoorwaardelijk vertrouwen stellen mag in Hooft, dan zou blijkens de plaats uit de Ned. Hist. het reeds in het jaar 1573 in den mond genomen zijn door den door de Spanjaarden gevangen burgemeester van Haarlem Kies, die zich over de gevangenneming van Bossu na den slag op de Zuiderzee aldus in bedekte termen uitliet: ‘Daar was een kabbeljauw gevangen, en zyn rob wel hondertduizent gulden waardt’. Vindt men het echter vooralsnog voorzichtiger, waar er geen andere bewijsplaatsen uit de 16de eeuw zijn gevonden, het woord aan Hooft zelf toe te schrijven, dan komen de beide oudste plaatsen, die door mij zijn aangetroffen, voor in de Beschrijvinghe ende Historische Verhael vant Gout Koninckrijck van Guinea door de Marees (ao. 1602), waar men op blz. 68b (‘Vanden Bonites’) leest: ‘Wy vonden altijdt veel vlieghende visch in hun maghe of roppe’ en op blz. 69a: ‘Hy (de haai) is so gulsich, dat so wanneer hy honger heeft, hy het al sal in slicken dat hem gemoet, ende siet gheen dinghen aen, of sijn Maegh 'tselve can verteeren of niet, want men heefter ghevangen daermen in hun | |
[pagina 213]
| |
roppen heeft gevonden een hou-mes met eenen yseren hoeck, ende een koeyen hooren’. Dat het woord in de 16de eeuw echter ook bekend moet zijn geweest, blijkt, dunkt mij, wel nergens overtuigender uit dan uit het feit, dat het reeds in de middeleeuwen is aangewezen. ‘Zonder twijfel verwant’ met het hier behandelde 17de eeuwsche rop is volgens Verdam ‘het R.v. Nederst. 1, 46, 102 voorkomende rop(pe), d.i. ingewanden van dieren, misschien ook alleen van visschen, vischgrom: dat elc ygelic zijn roppen, ingedoemt off vulen visch terstont ... buten der nyen stad brengen sel ende graven’ (Mnl. Wdb. VI, 1622). Ik geloof niet, dat iemand tegen deze verwantschap met reden bezwaar kan maken; ik voor mij meen hier nog verder te mogen gaan en gerust te mogen zeggen, dat hier niet alleen van verwantschap, maar van volkomen identiteit sprake is. Behalve den ouderdom is het middeleeuwsche citaat nog in twee andere opzichten voor ons van belang. Allereerst om den vorm roppe, zooals het enkelvoud ongetwijfeld geluid zal hebben, daar het blijkens een der bovengenoemde aanhalingen nog in 1602 aldus voorkomt. Uit roppe is dan rop ontstaan. Dezen vorm rop (mv. roppen) hebben al de vermelde 17de eeuwsche plaatsen met uitzondering van Hooft en Winschooten. Vermoedelijk is rob (robbe) een uit het Friesch afkomstige wisselvorm van roppe, rop, die de beide genoemde Amsterdamsche schrijvers gewoner was dan de Hollandsche vorm. Het Friesch immers kent robbe in den zin van: ‘maag, lijf, vooral gebruikt van visch’ (Friesch Wdb.), b.v. ‘de robbe fen in kabeljau’ (ook bij Hooft was sprake van de rob van een kabeljauw). Uit de in het volgende aangewezen verwantschap buiten het Nederlandsche taalgebied blijkt voor het overige de oudheid van den vorm rop(pe) duidelijk. In de tweede plaats wat betreft de beteekenis: ‘ingewanden van dieren of van visschen.’ Dat de beteekenissen ‘maag’ en ‘ingewanden, darmen’ heel dicht naast elkaar liggen, behoeft geen betoog; het blijkt ten overvloede uit twee der bovenge- | |
[pagina 214]
| |
noemde aanhalingen (Bredero, Moortje en Fr. v. Dorp), waar rop en ‘darmen’ in één adem genoemd worden; verg. ook Winschooten, Seeman 73: ‘Groom, of grom, vuiligheid, die in de rob, of liever, darmen van de Vissen sit.’ Roppe, rop, ‘ingewanden, darmen’ treft men ook buiten het Nederlandsche taalgebied aan. Wright in zijn English Dialect Dictionary vermeldt: ‘Ropp. Bowels, intestines; gen. of animals and birds’. Dit in verschillende streken van Engeland gebruikelijke ropp gaat terug op Ags. ropp, ‘colon, intestine’ (Sweet), mv. roppas, ‘the bowels, inwards, entrails, the raps’ (Bosworth, Compendious Dictionary); verg. ook de samenstelling ropweorc, ‘pain in the bowels, the colic’ (Bosworth). Hiermede meen ik voldoende te hebben aangetoond, dat ndl. rob, rop ‘vischmaag’ een woord is van Oudgermaanschen oorsprong.
Leiden. r. van der meulen. |
|