Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 34
(1915)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over woordschikking en vers-rhythme in den Middelnederlandschen Ferguut.Ferg. 3545[regelnummer]
Ga naar voetnoot1)Ferguut wachter hem jeghen
6[regelnummer]
Ende brochte den scacht gedregen
7[regelnummer]
Die boem hem bi den hoefde leet
8[regelnummer]
Ors ende ghereide hi smeet
9[regelnummer]
In tween sticken.
Ferg. 2394[regelnummer]
Ferguut liet lopen enen slach
Op den helm hi den ridder sloech
Met sinen swerde hi afdroech
Half den helm ende tbeckineel.
De woordschikking van bovenstaande verzen is in verschillende opzichten merkwaardig. In vs. 3547 door de scheiding van subject en praedicaat; in vs. 3548 door het vermijden der ‘inversie’; in vs. 2395 zoowel door het een als door het ander. Dergelijke zinsvormen gebruikt de dichter van den Ferguut met zoo groote voorkeur, dat ze niet, gelijk in vele andere mnl. gedichten, als uitzonderingsvormen, maar als een belangrijk hulpmiddel van zijn syntactisch systeem moet worden beschouwd. Dit is des te opmerkelijker, omdat de ontwikkelingsgang der woordschikking van subject en praedicaat in de oudere germaansche poëzie er op wijst, dat scheiding van subject en praedicaat en vermijding der inversie in zinnen als de bovenstaande in den tijd van het ontstaan van den Ferguut een syntactische afwijking van antieken vorm was gewordenGa naar voetnoot2). Het is daarom van belang, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vast te stellen zoowel de syntactische grenzen der gebruiksmogelijkheid als den invloed van den rhythmischen en metrischen vorm op de keuze van deze afwijkende woordschikking.
We beperken ons onderzoek tot de zinnen, welke niet worden ingeleid door een conjunctie. Ook de zinnen met ‘die’ (of ‘daer’) als inleiding laten we rusten, omdat, juist tengevolge van de afwisselende woordschikking in den Ferguut, de vraag, of ‘die’ demonstratieve dan wel relatieve waarde heeft, in vele gevallen pas kan worden beantwoord na vaststelling van de algemeene regels der woordorde in dit gedichtGa naar voetnoot1). Verder beperken we ons tot de zinnen buiten de Oratio Recta. Ieder ziet in, dat er een hemelsbreed verschil moet zijn tusschen de syntactische grondslagen van de verhalende gedeelten van een episch gedicht en de gesprekken en redevoeringen anderzijds. Dit in den breede aan te toonen, past niet in het bestek van dit onderzoekGa naar voetnoot2).
Het getal der bedoelde niet door een conjunctie of ‘die’ ingeleide zinnen is in den Ferguut zeer groot. In de 3358 verhalende verzen komen er 1653 voorGa naar voetnoot3). Overwegen we verder, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het grootste deel dezer zinnen den omvang van een vers heeft, dan is het duidelijk, dat de syntactische vorm van dergelijke zinnen moet berusten op een rhythmischen grondslag. Van den anderen kant zal bij een zoo groot getal van deze zinnen het vers-rhythme in hooge mate worden beïnvloed door syntactische bijzonderheden van deze zinssoort. Nu is de syntactische vorm van deze eenvoudige zinnen alleen veranderlijk door de woordschikking van subject en praedicaat. Hieruit volgt, dat de woordorde van grooten invloed is op het versrhythme en dat rhythmische neigingen en metrische dwang den dichter leiden bij de keuze van de woordschikking.
Het is nu de vraag, volgens welke beginselen de 1653 zinnen moeten worden ingedeeld. Het feit, dat in onze taal de inversie van het werkwoord in mededeelende zinnen onvermijdelijk is na een zinsinleidende bepaling (of object), wijst op den grooten invloed van den ‘zinsaanloop’Ga naar voetnoot1) op den geheelen zinsvorm. In zinnen, die niet met het grammaticale subject of praedicaat beginnen, valt vanzelf een bijzondere nadruk op het naar voren geschoven zinsdeel. Het is daarom begrijpelijk, dat in zinnen met ‘aanloop’ de syntactische vorm en schikking van het grammaticale onderwerp en gezegde zich heel anders ontwikkelen dan in zinnen, die door het subject worden ingeleid. Hoe gewichtig dit is voor de verschijnselen der woordschikking in den Ferguut, blijkt uit het feit, dat van de 1653 zinnen ruim | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
⅓ deel (560) met een aanloop beginnen. Wanneer we nu bij de zinnen zonder en met aanloop willen nagaan:
De schema's I. 5, 6 en II. 2, 3 kunnen we samen vatten als zinnen met oude woordschikking. De schema's met inversie zijn in het mnl. beperkt tot de zinnen met aanloop, in tegenstelling met het ags. en oudsaks. etc.Ga naar voetnoot1). De invloed nu van den zinsaanloop op het behoud der oude woordschikking (scheiding van S. en V.) blijkt duidelijk uit het volgende algemeene overzicht: 1. Van de 1093 zinnen zonder aanloop zijn er 143 met gescheiden S. en V. Hiervan 87 met het schema S.... V.... en 56 met den zinsvorm S.... V. Bij deze 1093 zinnen zijn er 152, die alleen uit S. en V. bestaan, die dus ten opzichte van de woordschikkingskeuze neutraal zijn. We komen dus tot deze slotsom: van 941 (1093-152) zinnen zonder aanloop, waar oude woordschikking mogelijk is, hebben slechts 143 haar bewaard (= 15%). 2. Bij de 560 zinnen met aanloop zijn er 426 met inversie. Er blijven dus 134 gevallen over, waar het werkwoord volgt op het subject. Van deze 134 zijn er 85 met gescheiden S. en V. (73 ...S.... V., 12 ...S.... V....). In het geheel treedt de oude woordorde dus op in 63% der zinnen. Dit verschil met de verhouding bij de zinnen zonder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanloop is nog grooter, wanneer men ook hier overweegt, dat 40 van de 134 zinnen alleen bestaan uit aanloop, S. en V. Er zijn dus 94 zinnen waar antieke woordschikking mogelijk is en hiervan hebben 85 haar toegepast. Daardoor stijgt het percentage van 63% tot 90%, tegenover 15% der zinnen zonder aanloop. Dezen opmerkelijken invloed van den zinsaanloop op het behoud der oude woordschikking heeft de Ferguut met den Beowulf en den Heliand gemeen. Ook om de zeer opmerkelijke hoeveelheidGa naar voetnoot1) der woordschikkingsafwijkingen in dit mnl. gedicht in vergelijking met de oude germaansche poëzie aan te duiden, plaatsen we het volgende overzicht:
Zoowel in Beow. en Hel. als in den Ferguut gaat vermijding van inversie na den aanloop meestal gepaard met oude woordschikking. De onderscheiding tusschen zinnen met en zonder aanloop is dus bij de vaststelling van de woorschikkingsverschijnselen van het grootste gewicht. Zinnen met aanloop hebben in dubbel opzicht een antieken vorm. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verklaring der redenen, die den dichter tot het gebruik der oude woordschikking brengen, is alleen mogelijk met overweging der rhythmische invloeden. Voordat we daartoe overgaan, zullen we de afwisseling der syntactische vormen van subject en verbum nagaanGa naar voetnoot1). De keuze van de woordschikking blijkt nl. in nauw verband te staan met het verschil in vorm van nominaal en pronominaal subject en verder van het verschil in vorm van enkelvoudig en samengesteld praedicaat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Zinnen met aanloop.Algemeene statistiek: 560 gevallen.
Hier blijkt reeds dadelijk een belangrijk verschil: bij samengest. praedicaat is inversie nagenoeg regel: in 157 van 171 gevallen (92%); bij enkelv. praedicaat is inversie nog lang niet overheerschend: in 269 van 389 gevallen (69%). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Zinnen met aanloop met inversie.Hier onderscheiden we de zinsvormen, waar het subject den zin sluit, van dezulke, waar op S. nog een zinsdeel volgt: 1o. Zinnen zonder achterstuk:
Het schema ... V.Vf.S. of ... V.Vf.... S. komt niet voorGa naar voetnoot2). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2o. Zinnen met achterstuk: a. enkelvoudig praedicaat 181
b. samengesteld V. 157
Slotsom: In zinnen met aanloop zonder achterstuk (.. V.S., .. V... S.) is nominaal S. verreweg in de meerderheid. In de zinnen van den vorm .. V.S..., .. V...S..., waar het S. niet het zinseinde vormt, heeft het pronominale de overhand (270 van 338 gevallen). Pronominaal S. vermijdt dus het zinseinde. Maar klaarblijkelijk komt dit neer op vermijding van het verseinde. Immers in de 59 zinnen (37 + 22) met den omvang van eén vers komt Pron. S. nooit voor. Het pronominaal S. vermijdt dus het zinseinde om redenen, die het vers-rhythme raken. Dit wordt bevestigd door het feit, dat 15 van de 22 zinnen van dezen vorm, die de eerste helft van een versregel beslaan, wèl een pron. subject verdragen. In den Ferguut is dus een zinsvorm als: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/Van sinen orsse scoet hi/
/In die camere ghinc si/
/Sinen groten scilt nam hi/
ten eenenmale uitgesloten, zoodra de zin eén versregel beslaat.
We komen nu tot de zinnen met aanloop zonder inversie, dus tot de gevallen met afwijkende woordschikking. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Zinnen met aanloop zonder inversie.1o. Zinnen met nieuwe schikking van het werkwoord: a. ...S.V. 40 samengest. V. 1 enkelv. V. 39
b. ...S.V.... 9 samengest. V. 2 enkelv. V. 7
2o. Zinnen met oude schikking van het werkwoord: a. ...S.... V. 73 samengest. V. 8 enkelv. V. 65
b. ...S.... V.... 12 samengest. V. 3 enkelv. V. 9
Slotsom:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klaarblijkelijk vermijden de samengestelde verba het zinseinde.
Vatten we de gegevens van alle zinnen met aanloop samen: 1. In zinnen met aanloop is Pron. S. overwegend (410 van 560, dus 73%). In zinnen zonder inversie is die voorkeur echter sterker dan in zinnen met inversie (zonder inversie 124 van 134, dus 92%, met inversie 286 van 426, dus 67%). In zinnen zonder inversie met oude woordschikking is pronom. S. bijna regel: 82 van 85, dus 96%. 2. Het pronominale S. staat nooit aan het verseinde. 3. Het samengestelde praedicaat heeft bijna zonder uitzondering inversie ten gevolge, verbindt zich gaarne met een pronominaal subject, en het verbum finitum vermijdt het zinseinde. 4. In 338 van de zinnen (426) met inversie (dus in 79%) volgt op V.S. nog een zinsdeel. In 21 van de 134 zinnen zonder inversie (dus in 16%) volgt op S.V. nog een zinsdeel. Terwijl dus het subject de laatste plaats in den zin vermijdt, kan men van het werkwoord het tegendeel zeggen. Dat dit neerkomt op een groote voorkeur van het werkwoord voor het verseinde, zal blijken uit de rhythmische verschijnselen dezer zinnenGa naar voetnoot1).
Van de zinnen zonder aanloop onderzoeken we alleen die met oude woordschikking. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Zinnen zonder aanloop met oude woordschikking.1. S.... V. 56 enkelv. V. 52 samengest. V. 4 Bij deze zinnen moeten we onderscheiden de vele gevallen, waar het tusschenstuk, dat S. en V. scheidt, enkel bestaat uit ‘ne’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1o. enkelvoudig V. 52 ‘ne’ 13 ander tusschenstuk 39
2o. samengesteld V. 4 ‘ne’ - ander tusschenstuk 4
II. S.... V.... 87 enkelv. V. 50 samengest. V. 37 1o. enkelv. V. 50 ‘ne’ 37 ander tusschenstuk 14
2o. samengest. V. 37 ‘ne’ 31 ander tusschenstuk 6
Slotsom: 1. In de zinnen met een ander tusschenstuk dan ‘ne’ komt slechts eénmaal een pronominaal subject voor. Deze uitzondering betreft een zin van een halve verslengte: 986b[regelnummer]
..... si hem die cleder gaf.
Klaarblijkelijk komt bovengenoemde regelmaat dus hierop neer, dat het pronominaal S. in een zin van het schema S...V. met een grootere scheiding van S. en V. dan ‘ne’, het vers niet opent. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. In de zinnen met ‘ne’ als tusschenstuk staat bijna altijd een pronominaal subject (van de 81 in 65 gevallen). 3. Bij het schema S...V. komen 4 zinnen met samengesteld praedicaat voor op 56 gevallen (= 7%). Bij het schema S... V... 37 van de 87 (= 40%). Hieruit volgt dus evenals bij de zinnen met aanloop, dat het hulpwerkwoord het zinseinde vermijdt en bij voorkeur staat in een zin, waar op het verbum finitum nog een zinsdeel volgt, in tegenstelling met de strekking van het enkelvoudige werkwoord. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvatting der regels voor de zinnen met oude woordorde:1. Zinnen met aanloop zonder inversie en oude woordschikking hebben bijna zonder uitzondering pronominaal subject. In zinnen zonder aanloop met oude woordschikking is pronom. S. alleen mogelijk wanneer S. en V. gescheiden zijn door ‘ne’. 2. In de zinnen met oude woordorde streeft het enkelvoudige verbum naar de laatste plaats. Het samengest. praedicaat vermijdt het zinseinde en streeft naar het zinsmidden, gelijk oók blijkt uit een veel sterkere neiging tot inversie. Tevens zijn er aanwijzingen, dat deze syntactische strekking berust op een rhythmische, nl. het enkelvoudige verbum wèl en het samengest. verbum niet aan het verseinde te plaatsen. 3. Behalve de reeds genoemde zinsvorm: /Sinen groten scilt nam hi/
heeft de dichter van den Ferguut dus bezwaar tegen zinnen als: /Hi sinen scilt doe nam/
(wèl: /Ferguut sinen scilt (doe) nam/).
Behoudens zeldzame uitzonderingGa naar voetnoot1), komt ook niet voor een zin als: /Sinen scilt Ferguut nam/
(wèl: Sinen scilt hi doe nam
of: Sinen groten scilt hi nam).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rhythmische kenmerken.Uit de vergelijkende beschouwing der zinsvormen blijkt duidelijk, dat de syntactische bijzonderheid van de oude woordorde sterk wordt bevorderd door den zinsaanloop en tevens, dat de gebruiksmogelijkheid afhankelijk is van den vorm van subject en verbum, die weer in nauw verband staat met de eischen van het vers-evenwicht. We mogen daarom verwachten, dat een nauwkeurig onderzoek naar de rhythmische verschijnselen van deze syntactisch afwijkende zinsconstructies ons opheldering zal geven omtrent enkele der nog altijd zeer duistere rhythmische kenmerken van het mnl. vers. Een bevredigende vaststelling der mnl. verstypen kan men zeer wel bereiken door stelselmatige waarneming van den wederzijdschen invloed, dien zinsbouw, stijl en vers-rhythme op elkaar uitoefenen, onderzoekingen dus, waardoor men tracht vast te stellen, hoe de zinsvormen ter wille van het rhythmisch evenwicht der verzen verschuiven tusschen de uiterste grenzen der syntactische mogelijkheden. Daarbij dient men zich steeds rekenschap te geven, zoowel van de stilistische veranderlijkheid (al naar gelang van oratio recta en verhaal bijv.) als van de neiging der epische dichters voor typische steeds terugkeerende zinsvormen, de stilistische eenvormigheid. Eenvormige zinsgroepen zullen we bij de rangschikking van het materiaal der afwijkende woordschikking meer dan ergens anders aantreffen. Het zal blijken, dat deze eenvormige zinnen zijn gekenmerkt door een typische rhythmische golflijn. Zoolang geen zekerheid bestaat omtrent het getal en den omvang der versvoeten in de mnl. verzen, kunnen we alleen de hoogtepunten van de rhythmische golflijn in onze schema's aangeven. ‘Zware heffingen’ in het hier volgende overzicht zijn dus die heffingen, welke zwaarder zijn dan alle andere versvoetheffingen, hoeveel men er in een later vast te stellen metrisch systeem ook moge aannemen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Zinnen met aanloop, zonder inversie met oude woordschikking.A. ...S.... V. 73 65 enkelv. 8 samengest. V.
We beginnen met de bijna alles omvattende groep, zinnen met enkelv. V. van éen verslengte en met pronominaal S. (60 gevallen) en deelen de zinnen in naar gelang van den syntactischen omvang van den aanloop. 1103[regelnummer]
Bi den bréidele hijt gegrèep
1109[regelnummer]
Ane den háls dat hine hìnc
1112[regelnummer]
In sijn hánt dat hine scòet
1973[regelnummer]
Onder die pórte hine vànt
3473[regelnummer]
Bi den tógle hijt gegrèep
3581[regelnummer]
Onder sinen árm hine slòech
4418[regelnummer]
In sinen árme hine nàm
4741[regelnummer]
Ute sinen gereíde hine stàc.
De aanloop, die klaarblijkelijk het psychol. subject van den zin bevat, bereikt zijn hoogtepunt in het opmerkelijke zware accent, dat, naar het verseinde afloopend, gevolgd wordt door een daling van 2-4 toonlooze lettergrepen voór het verbum finitum (bij voorkeur heeft de daling 3 lettergr., gelijk blijkt uit de toevoeging van het syntactisch ontbeerlijke ‘dat’ en ‘ge-’). Het verbum finitum aan het verseinde draagt een bijtoon, althans een accent veel lichter dan de eerste zware heffing. Voor ons onderzoek is het noodig aan te duiden, wat de relatieve rhythm. waarde is van het werkwoord, daar dit zoowel het vers als den zin afsluit. Volkomen gelijken rhythmischen vorm als de voorgaande groep hebben twee verzen, waar weliswaar de heffingslettergreep door een adverbium of een substantief wordt gevolgd, maar waar overigens het syntactische schema geheel gelijk is aan dat der vorige groep. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
101[regelnummer]
Ten bóssche waert hi hem ontstàl
1117[regelnummer]
In sinen stégereep hi hem hìef.
Anders staat het met de verzen die van hetzelfde schema zijn, wat den aanloop betreft, waar echter tusschen S. en V. een substantief voorkomt: 2395[regelnummer]
Op den hélm hi den rídder sloèch
2473[regelnummer]
Ten tógle hi nie wáre en nàm
4638[regelnummer]
Ane hare líede si ráet sòchte
4932[regelnummer]
Te Lónnen hi den cóninc vànt.
In vs. 2395 zou men ‘ridder’ nog in de rhythmische daling kunnen lezen; in de andere drie verzen is dit uitgesloten met het tweede substantief. Blijkbaar is in deze zinnen in den aanloop niet meer het psychol. subject geconcentreerd. Onzeker is de plaats der zware heffingen in verzen, waar tusschen S. en V. een adverbium staat: 144[regelnummer]
In een dal hi sere vliet
731[regelnummer]
Van watre hi algader seep
1705[regelnummer]
Ten liebaerde hi sere ran
1707[regelnummer]
Uter capellen hi vollec ginc
2313[regelnummer]
Uter tenten si sere liep
2331[regelnummer]
Ane den hals hine vollike warp.
Hier kan men twijfelen tusschen: In een dál hi sere vlìet
In een dál hi sére vliet
In een dál hi sére vliét.
We gaan over tot de gevallen, waar de aanloop bestaat uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een substantief zonder praepositie; een lidw. of pron. vormt den rhythm. voorslagGa naar voetnoot1). Ook hier ontstaat een type met twee zware heffingen, wanneer het gedeelte tusschen S. en V. een substantief bevat: 2696[regelnummer]
Dat swért hi vaste in die hánt hìlt
3926[regelnummer]
Den scácht hi vaste in sine hánt hìlt
4118[regelnummer]
Dat swért hi vaste in sine hánt hìlt.
1804[regelnummer]
Sinen scílt hi hem ontwée bràc
1956[regelnummer]
Enen éet hijs Fergúut dòet.
2280[regelnummer]
Sine scérden hi te hémwaert gàet
2490[regelnummer]
Die stráte hi so lánge rèet
2491[regelnummer]
Enen casteél hi vóer hem sàch
2555[regelnummer]
Den casteél hi vóer hem sìet
Slechts in éen vers heeft het rhythme éen zware heffiing: 373[regelnummer]
Sinen váder hi daer vìnt.
Twijfelachtig is: 3530[regelnummer]
Den bóem hi vóllike nàm
Den bóem hi vollike nám.
Een aanloop, bestaande uit een substantief zonder rhythmischen voorslag, komt maar eenmaal voor: 713[regelnummer]
Órlof hi den cóninc bàt.
(type: )
Verzen zonder rhythm. voorslag worden anders steeds ingeleid door een adverbium: 818[regelnummer]
Vóllec si jegen hem ópscòet
971[regelnummer]
Vóllec si buter cámeren gìnc
1354[regelnummer]
Vóllec hi hem te bédde màect
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1514[regelnummer]
Hástelike si dánen scìet
2322[regelnummer]
Hástelike si wéderkèert
2379[regelnummer]
Hástelike si doe ópscòet
2762[regelnummer]
Hástelijc hijt biden bréidel nàm
732[regelnummer]
Táchterst hi sinen scácht gegrèep
1136[regelnummer]
Wélna hi van tórne splèet
1830[regelnummer]
Sére si te gáder quàmen.
Twijfelgeval: 1432[regelnummer]
Ménechfout si hare opt bédde kèert
Menechfóut si hare opt bédde kèert.
Al deze verzen missen den rhythmischen voorslag, maar alle hebben een omvangrijke syntactische en rhythmisch zware scheiding tusschen S. en V. Het is wel eigenaardig, dat het in epische poëzie zoo geliefde den zin inleidende ‘doe’ (of ‘dus’) in deze constructies met achteraan geplaatst V. niet voorkomt als aanloopGa naar voetnoot1). Dat ook de verzen met adverbialen aanloop streven naar een rhythm. voorslag, die tevens den syntactischen aanloop vergroot, blijkt uit: 462[regelnummer]
Wel dápperlike hine áne scòet
993[regelnummer]
Wel vóllec hine áfdède
2566[regelnummer]
Mettíen hi sijn schéren hìlt
4672[regelnummer]
Wel sáen hi den cóninc sách
De slotsom der verschijnselen van al deze groepen is: 1o. Bij de zinnen van het synt. schema ...S.... V. streeft de dichter naar een syntactisch omvangrijken aanloop, met blijkbare voorliefde voor een rhythmischen voorslag. De aanloop bereikt zijn rhythmisch hoogtepunt in een zeer zware heffing, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die steeds wordt gevolgd door een omvangrijke daling. Hoe geringer de omvang van den aanloop is, des te grooter is de syntactische scheiding van S. en V. en des te meer kans is er op een tweede heffing in dat tusschenstuk. Verzen met aanloop zonder rhythm. voorslag hebben zonder uitzondering een tweede heffing. De vorm van den aanloop en de omvang der scheiding van S. en V. beheerschen dus het versrhythme. 2o. In het algemeen richten de zinnen van het schema ...S.... V. zich naar de twee verstypen: , , nu en dan .Slechts bij uitzondering is het rhythme neutraal, en zelden voelt men onoverkomelijke neiging om het verbum finitum tot heffing te maken.
We hebben tot nu toe de zinnen ter zijde gelaten, waarin het onmiskenbare streven naar een omvangrijken aanloop leidt tot de opeenvolging van twee zware heffingen in dit zinsdeel: 1. 171[regelnummer]
Int wóut van Gladóne hi hem dède
292[regelnummer]
Dor sgóets wílle sine gewàn
1689[regelnummer]
Met béiden hánden hine slàet
1706[regelnummer]
Hóren ende hóeftcleet hi hem nàm
2525[regelnummer]
Met só gróter crácht hine stàc
2. 2264[regelnummer]
Hémde ende bróec hi ánetièt
2309[regelnummer]
Ál hanchárich si ópscòet
3226[regelnummer]
Gróte sláge si Fergúte gàven
3437[regelnummer]
Gróet viér het uter kélen scòet
3442[regelnummer]
Sóe lánge hi jegen tserpént vàcht
3544[regelnummer]
Met gróte scérden si te hém scrìcte (vg. 2280)
3601[regelnummer]
Die lúchterhánt hi hem áfsnèet
4670[regelnummer]
Vore Ríkensténe hi sníemen wàs.
De zinnen met samengesteld V. van het schema ... S.... V. hebben natuurlijk een rhythme met twee heffingen, omdat het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nominale deel van het praedicaat niet in een daling past. Er ontstaan dus verzen van het type:
241[regelnummer]
Achter étene si slápen gìngen
269[regelnummer]
In een dál si geréden quàmen
370[regelnummer]
Wélna hi tebórsten wàs (geen voorslag)
765[regelnummer]
Enen mántel si hálen gìnc
826[regelnummer]
Den cnápe hi vrágen begàn
1153[regelnummer]
Een wáter dat hi líden soùde
1444[regelnummer]
Fergúut si slápende vernàm
1968[regelnummer]
Te sinen wért hi váren soùde
De drie gevallen van den zinsvorm ...S.... V. in een half vers zijn zeer merkwaardig: 264/5[regelnummer]
Ga naar voetnoot1)Die coninc hi hadt wel geheten
Enen cnape/ Op enen zómere hine leide
1549/50[regelnummer]
Sijn wert wijsdem dien pat
Ter roken wert/ Sére hi hem bàt
3781/2[regelnummer]
Hi sach daer hangen een dier ghereide
Van finen yvore/ Op dórs hijt leìde.
Deze zinnen beslaan de tweede vershelft, zoodat het verbum het vers afsluit. Het enjambement is zeer stijlvol: de beide syntactische eenheden vormen ieder een rhythmische eenheid, geen metrische. De twee gevallen van een zin met den vorm ...S.... V. met nominaal S. bieden niets opmerkelijks aan: 1247[regelnummer]
Dit scicht die scone binnen heeft
1875[regelnummer]
Noit smet bet slach hilt.
B. ...S.... V..... Deze synt. vorm kan in den Ferguut niet in éen vers worden ondergebracht. Door de verdeeling van den zin over twee verzen ontstaat in het eerste vers een zin van het schema ...S.... V., omdat steeds het verbum finitum het eerste vers afsluit: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
80/1[regelnummer]
Mettien si den hért vernàmen/ Buten bossche
302/4[regelnummer]
Van cálfvellen hi ánedròech/ Enen roc cort toten cnien.
977/8[regelnummer]
Negeen ánder hi en ròchte/ Dan dórs...
1159/60[regelnummer]
Ene lánge brúcge hi vóer hem vànt/ Ende enen ridder
2396/7[regelnummer]
Met sinen swérde hi áfdròech/ Half den helm
3084/5[regelnummer]
Ene capélle hi vóor hem sàch/ Al ghewrocht van marbelstene
3582/3[regelnummer]
Dápperlike hine wéchdròech/ Ten watere wert
3399/00[regelnummer]
In die scóuderen sine bèet/ Dore sine wapine
4538/9[regelnummer]
Tote Ríkensténe hise bròchte/ Een léttel voer den dágerake.
De eenige zin van dit syntactisch schema, die in éen vers wordt omvat, is dan ook blijkbaar door latere tekstverandering (ter vermijding van assonance) tégen de bedoeling van den dichter in, ontstaan. 372[regelnummer]
Mettíen hi ten castéle quam (an).
Het vermoeden van Prof. VerdamGa naar voetnoot1), dat ‘an’ is toegevoegd, wordt bevestigd door de vergelijking van al het materiaal. Het verbum sluit in zinnen als deze zonder uitzondering het vers af. Ook in de weinige gevallen van zinnen met een samengest. V. blijkt deze strekking te bestaan: 322/3[regelnummer]
Van vérren dat hi cómen sàch/ Enen somere
2221/2[regelnummer]
Vore die ténte hi stáende vànt/ Enen eyseliken seriant.
Niet in de eenige zin met nominaal subject: 2690/1 Noit man en sach bi miere trouwen/ Enen ridder [so vele gedogen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Zinnen met aanloop, zonder inversie, met neutrale of nieuwe woordschikking.1o. ...S.V. 40 enkelv. V. 39 samengest. V. 1
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook hier beginnen we met de belangrijkste groep: zinnen met enkelv. V. van éen verslengte met pronominaal subject (27 gevallen). Het blijkt dat hier dezelfde rhythmische typen overheerschend zijn, als bij de zinnen van het schema ..S...V. Daar echter het syntact. tusschenstuk tusschen S. en V. ontbreekt, wordt de rhythmische daling na de eerste heffing van den aanloop gevormd met behulp van praefixen, het syntactisch ontbeerlijke ‘dat’, de flexie-e van verbogen substantiva etc. Juist deze hulpmiddelen bewijzen dat in dit rhythmische type de daling na de eerste heffing onontbeerlijk is: 1. 212[regelnummer]
Van sinen órsse dat hi scoèt
1432[regelnummer]
In haren ráde dat si vànt
1443[regelnummer]
Toten bédde dat si quàm
1794[regelnummer]
Ten rídder waert hi verlaisièrt
2501[regelnummer]
Uten castéle hi verlaisièrt
4406[regelnummer]
Tote haren múle dat si lièp
4657[regelnummer]
In hare cámere dat si lièp
2. 270[regelnummer]
Enen castéel si vernàmen
365[regelnummer]
Sine pérde hi ontspièn
375[regelnummer]
Sijn plóechyser hi bròchte
554[regelnummer]
Sinen díescinkel hi bràc
1793[regelnummer]
Sinen scílt hi embrachièrt
1829[regelnummer]
Hare scáchte si vernàmen
3246[regelnummer]
Sinen scílt hi embrachièrt
3521[regelnummer]
Ene wóuteyke hi droèch
3793[regelnummer]
Dat aertsóen hi begreèp
4765[regelnummer]
Sinen scílt hi embrachièrt.
333[regelnummer]
Sijn hánt in sknapen tógel hi sleèt
1966[regelnummer]
Geene ánder avontúre hi vànt
5105[regelnummer]
Enen scílt ane sinen háls hi droèch
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
332[regelnummer]
Sine gróte cólve dat hi bròchte
2330[regelnummer]
Enen vásten scílt hi grèep
2501[regelnummer]
Met lúder stémmen hi craihièrt
2630[regelnummer]
Haer éerste geréchte dat si àten.
Verzen zonder rhythmischen voorslag zijn ook hier zeldzaam: 1786[regelnummer]
Hárde tórnech dat hi wàrt.
Twijfelachtig is het rhythme van: 371[regelnummer]
Útermaten sére hi ràn
Utermáten sére hi ràn
Útermáten sére hi rán.
Zware heffing van het verbum finitum schijnt onvermijdelijk te zijn in éen geval: 3686[regelnummer]
Blídelike dat si áten.
De zinnen, die een half vers beslaan, leveren weer het bewijs, dat de dichter er bij dit syntactische schema naar streeft, het werkwoord aan het verseinde te plaatsen: 314b[regelnummer]
(Die knape versachse) niet sére hi loèch }
378b[regelnummer]
(Sijn vader sagene) sére hi loèch }
2528b[regelnummer]
(Die dief versaecht) niet sére hi loèch }
2982b[regelnummer]
(Keye horde toe) niet sére hi loèch }
2314b[regelnummer]
(Die ridder sachse) lúde hi rièp }
3766b[regelnummer]
(die hi begreep) wel lúde hi seide }
475b[regelnummer]
(Hi greepene) Int geréide hi sprànc.
De groepeering wijst op de eenvormigheid van den inhoud.
De zinnen met nominaal subject leveren door onzekerheid van de plaats der zware heffingen het bewijs, dat het pronominale subject een onmisbare omstandigheid is bij de vorming van het typische rhythme: 321[regelnummer]
{Achter die plóech die cnápe làch
{Achter die plóech die cnape làch
2629[regelnummer]
{Ter táflen výftien rídders sàten
{Ter táflen vijftien rídders sàten.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beter voegen zich naar het gewone rhythme: 4210[regelnummer]
Stáphants dat parlemént scìet
5343[regelnummer]
Léttel hem sine wápine verwàgen.
2o. ...S.V.... 9 samengest. V. 2 enkelv. V. 7
1 enkelv. V. 2 vz. Pron. S.: 122/3[regelnummer]
Enen gróten cóp hi nàm/ In sine hant van roden goude
550/1[regelnummer]
Met béiden hánden dat hi nàm/ Sinen scacht
812/3[regelnummer]
Sine dóchter hi vernàm/ Étende metten jónchere
3364/5[regelnummer]
Met béden hánden dat si nàm/ Verbolghenlike dat seisenkijn
3548/9[regelnummer]
Órs ende gheréide hi smeèt/ In tween sticken
4766/7[regelnummer]
Ten cóninc wert hi verlachièrt/ Die witte ridder.
Al deze zinnen zijn zoo gescheiden, dat het verbum aan het verseinde staat. De rhythmische typen zijn geheel regelmatig. Hetzelfde geldt van den eenen zin met samengest. praedicaat: 3280/1[regelnummer]
Up ene héide dat hi sièt/ Van verren hoeden scapelkine.
Ook hier gaan de beide gevallen met nominaal subject tegen de regels in: 72[regelnummer]
Noit man sach so rikelijc dinc
4193/4[regelnummer]
Int here die coninc Galarant/ dede houden sijn parlament.
In geen van beide zinnen staat het verbum aan het verseinde. De plaats der zware heffingen is onzeker. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemeene slotsom ten opzichte van de zinnen met aanloop zonder inversie.A. Verband van syntaxis en rhythme:I. Syntactische vormregelmaat gaat samen met rhythmische overeenkomst. Bewijzen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. De syntactische bijzonderheid van de achteraanplaatsing van het werkwoord berust op een rhythmischen grond; bewijs: zoowel de zinnen van twee verzen als van een half vers worden zoo gesplitst of geplaatst, dat er verzen ontstaan van het schema ...S.... V. (...S.V.).
III. Het syntactische verschil tusschen de zinsvormen ...S.V. en ...S.... V. wordt rhythmisch genivelleerd door de rekbaarheid der daling na de eerste heffing.
IV. De syntactisch en rhythmisch bijeenbehoorende zinsgroepen vertoonen nu en dan een groote eenvormigheid van inhoud. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Rhythmische verschijnselen:I. Het verbum finitum draagt slechts bij hooge uitzondering een rhythmische zware heffing.
II. Het pronominale subject is door zijn rhythmische toonloosheid uitermate geschikt voor de plaatsing in het zinsmidden, in de rhythmische daling na de zware heffing van den aanloop.
III. In de besproken verzen staat een substantief slechts bij hooge uitzondering in een rhythm. daling.
IV. De syntactisch omvangrijke en rhythmisch zware aanloop is het alles beheerschende zins- en versdeel.
V. Het getal zinnen zonder voorslag is zeer gering.
VI. We komen tot de volgende rhythm. typen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Zinnen zonder aanloop met oude woordschikking.Het is nu de vraag, of ook de zinnen met afwijkende woordorde, die niet door den syntactisch en rhythmisch zoo belangrijken aanloop worden gekenmerkt, scherp omlijnde rhythmische typen vertoonen.
1o. S.... V. 56 enkelv. V. 52 samengest. V. 4. enkelv. V. 52 tusschen S. en V. ‘ne’ 13 anders 39 ander tusschenstuk dan ‘ne’ 39
Evenals in de vorige zinsgroepen de aanloop, draagt hier het nominale subject de eerste heffing. Maar zijn rhythmisch overwicht is te gering, om het vers te beheerschen. Verzen met éen zware heffing komen niet voor. Van de 37 zinnen van éen vers met Nom. S. richten zich er 15 zonder moeite naar het rhythm. type :764[regelnummer]
Die jóncfrouwe in die cámere scoèt
992[regelnummer]
Een mántel hem ane den háls hìnc
1801[regelnummer]
Dat ijser hem bider síden leèt
2353[regelnummer]
Die hélm hem saen op dérde làch
2462[regelnummer]
Fergúut vollike dánen rèet
2593[regelnummer]
Fergúut vollec dánen vòer
3337[regelnummer]
Een wáter omme den casteél scòet
3412[regelnummer]
Fergúut toten scílde lìep
3547[regelnummer]
Die bóem hem bi den hóefde leèt
3550[regelnummer]
Fergúut sere vervaért wàs
3611[regelnummer]
Twee jóncfrouwen daer ín sàten
3685[regelnummer]
Die jóncfrouwen bí hem sàten
4542[regelnummer]
Lunétte tote háre quàm
4838[regelnummer]
Die rídder doe ván hem scìet
60[regelnummer]
Sélve hi enen hóren nàm
104[regelnummer]
Élc doe enen hónt nàm
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1828[regelnummer]
Élc doe van hem besíden scoèt
3607[regelnummer]
Lókefeer aldus dóet bleèf
De grootste helft der 37 gevallen echter kan men niet volgens een bepaald type lezen. Men neigt tot eenvoudige scansie volgens versvoeten. En wat van groot gewicht is: bij een aantal heeft het verbum finitum een heffing: 423[regelnummer]
{ Die dórpre sijn wýf wél verstoét
423[regelnummer]
{ Die dórpre sijn wýf wel verstoét
459[regelnummer]
{ Een wítte brónie daer méde wàs
459[regelnummer]
{ Een witte brónie daer méde wàs
776[regelnummer]
Fergúut hem álgader séide
1003[regelnummer]
}{ Die knápe wél sinen wért verstoèt
1003[regelnummer]
{ Die knápe wél sinen wért verstoét
1213[regelnummer]
{ Galiéne vóllijc gegréep
1213[regelnummer]
{ Galiéne vollijc gegréep
1271[regelnummer]
{ Die ríddere haer noit wórt en seíde
1271[regelnummer]
{ Die ríddere haer noit wórt en seide
1156[regelnummer]
{ Een gróet wáter daer ómme scoèt
1156[regelnummer]
{ Een groet wáter daer omme scoèt
1249[regelnummer]
Galiéne sére versúcht
1305[regelnummer]
{ Die goede man wél verstoét
1305[regelnummer]
{ Die góede mán wél verstoét
1653[regelnummer]
{ Fergúut een stíc stílle staèt
1653[regelnummer]
{ Fergúut een stic stílle staèt
1803[regelnummer]
{ Die swérte Fergúut wéder stàc
1803[regelnummer]
{ Die swerte Fergúut wéder stàc
2380[regelnummer]
{ Fergúut een twínt hem niet verbóet
2380[regelnummer]
{ Ferguut een twínt hem niet verbóet
2390[regelnummer]
{ Die éen wel ánders sláge kènt
2390[regelnummer]
{ Die éen wél ánders sláge kènt
2559[regelnummer]
{ Fergúut so sére ná hem rỳt
2559[regelnummer]
{ Ferguut so sére ná hem rỳt
2563[regelnummer]
Fergúut hástelike versách
2393[regelnummer]
Élc den ándren oec ontsách
3608[regelnummer]
{ Fergúut léttel róuwe dreèf
3608[regelnummer]
{ Ferguut léttel róuwe dreèf
5520[regelnummer]
{ Ártur die cóninc sijn vólc nàm
5520[regelnummer]
{ Artur die cóninc sijn vólc nàm
De 13 zinnen van het schema S...V. met ‘ne’ als tusschen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stuk beslaan, gelijk te verwachten is, slechts een half vers en bieden dus niets opmerkelijks ten opzichte van het rhythmeGa naar voetnoot1).
2o. S.... V.... 87 enkelv. V. 50 samengest. V. 37 enkelv. V. 50 tusschenstuk ‘ne’ 37 anders 13
De belangrijkste groep is die der zinnen van 1 vs., met ‘ne’ als scheiding van S. en V., en pronominaal subject. Het kan niet uitblijven, dat deze zinnen een typischen rhythmischen vorm vertoonen. Immers alleen in dezen zinsvorm is scheiding van S. en V. bij pronominaal S. mogelijk gebleven. Dit pronominale subject, verbonden met ‘ne’ en het verbum finitum, vormt een lange rhythmische daling als versopening. Het rhythmische zwaartepunt verschuift naar het verseinde, zoodat er een type ontstaatGa naar voetnoot2): 278[regelnummer]
Hine ontsiet assaút no meswénde
526[regelnummer]
Hine duchtese álle niet een riét
720[regelnummer]
Hine hadde gene dóde chiére
1702[regelnummer]
Dit en was Fergúut niet léet
1752[regelnummer]
Hine hadde niet wíts dan den tánt
1790[regelnummer]
Hine prijst hem niet wért ene pére
2464[regelnummer]
Hine vergat niét sinen scácht
2609[regelnummer]
Hine vant avontúre engéne
2617[regelnummer]
Het ne was niet wél te sinen wílle
3026[regelnummer]
Hine at él niet dan rachíne
3279[regelnummer]
Hine horde vanden scílde níet (= niets)
4297[regelnummer]
Hine hadde niet twée en dertich jáer
5184[regelnummer]
Hine hilt heme níet over bedrógen
Enkele verzen zijn er, waar men nog een derde zware heffing | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou kunnen aannemen; maar ook in die gevallen blijft het verbum finitum onbetoond en heeft het rijmwoord een heffing: 1116[regelnummer]
{ Hine was nóit te gemáke bát
{ Hine was noit te gemáke bát
1426[regelnummer]
Sine werdes quíte in ál haer léven
1703[regelnummer]
{ Hine was noít eér so blíde
{ Hine was noit eér so blíde
2816[regelnummer]
{ Hine maecte geén groét gedálsch
{ Hine maecte geen groét gedálsch.
Neiging om het verbum finitum te lezen met rhythm. zware heffing, heeft men alleen in: 374[regelnummer]
Hine groéten niet een twínt.
Het is van gewicht, aan te toonen, dat ook andere zinnen met ‘ne’ als tusschenstuk en pronominaal subject een voorkeur voor dit eigenaardige rhythme hebben: 1. zinnen van het schema S. ne V.... met den omvang van een half vers vormen met de andere vershelft den zelfden versvorm: 311[regelnummer]
Hine voer níet sére (waer den télt)/ Quam hi gereden
1612[regelnummer]
Hine hadde een lét niet (en swoer hem sére)/
2184[regelnummer]
Sine es níet (daer si was te vóren)/
2632[regelnummer]
Hine sprac wórd (no en hiesch dwáen)/
3022[regelnummer]
Hine waent níet (dat men mocht scóuwen)/
2. de zinnen van den omvang van twee verzen: 3456[regelnummer]
Hine gecreech nóit ére/ Op gene wile so grote noot
4927[regelnummer]
Die rike coninc Galarant/ Hine wilde rídder no seriánt.
3. ook de zinnen met samengesteld praedicaat: S.... V.... 37 gev. ‘ne’ 31 grooter tusschenstuk 6
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We beginnen met de belangrijkste groep, zinnen met ‘ne’ van éen vers, met pronominaal subject: 276[regelnummer]
Hine wilde daer hebben niémens cómen
1095[regelnummer]
Hine mochte niéuwer sijn verwónnen
1181[regelnummer]
Sine mochte niet sijn bét dan in háre
1269[regelnummer]
Sine dorste hem gewágen níet
1584[regelnummer]
Hine canne gebínden ane die sténe
2216[regelnummer]
Hine conste noit vínden sijn genóet
2530[regelnummer]
Hine hadde niet sulke stéke geléert
2613[regelnummer]
Hine hadde géten in drién dágen
3044[regelnummer]
Hine hadde gedrónken in twáelf dágen
3461[regelnummer]
Hine conste sijn huút niet ontgínnen
4112[regelnummer]
Hine conste die swérde niet dorsíén
4763[regelnummer]
Hine lieten rústen, léttel no véle.
Er zijn een aantal verzen, vooral met een infinitief aan het zinseinde en ‘niet’ als heffing, waar de derde heffing minder zwaar lijkt: 327[regelnummer]
Hine consten níet vórt gedrìven
2052[regelnummer]
Hine salse níet verdríven cònnen
3480[regelnummer]
Hine conster niét wel uút geràken
3597[regelnummer]
Hine liet den róse hem niet ná còmen
3740[regelnummer]
Hine wilt níet in vérsten lèggen
3764[regelnummer]
Hine dorste heme niét náerre gaèn.
Maar vlotter klinkt het vers met ‘niet’ in de daling; het rhythmische type blijft dan in beginsel gehandhaafd. Zoodra het subject nominaal is, vervalt de eigenaardige inleidende daling: 455[regelnummer]
Die dórpre en wilde némmer béiden
557[regelnummer]
Die knápe en conste hem níet wáchten
3230[regelnummer]
Die díeve en consten hem niét ontwínken
3802[regelnummer]
Ferguút en dorst niet nópen.
4856[regelnummer]
Die cóninc en wilde hem níet ontcléiden
5475[regelnummer]
{Niéman en dorste jégen hem cómen
{(Niéman en dorste jégen hem còmen)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in de zinnen met omvangrijker scheiding van S. en V. dan ‘ne’ alleen, is het rhythme heel anders: 1110/1[regelnummer]
Een rídder hem doe hálen ginc/ Enen scacht...
4037/8[regelnummer]
Pénnevare in córter wílen/ Hadde gescreden die 7 milen.
1141[regelnummer]
Ferguút ten cóninc órlof nàm
Ende ane alle sine man.
2202[regelnummer]
Ferguút vollec dánen rèet
Scilt ane hals speer in die hant.
3431/2[regelnummer]
Dat serpént vollijc ópscòet
Verbolghelike.
5110/1[regelnummer]
Die rídder biden tógel nàm
Dat ors.
5227/8[regelnummer]
Mijn her Kéye den rídder stàc
Up sinen scilt.
Wanneer het verbum niet het eerste vers afsluit, is het getal der heffingen onbepaald, het rhythme neutraal: 25/6[regelnummer]
Twée gheséllen noyt éer/ Ne minden mallijc andren meer
1836/7[regelnummer]
Scílt no hálsberch méer dan een vél/ Sone halp den ridder niet.
We komen dus ten opzichte van de zinnen zonder aanloop met oude woordschikking tot de volgende slotsom: 1. De zinnen met ‘ne’ tusschen S. en V., met pronominaal subject vertoonen een sterk sprekend rhythmisch type. Dit type onderscheidt zich door:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoodra òf S. en V. door een omvangrijker zinsdeel worden gescheiden òf het S. nominaal wordt, verdwijnt dit rhythm. type. 2. Bij de zinnen met nominaal subject en omvangrijke scheiding van S. en V. is neiging om het in rijm staande verbum finitum een rhythm. heffing te laten dragen, niet te miskennen. Vele verzen hebben een neutraal rhythme. Andere groepen richten zich naar het verstype , het belangrijkste type van de zinnen met aanloop.
3. De zinnen zonder aanloop met oude woordschikking zijn dus rhythmisch veel minder eenvormig dan de zinsgroepen met aanloop. Er is tusschen de verzen van het rhythm. type en een der meest geliefde verstypen van den Heliand-dichter een zoo opvallende overeenkomst, dat we niet kunnen nalaten enkele voorbeelden naast elkaar te plaatsen. Men vergelijke: Ferg. 1752[regelnummer]
Hine hadde niet wíts dan den tánt
2617[regelnummer]
Het ne was niet wél te sinen wílle
1702[regelnummer]
Dit en was Ferguút niet leét.
met: Hel. 652b[regelnummer]
Si ni habdun thanan gisđeas mr
785b[regelnummer]
he ni was ōđrun mánnun gilk
1829b[regelnummer]
ne wārun an themu lánde gewúno.
5302b[regelnummer]
ni was im húgi twfli.
Men vergelijke: Ferg. 276[regelnummer]
Hine wilde daer hebben níemens cómen
1269[regelnummer]
Sine dorste hem gewágen níet
3461[regelnummer]
Hine consten syn húut niet ontgínnen.
met: Hel. 1671b[regelnummer]
Si ni kunnun ēnig fého wínnan
4977b[regelnummer]
He ni welda thes thō géhan éowiht
5541b[regelnummer]
Hie ni welda thōh thia dd wrékan
5965b[regelnummer]
Hie ni welda ina thuo noh kđian te ím
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvatting der rhythmische kenmerken van de zinsgroepen met afwijkende woordorde.1. Voor zoover de zinnen een versregel beslaan, wordt de afwisseling van heffing en daling gekenmerkt door enkele zeer bijzondere rhythmische typen, die verschillen al naar gelang van de syntactische vormen der zinsgroepen. 2. Kenmerken van alle typen zijn:
Hoe verleidelijk het moge zijn, vergelijking van deze uitkomsten met de algemeene beginselen van het oud-germaansche zins- en vers-rhythme moet worden opgeschort, totdat bovenstaande regels van afwijkende zinscontructies met de algemeene kenmerken van het mnl. epische vers zijn vergeleken. Vragen we ten slotte, welke zinsvormen het meest voor de hand lagen, wanneer een dichter het oude rhythme wilde behouden, maar de verouderde woordschikking vermijden. We komen dan tot een vooral in verband met de omschrijving van het aoristisch praeteritumGa naar voetnoot1) eigenaardige oplossing: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stel dat de dichter de oude woordorde wil vermijden in een zin (vers) als: In hare cámere dat si lièp.
Door het gebruik van inversie komt dan het verbum finitum in de daling. De bijtoon in het rijm kan worden gedragen door een aor. adverbium: In haer cámere liep si doè.
Een andere oplossing is het gebruik van het omschreven perfectum: In haer cámere es si gelòpen.
Hoe gering is bijv. het verschil tusschen: Mettién si den hért vernàmen
en: Mettién hebben si den hért vernòmen.
Ook andere samengestelde praeterita, die in het latere epos veelvuldig worden gebruikt zonder belangrijk syntactisch verschil met het enkelvoudige verbum finitum, kunnen beschouwd worden als een middel ter vermijding van de oude woordschikking: 1834[regelnummer]
Haer órsse moesten op dérde knièlen
luidt in antieken zinsvorm: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haer órsse op dérde knièlen.
Rhythmisch verschil is er alleen in de lengte der daling. Ook in zinnen zonder aanloop kan, behalve door bovenstaande omschrijving met ‘moeten’, aan den eisch der nieuwe woordschikking worden voldaan door een zinsvorm met rijmend adverbium: Die jóncfrouwe in die cámere lièp
is, wat rhythm. heffingen betreft, geheel gelijk aan: Die jóncfrouwe liep in die cámere doè.
Zonder ons in uitvoerige vergelijking te begeven, schijnt het toch aannemelijk, dat het verdwijnen der oude woordschikking samen moet gaan met groeiende voorkeur voor rijmende adverbia. Het verdient de aandacht, dat de Ferguut een der weinige gedichten is met meer aoristische adverbia buiten dan in het rijmGa naar voetnoot1). Ten gevolge van zijn groote vrijheid in het gebruik der oude woordschikking heeft de dichter aan de rijmende adverbia met rhythmischen bijtoon weinig behoefte. Ook het getal der aoristische perfecta is in den Ferguut grooter dan dat der rijmende adverbiaGa naar voetnoot1). Gelijk we zagen, wordt door het gebruik van samengesteld praedicaat de inversie in de hand gewerkt, terwijl tòch de eigenlijke werkwoordskern aan het verseinde behouden blijft. De volgende aanhalingen toonen, hoe door de syntactische afwisseling van zinnen met oude woordorde en andere met samengesteld praedicaat de rhythmische welluidendheid van het geheel wordt bevorderd: 3579[regelnummer]
Toten rídder es hi còmen
3580[regelnummer]
Ende heften bi den hálse genòmen
3581[regelnummer]
Onder sinen áerm hine sloèch
3582[regelnummer]
Dápperlike hine wéch dròech.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoeveel stijver zou hier klinken: 3579[regelnummer]
Toten rídder hi doe quàm
3580[regelnummer]
Biden hálse hine nàm
3581[regelnummer]
Onder sinen árme hine sloèch
3582[regelnummer]
Dápperlike hine wéchdroèch.
Een geheel gelijke schikking in: 1971[regelnummer]
Ten castéle es hi savons còmen
1972[regelnummer]
Ende heft den goéden mán vernòmen
1973[regelnummer]
Onder die pórte hine vànt
1974[regelnummer]
Enen válke haddi op sine hánt.
Samengesteld praedicaat, oude woordschikking en rijmend adverbium wisselen elkaar af in de volgende drie rhythmisch gelijkwaardige zinnen: 364[regelnummer]
Te sire plóech quam hi gegàen
365[regelnummer]
Sine pérde hi ontspièn
366[regelnummer]
Ten castéle liep hi mettièn.
Leysin (Zwitserland). g.s. overdiep. |
|