Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 33
(1914)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Nog eens ‘Het lied van de zilvervloot’In de laatste aflevering van den voorgaanden jaargang van dit tijdschrift publiceerde Dr. M.G. de Boer een plaats uit de ‘Triumphe’ van Dionysius Spranckhuysen, waaruit blijkt, dat reeds kort na het bekend worden der verovering van de zilvervloot door kinderen een lied gezongen werd van ongeveer gelijken inhoud als het bekende refrein van Heye's lied van de zilvervloot. Op een drietal andere plaatsen, die op het bestaan van een dgl. lied wijzen, vestig ik hier de aandacht. De eerste vindt men in het ‘Lofdicht Des Vermaerde, Wijt-Beroemde, Manhaftige zee-heldt Pieter Pietersen Heyn, Generael Der Geoctroyeerde, Vereenighde West-Indische Compagnie, Waer in Historischer Wijse verhaelt wordt de Loffelijcke daet begaen in de Baya de Todo Los Sanctos en het Veroveren van de Silvere-Vloot, aen 't eilandt Cuba, In de Haven van Matança’. (Amsterdam voor Willem Janssen Wijngaert, Boeckvercoper bij 't Stadhuys, 1629). Het gedicht is onderteekend: E. Pels. Amsterdammer; zinspreuk: ‘Al met der tijdt’. Het door mij gebruikte exemplaar berust op het Gemeente-Archief te Rotterdam. De bedoelde plaats luidt: ‘En self de Jonge jeught al spelend bij der straaten,
Die wisten in hun spel voort van de Vloot te praaten
En van den Generael, 't was al van Pieter Heyn,
Waer dat men ging, of stingh, bij rijc, arm, groot en cleyn.
Een yder is vol vreught en lurckt de Fransche vocht
Om 't gladde van de keel, die door 't gesangh wiert strammer’.
De tweede plaats is te vinden in het ‘Lofdicht over de wijtvermaerde noyt ghehoorde deser Landen vreughdenrijcke victorie, | |
[pagina 290]
| |
bij het veroveren van de schatrijcke Silver-Vloot des konings van Spangien’. 1629. Petit No. 1562), welk gedicht vervaardigd is door J. Liefs, een zwak dichter uit den aanvang der 17e eeuw. De plaats luidt: ‘Door d'overgroote vreughd, de kinders op de straet
Die sprongen om end' om met singhende ghelaet’.
De derde door mij bedoelde plaats leest men in het ‘Lofdicht ter Eeren ende tot weerde Fame Van den Eerweerdighen, Manhaftigen, Wijt-vermaerden, ende Edelen Heere, den Heere Generael Pieter Pieterssz. Heyn, als eenen Victorieusen Helt, ghewonnen hebbende ende inghekomen met de Silver-vlote des koninghs van Spaignien, hier in ons Vaderlandt, den 10 January 1629’. (Petit No. 1563). De schrijver was D(avid) Lommelin, een Amsterdammer, die te Leiden als student in de Theologie was ingeschreven. De plaats luidt: ‘'t Gheheele Landt is vol, een yder weet te singen
Van dees Victory schoon, die ghij ons gaet toebringen,
Jae ydereen die queelt met stemmen hooch en laech
Dees soete Nieu-Jaersgift’ ..... enz.
Het is eigenaardig, dat noch Pels noch Liefs vermelden, wat de kinderen zongen. Blijbaar keurden beide 17e eeuwsche dichters het kind te weinig aandacht waardig, om den tekst van zulk een kinderversje te vermelden. Ook in de historische liedboeken van de Maatschappij der Ned. Letterkunde heb ik er tevergeefs naar gezocht. Wel vond ik in het ‘Nieuwe Nassouse Trompetje’ een Lofdicht ter eere van Piet Heyn, maar daarin wordt van het lied geen melding gemaakt. Dat echter de herinnering aan Piet Hein en de Zilvervloot onder het volk levendig bleef, blijkt ook uit een, op grof papier gedrukt volksliedboekje, dat omstreeks 1839 verschenen moet zijn. Het draagt den titel ‘De spoorwagen vol met zedelijke Liederen ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen’. In een der liederen ‘De Welgemoede zeeman’ zegt een matroos tot zijn liefje: | |
[pagina 291]
| |
‘Denk eens hoe dat de Zilvervloot,
Gewonnen door Piet Hein,
Gebraght werd binnen Hollandsch schoot’
............... enz.
Onder die klasse der maatschappij, waar zulke liedboekjes koopers vonden, maakte Heye's lied grooten opgang. Men kan dit opmaken uit het feit, dat in een ander dgl. volksliedboekje: ‘Het Bleekers meisje’ (bevattende: vele zedelijke, vrolijke en aangename Liederen, ten dienste van alle fatsoenlijke gezelschappen), de tekst van Heye's lied is afgedrukt, zij het met het noodige aantal drukfouten en hier en daar geheel verknoeidGa naar voetnoot1).
j.c.h. de pater.
* * *
Nu het lied van de Zilvervloot andermaal in het Tijdschrift ter sprake wordt gebracht, meen ik hier nog eenige gegevens aan te moeten toevoegen. Het zijn kleinigheden, maar die ter zake toch niet geheel onbelangrijk zijn. Heije's liedje is het eerst verschenen in Stichter's Enkhuizer Almanak voor 1844, in de Verzameling van leerzame en vermakelijke zangstukjes, tot Nut van 't Algemeen. Waarschijnlijk is het niet veel vroeger gedicht. Reeds in 1838 bevatte de ‘Enkhuizer’ een versje van Heije, maar zijn geregelde medewerking aan het dichterlijk mengelwerk begint in 1842, en de jaargang 1844 is de eerste die hoofdzakelijk met zijne poëzie werd gevuld. Ik vermoed dat het liedje van Piet Hein dus in 1843, of op zijn vroegst in 1842, zal zijn gedicht. Maar hoe dit zij, in elk geval bewijst de verschijning van het lied in 1843 de mogelijkheid mijner aan Dr. de Boer medegedeelde veronderstelling (zie Dl. XXXII, blz. 313), en kan Heije vóór het schrijven van zijn lied bekend zijn geweest met | |
[pagina 292]
| |
de opmerking van Van den Bergh in De Nederlandsche Volksromans van 1837. Ik kan echter verder gaan en aantoonen, dat het werkelijk deze opmerking is geweest, die Heije er toe heeft gebracht te beproeven aan het oude versje van de Zilvervloot nieuw leven te geven. Onder de oude vaderlandsche liederen, waarvan Van den Bergh het betreurt dat men ze door nietszeggende liedjes heeft willen vervangen, noemt hij op: het ‘Wilhelmus van Nassauwen’ en lofliederen op Fredrik Hendrik en Maurits, en op Tromp, alsmede ‘de deuntjes: al is ons Prinsje nog zoo klein, en ik ben Piethein, mijn naam is klein, mijn daad is groot, ik heb overwonnen de zilvervloot.’ Welnu, in den Enkhuizer Almanak voor 1844 gaat aan ‘Heb je van de Zilveren Vloot wel gehoord’ onmiddellijk vooraf een ‘Oranje-Liedje’: het bekende ‘Oranje-houtje kan geen kwaad’, met het refrein ‘Wilhelmus van Nassouwen’. De 2de en 3de strophe luiden aldaar (het geheele lied telt er vier): ‘Wat hebben wij je lief gehad,
Gij Prinsen van Oranje!
Wat is er tegen Spanje
Voor jou al Hollandsch bloed gespat!
Maar 't zal ons nooit berouwen:
Wilhelmus van Nassouwen!’
‘Al is ons Prinsje nog zoo klein,
Alevel zal hij wezen
Ons Prinsjen uitgelezen,
Alevel zal hij Koning zijn,
En 't zal ons nooit berouwen:
Wilhelmus van Nassouwen!’
Opmerkelijk is dat Heije bij den herdruk van dit lied in Al de Volksdichten de derde strophe heeft laten vervallen, blijkbaar omdat hij die overbodig en minder geslaagd achtte. Nu wij echter weten wat Heije tot het dichten van deze nationale liedjes heeft aangespoord, is juist dit te pas brengen van het oude ‘Al is ons Prinsje nog zoo klein’, al was dat op Koning Willem II niet meer toepasselijk, een stellig bewijs dat hij bij | |
[pagina 293]
| |
het schrijven onder den invloed stond van die bladzijde uit de Inleiding der Nederlandsche Volksromans. Ook wijs ik er op, dat zelfs de volgorde der liedjes bij Van den Bergh door hem is behouden. Reeds in den Enkhuizer Almanak noemt Heije zijn lied van Piet Hein: ‘Een triomfantelijk lied van de Zilver-vloot.’ Ook dit zeker ‘naar ouden trant’, in navolging van de titels in oude liedboeken, waar eveneens de benaming Triumflied of Victorielied gewoon is. Er is dus geen reden uit dit bovenschrift de gevolgtrekking te maken dat Heije de Triumfe van Spranckhuysen gekend zal hebben. Het is echter zeer wel mogelijk dat de dichter het door Van den Bergh aangehaalde deuntje van Piet Hein ook uit eigen herinnering reeds kende, even goed als het door hem in het Oranje-Liedje verwerkte Amsterdamsche Prinsjesdag-lied: ‘'n Oranjehoutje kan geen kwaad, hoezee!’ Maar zekerheid zullen wij dienaangaande wel niet meer kunnen krijgen. Wel staat het vast, dat het in het begin der 19de eeuw nog vrij bekend moet zijn geweest, want Van den Bergh is niet de eenige bron waaruit wij dit kunnen opmaken. Ook is Heije niet de eerste die er gebruik van heeft gemaakt voor een vers. De uitgever-dichter M. Westerman is hem voor geweest, maar diens lied heeft niet zooveel succes gehad, al is het bundeltje waarin het voorkwam meermalen herdrukt. Ik vond het in de Nieuwe Gedichtjes voor Kinderen onder den titel: ‘De Admiraal Pieter Pieterszoon Hein. (Gezegd Piet Hein.)’, en het refrein luidt daar: ‘Op de steile gloriepaden
Blonk de dappere Piet Hein:
Was zijn naam in oorsprong klein,
Groot en heerlijk zijn zijn daden.’
Het lied wordt ingeleid met: ‘'k Hoorde van Piet Hein wel spreken,
Maar zijn daden wist ik niet;
| |
[pagina 294]
| |
Eindlijk zijn zij mij gebleken,
'k Leer ze kennen uit dit lied;
Daarom gaf mijn vader 't mij:
Broeders! komt en zingt met mij.’
Verder kan ik volstaan met een der vijf strophen als voorbeeld aan te halen: ‘In Mantanza's baai gekomen,
Waar hij 's vijands magt omsloot,
Overwon hij daar volkomen
Heel de Spaansche zilvervloot;
Hij bragt paarlen en robijnen,
Zilver, goud en diamant,
Al de schatting van de mijnen,
Naar het juichend Nederland.’
In welk jaar Westerman het vers heeft gemaakt heb ik niet nagegaan. Er bestaan verscheidene uitgaven van diens Nieuwe Gedichtjes, zoowel geïllustreerde als gewone. Een der laatste, een ‘tweede druk’, draagt het jaartal 1830, en daarmede is bewezen dat het lied ouder dan dit jaar moet zijn. Maar er zijn nog meer aanwijzingen, dat het rijm van Piet Hein, van wien de naam klein, maar de daden groot waren, in het begin der 19de eeuw nog leefde. De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die zich verdienstelijk maakte door het verspreiden van nuttige kennis, begreep daaronder ook de vaderlandsche geschiedenis en gaf in 1788 als schoolboek twee bundeltjes Levensschetsen van Vaderlandsche mannen en vrouwen uit. In het Tweede Stukje vindt men ook ‘Het leven van Piet Hein’, eene samenspraak, waarin uitvoerig gehandeld wordt over de verovering van de Zilvervloot, maar geen melding gemaakt wordt van ons liedje (evenmin als daarvan iets te vinden is in andere door mij geraadpleegde geschiedenisboekjes voor kinderen uit de 18de en 19de eeuw). In de oudste drukken van dit boekje is de levensschets van den zeeheld ongeïllustreerd; zoo ook nog in de uitgave van 1798, waarin de ‘Vaderlandsche’ in ‘Nederlandsche’ mannen en | |
[pagina 295]
| |
vrouwen zijn herschapen. Toen de Maatschappij echter in 1803 het besluit nam ook nuttige kinderprenten in het licht te geven, bracht men op een daarvan de voornaamste zaken uit de Levensschetsen in beeld. Wij vinden op deze prent (letter H der bij de firma Ratelband en Bouwer uitgekomen serie) dus ook den strijd met de Zilvervloot afgebeeld en onder deze houtsnede het vers: Piet Hein neemt de Spaansche Zilvervloot.
‘Piet Hein (al klinkt uw naam te eenvoudig hun in de ooren,
Die naamen, lang en grootsch van klank, met eerbied hooren)
Gij waart door moed en krijgsdeugd groot.
Dit klein tafreel, poogt af te maalen
Het toppunt van uw zegepraalen,
Het neemen van de zilvren vloot.’
Wij hebben hier onmiskenbaar eene zinspeling op het oude liedje. Toen die houtsneden waren vervaardigd, heeft men er natuurlijk ook gebruik van gemaakt om het schoolboek te illustreeren. Ik vond ze b.v. in de in 1807 verschenen Fransche uitgave van het boekje: Biographies d'hommes et femmes mémorables, met de vertaling van het aangehaalde vers er onder: ‘Fier Piet Hein! si ton nom paraît peu vénérable
A tel qui rend hommage à des noms imposans,
Ta prudente valeur te rendit respectable.’ Etc.
Ook in De Erve Stichters Enkhuiser Almanach, die sedert 1800 onder toezicht van het Nut stond, kreeg onze geschiedenis eene plaats, en wij vinden in den jaargang 1807 dus ook eene houtsnede, voorstellende ‘De Verovering van de Spaansche Zilvervloot. Den 9. Sept. 1628.’ Daaronder staat een vers, dat begint: ‘Min door zijne afkomst, maar te meer
Door eigen kunde en deugd verheven,
Verworf Piet Hein den adel, de eer,
Door Vrind en Vijand hem gegeven
| |
[pagina 296]
| |
Van jongs genoopt door zijnen moed
Tot stoute loffelijke daden,
Was’... enz.
Dit is voor ons doel dus van geen belang, evenmin als het vierregelige versje op de kinderprent (letter C der bij de firma Stichter uitgekomen serie), die met behulp van de voor den almanak gesneden houtblokjes werd gedrukt. Wat nu de populariteit van Heije's lied van de Zilvervloot betreft, wij weten dat het een echt volkslied geworden is. Of dat reeds aanstonds is geschied, zou echter nog nader onderzocht moeten worden. De toonzetting van Viotta heeft er zeker toe medegewerkt. Het kan zijn dat de volksliedeboekjes waarin Heije's lied is overgenomen in dezen eene aanwijzing kunnen geven; maar alleen ingeval aangetoond kan worden dat het reeds in drukken van ± 1845-'50 voorkomt zou dit iets bewijzen voor de vroege populariteit van het lied. De Heer de Pater deelt mede dat het gevonden wordt in Het vrolijke Bleekersmeisje, en inderdaad staat het in de uitgaven van dit liedboekje die verschenen zijn bij G. van der Linden te Amsterdam. Het komt echter nog niet voor in de oudere uitgaven van F.G.L. Holst, althans nog niet in diens 8sten druk, en Het Bleekersmeisje bewijst dus hoogstens dat Heije's liedje omstreeks 1870 welbekend was, wat wij ook van elders reeds weten. Het ‘Lied op de Zilvervloot’ is evenwel ook opgenomen in een ander te Amsterdam gedrukt liedboekje: Het Haagsche Bosch vol vrolijke zangers. Daar vind ik het niet alleen in de uitgaven van Van der Linden en Vislaake, maar ook reeds in den oudsten mij bekenden druk van Holst, met diens adres: Egelantiersgracht bij de tweede Dwarsstraat. Het is bezwaarlijk precies te bepalen in welk jaar de verschillende drukken der liedboekjes van Holst en Van der Linden verschenen zijn, daar ze ettelijke malen werden herdrukt en de uitgaven dezer volksdrukkers maar hoogst zelden gedateerd zijn (de liedboekjes, voor zoover ik weet, nimmer). Ik | |
[pagina 297]
| |
kon vaststellen dat Van der Linden reeds drukte in 1867 en zijn voorganger Holst nog in 1863. Diens uitgaven hebben achtereenvolgens verschillende adressen. Het oudste luidde: Rozenstraat bij de Prinsengracht, daarna werd het korten tijd: Bloemstraat, en ten slotte: Egelantiersgracht. Holst woonde kort voor 1855 nog in de Rozenstraat. Aangezien nu het vroegste exemplaar dat ik van Het Haagsche Bosch zag het jongste adres van Holst heeft, zal dit dus na 1855, wellicht eerst omstreeks 1860 gedrukt zijn. Een ouderen druk kon ik niet raadplegen en ik weet dus niet of het lied van de Zilvervloot reeds in de eerste edities van Het Haagsche Bosch voorkomt en wanneer deze verschenen zijn. Daar dit liedboekje echter ook liederen op het overlijden van Koning Willem II bevat, kan het niet ouder wezen dan 1849 of 1850. Maar werd Heije's lied reeds in den eersten druk opgenomen, dan zou daaruit toch volgen dat het spoedig bij het volk ingang heeft gevonden.
g.j. boekenoogen. |
|