voorbeelden, en besluit: ‘Eene enkele maal wordt senter ook, door misverstand, gebruikt vóór een vrouwennaam.’ Zijn voorbeeld is: voir senter Margrietendach.
Wanneer we nu Verdam's voorbeelden beschouwen, dan zullen we die, in opzicht van den vorm, in verschillende groepen kunnen rangschikken.
In een eerste groep plaatsen we Tsenter Victors misse, Tsenter Odulphs misse, Tsenter Gillis misse, en in die uitdrukkingen hebben we tevens de oplossing. In modern Nederlands zouden we volgens de Woordenlijst moeten schrijven te Sinter-Victorsmisse, want (7de uitg., blz. xxxv, § 50, 4) we bevinden ons hier voor ‘samenstellingen, waarin het eerste lid - hetzij een bijv. nw., hetzij een voornaamwoord, lidwoord of telwoord - alleen betrekking heeft op het eerste gedeelte der volgende samenstelling, en niet op dit woord in zijn geheel.’
Wat de Woordenlijst niet zegt, omdat het haar alleen om spelling te doen is, is dat dit eerste lid, ofschoon alleen betrekking hebbende op het eerste gedeelte der volgende samenstelling, toch overeenkomt met geheel de volgende samenstelling of, wat op hetzelfde neerkomt, met haar laatste lid.
Dat kan iedereen in zijn eigen taal nagaan.
Men zegt immers Jan woont in de Heilige-Geeststraat of in het Heilig-Geeststraatje. Het bijv. nw. heilig, ofschoon betrekking hebbende op geest, staat in het eerste geval in de accus. vr. enk., wegens straat en in het tweede geval in de accus. onz. enk., wegens straatje.
Dus staat in Tsenter Victors misse en dgl. senter in de datief vr. enk. wegens misse.
Zo is dan ook de vorm sinter te verwachten in uitdrukkingen als in senter Victors kerke of naer senter Victors parochie, doch daarvan heeft het Mnl. Wdbk. geen voorbeelden.
Het is nu natuurlik, enerzijds dat sinter als versteende vorm behouden blijft als misse of kerke of parochie in een ander naamval dan datief of genitief staat; en anderzijds dat sinter door analogie voort gebezigd wordt als men i.p.v. misse het