Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 31
(1912)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Is er in de teekening der ‘Fijnen’ in ‘Sara Burgerhart’ al dan niet invloed merkbaar van den Engelschen roman: ‘The Spiritual Quixote’?In dezen Engelschen roman, waarvan Richard Graves (1715-1804), - niet zooals Betje Wolff meende Smollet -Ga naar voetnoot1) de auteur was, werden volgens Betje, ‘de Engelsche Methodisten op de aartigste wijze afgeschilderd’. Hij zag 1772 anoniem het licht en was reeds 1774 aan Betje Wolff bekend. Niet zonder belang is de vraag of in ‘Sara Burgerhart’ al dan niet invloed merkbaar is van dezen roman, waarin de schildering van een kring die met dien der ‘fijnen’ in ‘Sara Burgerhart’ verwant is, blijkbaar zeer in Betje's smaak was gevallen. Behalve in het boven aangehaalde oordeel van Betje in de opdracht bij haar Mengelpoezie, gedateerd de 8e van Grasmaand 1774, waar ze ook Jeremiah Tugwell, de Sancho Pancha van den geestelijken Don Quichot aanhaalt, en van het boek spreekt als van een ‘zeer geestigen Engelschen roman’, vermeldt ze ‘The Spiritual Quixote’ nog in het P.S. van een brief aan Mevrouw van Winter-van Merken van 4 December 1775Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 2]
| |
Ze had zich den vorigen avond vermaakt met een anecdote uit het boek, die ze hier nu ‘pour rire’ bijvoegtGa naar voetnoot1). De in deze twee plaatsen voor de hand liggende conclusie, die bij een onderzoek naar mogelijken invloed van dezen Engelschen roman op ‘Sara Burgerhart’ van belang zou kunnen zijn: n.l. dat Betje het boek belangrijk genoeg vond om het binnen korten tijd tweemaal te lezen, wordt twijfelachtig gemaakt door Betje's woorden in de Voorrede van ‘De geestelijke Don Quichot’, onder welken titel zij den Engelschen roman in 1797 vertaalde. Hier verklaart zij: ‘het (boek) smaakte mij ook genoeg om het geheel te doorlezen’. Wij mogen aannemen dat Betje in een voorrede, die ter aanbeveling van het door haar vertaalde boek strekt, niet verzuimd zou hebben een herhaalde lezing, zoo die werkelijk had plaats gehad, te vermelden. Zoo kan uit de bovenaangehaalde plaatsen alleen deze slotsom getrokken worden: Betje had April 1774 het boek niet lang geledenGa naar voetnoot2) en voor het eerst gelezen; in Dec. 1775 had zij, het boek nog eens inziende, zich even met een grappige anecdote eruit vermaakt. Eerst in 1797 las zij het weer, toen zij het in het Nederlandsch overzette. Het was van belang dit vast te stellen, omdat, wanneer wij slechts geringe overeenkomst tusschen de boeken waarnemen, het de meening kan helpen bevestigen, dat de lectuur van den Engelschen roman, die 8 jaar vóór ‘Sara Burgerhart’ het licht zag, geenerlei invloed op dit werk heeft geoefend.
We zullen hier hebben na te gaan: I overeenkomst in inhoud; II overeenkomst in taal der Methodisten en ‘fijnen’. In hoofdmotief en hoofdpersonen zullen we de overeenkomst niet vinden. Wat de schrijfsters van ‘Sara Burgerhart’ met hàar hoofd- | |
[pagina 3]
| |
personen onder de ‘fijnen’: de valsche vromen Benjamin en Slimpslamp, en met hàar hoofdmotief: het bedrog van deze op de gierige Suzanna Hofland gepleegd, en den ommekeer van de laatste onder den invloed van de ware vrome Stijntje Doorzicht, bedoelen, is duidelijk: het tegenover elkaar stellen van ware en valsche vroomheid was één van Betje's stokpaardjes; we zien het reeds in haar vroegste prozastukken en gedichtenGa naar voetnoot1). Graves wil ons toonen: een geestelijken Don Quichot, een dweper, die te goeder trouw, al loopt er eenige ijdelheid onder, wegprediker wordt en een leer predikt, onvereenigbaar met de maatschappelijke toestanden en gevaarlijk voor het volk. Op dit laatste en op de overbodigheid en onwettigheid van deze wegprediking legt Graves vooral den nadruk. Wildgoose komt echter op zijn zwerftochten met zijn reismakker Jeremiah Tugwell, die zelf geenerlei overeenkomst met een van Betje Wolff's fijnen vertoont, herhaaldelijk in een omgeving van Methodisten. Heeft Graves nu hier karakters geteekend, die Betje Wolff tot voorbeeld kunnen hebben gestrekt? Geven wij ter vergelijking allereerst een korte karakteriseering van Graves' werk. The spiritual Quixote, hoewel de Methodisten hekelend, verheft zich niet boven den gewonen avonturenroman van dien tijd. Een vrij oppervlakkige beschrijving der avonturen van den held is hoofdzaak, aan de karakterteekening is weinig zorg besteed. Het is niet de bedoeling van den schrijver de Methodisten in al hun eigenaardigheden te doen optreden. Hij overweegt slechts het voor en tegen der beweging en spreekt herhaaldelijk zijn oordeel over de secte uit, het illustreerend met staaltjes van hun spreek- en preekwijze en het even-optreden van verschillende Methodisten, hetzij in verband met de handeling, hetzij in een anecdote. | |
[pagina 4]
| |
Dit vormt een zoo opvallende tegenstelling met de uitstekende karakterteekening van de Nederlandsche fijnen in ‘Sara Burgerhart’, dat van invloed van den Engelschen roman op deze karakteriseering geen sprake kan zijn. Mogelijk zou blijven dat Betje Wolff door een der vluchtig geschetste personen bij Graves tot een verdere uitwerking van het type opgewekt was. Een invloed dus van gering belang. Maar ook in die richting zoekend, vinden we zeer weinig. Wel is Mr. Whitfield, een prediker der Methodisten van wien wij een tamelijk duidelijk beeld krijgen, zeer op lekker eten gesteld en meer op het verkrijgen van de gunst zijner toehoorders dan op hun verbetering uit; maar dit laatste is het gevolg van zijn ijdelheid als prediker; van huichelarij of baatzucht merken wij niets. Met het schurkenpaar in Sara Burgerhart is hij niet te vergelijken. Zoo wordt ook WildgooseGa naar voetnoot1) wel voor den mal gehouden met zijn eetlust en merkt Graves ergens op, hoeveel arme broeders van de liefdemaaltjes der rijke vromen weten gebruik te maken; maar het blijft bij de opmerking; de lekkere soupertjes waarop een dame Wildgoose onthaalt, hebben niets van de slemppartijen, waarmee de Benjamins en Slimpslamps hun ‘oefeningen’ veraangenamen en Stijntje Doorzicht ergeren. Dat hier hetzelfde motief, de gastronomische neigingen der fijnen, aan de hekeling in beide romans ten grondslag ligt, bevestigt slechts het feit, dat de auteurs zich in hun werken in overeenkomstige kringen bewegen; voor den invloed waarnaar we zoeken bewijst het, nu de uitwerking zoo geheel verschillend is, niets. De Methodisten die we verder even ten tooneele zien verschijnen: Wildgoose's bekeerlingen, die tot armoede vervallen door eigen dweepzucht of door vervolging van niet-Methodisten, de zoogenaamde bekeerden onder het lagere volk, de gevangenen deel II p. 94, de onnoozele die wegens zijn weder- | |
[pagina 5]
| |
geboorte niets dan pap eet e.a.Ga naar voetnoot1) vertoonen geenerlei gelijkenis met de fijnen in Sara Burgerhart. Iets dichter bij een type uit dezen roman staat alleen de halfdronken ‘bekeerde’ meid DeborahGa naar voetnoot2), maar ook zij treedt maar even op, van verdere uitwerking van het type is geen sprake. Er is dus alle reden deze overeenkomst, die geheel op zichzelf staat, voor toevallig te houden, te meer daar we boven zagen, dat er bij de verschijning van ‘Sara Burgerhart’ zoo geruime tijd was verloopen, sedert Betje den Engelschen roman las. Hetzelfde verschil, dat we in de voorstelling der fijnen in de twee boeken opmerkten, zien we in hun taal. In den Hollandschen roman is bij iedere gelegenheid met groot talent en kennis van zaken de eigenaardige uitdrukkingswijze der fijnen te pas gebracht en verwerkt; Graves geeft slechts hier en daar enkele staaltjes ervan. Bij de schrijfsters van ‘Sara Burgerhart’ vergeleken, die in het weergeven van de ‘Tale Kanaäns’ meesterschap toonen, is Graves slechts een bescheiden dilettant.
Het is de moeite waard op te merken, hoe Betje, toen zij in 1797 den Engelschen roman vertaalde, verschillende keeren van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt, om het eigenaardige van de spreekwijze der Methodisten met uitdrukkingen in den trant van ‘Sara Burgerhart’ te versterken. Voorbeelden hiervan zien we in vertaling I p. 201, waar ze eerst een zinnetje invoegt: ‘en volle bankjes met kostelijke menschen’; waar ze herhaaldelijk met de verkleiningsuitgangen werkt, die in ‘Sara Burgerhart’ zoo uitstekend de lijzige vromigheid van de taal der ‘fijnen’ kenschetsen; en woorden invoegt (‘innige’, ‘dierbaar’, de herhaling: ‘och ja, zoo natuurlijk’) die ze vroeger haar fijnen in den mond had gelegd. Ook deel II p. 113 der vertaling is opmerkelijk, waar de onbelangrijke Engelsche zin: Mr. Whitfield having some other | |
[pagina 6]
| |
engagement upon his hands, withdrew soon after supper’, Betje gelegenheid geeft een heele situatie te teekenen door deze overzetting: ‘Mr. Whitfield had niet zoodra den natuurlijken mensch met de aangename schepseltjes gespijsd en gelaafd, of hij vertrok om nog elders geestelijken troost mede te deelen’. Op deze wijze geeft de vertaling meer van de eigenaardige taal der Methodisten dan het oorspronkelijke. Haar uitstekende vertalingen van de uitdrukkingen der Engelsche fijnen, die nog eens haar meesterschap in dit taaltje toonen, zijn te meer opvallend, omdat in andere opzichten haar vertaling nog al eens te kort schietGa naar voetnoot1).
Wij kwamen door vergelijking van den inhoud der twee werken tot de slotsom, dat geenerlei invloed van den Engelschen roman: ‘The Spiritual Quixote’ bij de schildering der fijnen in ‘Sara Burgerhart’ heeft meegewerkt. Aangaande de taal is niet alleen hetzelfde op te merken maar er blijkt door vergelijking van Betje's vertaling met het origineel bovendien, dat haar kennis van de taal der Nederlandsche fijnen omgekeerd invloed geoefend heeft op het werk van den Engelschen auteur, zooals zij dat onder de aandacht harer Nederlandsche lezers bracht.
Oegstgeest. h.c.m. ghijsen. |
|