Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 30
(1911)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
Ene viole in den roman van Lancelot.Dr. Bertha M. van der Stempel in haar academisch proefschrift ‘De vrouw in onze Britsche romans’Ga naar voetnoot1) gist dat met ene viole in den Lancelot vs. 12040 wel niets anders zal bedoeld zijn dan het, bij MaerlantGa naar voetnoot2) als ‘viola’ vermelde ‘cruut’, waarvan men ‘syroep, dat men heet violaet’ vervaardigt. Niet alleen schijnt tegen deze opvatting al dadelijk te pleiten het voorgevoegde lidwoord: ene viole, maar ook meen ik dat uit den samenhang blijkt dat viole hier, evenals overal elders,Ga naar voetnoot3) beteekent flesch. De avonture, hier bedoeld, begint bij vs. 11873. Lanceloet, geleid door een ‘quene’, kwam bij ‘ene fonteine’ en vond ‘dar voren twee ridders ende .ij. joncfrouwen.’ Verhit als hij was van den tocht dronk hij uit de fonteine. Si dochtem cout ende goet wesen.
Hi dranc te vele, sonder waen:
Van siecheden waendi sterven saen.Ga naar voetnoot4)
De quene spreekt haar vrees uit dat de fonteine ‘gevenijnt si.’ Daarop zagen zij ‘datter slangen uter fonteinen quamen’ en besluiten ‘dat vanden beesten es gevenijnt die fonteine.’ Nu gaat een der jonkvrouwen en | |
[pagina 291]
| |
12011[regelnummer]
Si sochte daer inden beemt thant
Crude, die si daer toe goet vant,
Ende si brac gene crude warde
Metten apple van Lanceloets swerde
15[regelnummer]
Inden selven nap, daer hi uut doe
Hadde gedronken, ende si deder toe
TriacleGa naar voetnoot1), die si hadde daer.
Nadat zij hem de medicijn in den mond gegoten heeft, begint de patient op te zwellen, ‘so dat hi also groet als ene tonne was.’ De joncfrou vraagt nu haar broeder 12031[regelnummer]
Dat hi hare alle die cleder brochte,
Die hi in hare camere vinden mochte.
‘Wie sulne hier leggen, bedi
Vortmenne henen, dunket mi
35[regelnummer]
Dat hi sterven sal, die ridder wart.’
Met haesten sat die ridder op sijn part,
Ende reet al dat hi mochte,
So dat hi hare cleder brochte,
Daer mede geladen was een rosside;
40[regelnummer]
Ende ene viole ter selver tide,
Die si hem te bringene beval.
Zij laat den patient zweeten zóó dat ‘hi hadde, dat dochtem, meerre pine vander heiten dan van den venine.’ De zweetkuur helpt, het zwellen neemt af en Lancelot geneest langzamerhand. Nu lette men er op dat het tegengif (de ‘crude’ en ‘triacle’ daartoe) reeds gereed gemaakt en ingegeven is vóór de ‘viole’ gebruikt wordt, en dat daarna alleen van de zweetkuur met de ‘cleder’, maar in 't geheel geen melding gemaakt wordt van het ingeven of de uitwerking van eenig nieuw medicijn. Wat was dan de viole en waartoe was die noodig? Letten we er op dat de ‘crude en triacle’ ingegeven worden ‘inden selven nap’ waaruit hij ‘doe’ uit die gevenijnde fonteine gedronken had. De cureerende joncfrou had toen blijkbaar niets | |
[pagina 292]
| |
anders bij de hand. 't Ging lastig met dien nap de triacle in den opgezwollen patient te krijgen (vs. 12018): Si ontdede hem den mont daer naer,
Ende goet hem tgene inden mont.
Hi drane so hi best mochte tier stont.
Met een langgehalsde flesch zou het beter gaan. Dat was dan de viole, ‘die si te bringene beval.’
Rotterdam. j. van der valk. |
|