Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 30
(1911)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
Mnl. paerde.Het Mnl. Wdb. heeft twee artikels paerde. In het eerste is paerde hetzelfde woord als baerde met de beteekenis: kuipersbijl, baars. In het tweede is het de ‘benaming van eene niet nader bekende koopwaar, die genoemd wordt in eene lijst van waren, in Vlaanderen ingevoerd door de Oosterlingen, Invent. v. Brugge 2, 68: van den haerpoise viere miten van elken tonne, van den paerde van den ponde VI gr., van lijnwade ende kanevets...’ Aangaande de beteekenis en oorsprong van dit tweede paerde worden twee gissingen geopperd. De mogelijkheid wordt verondersteld, dat het met het eerste paerde identisch is: ‘Daar het woord pont eene aanduiding kan zijn van de waarde, en niet als gewicht behoeft te worden opgevat (zie Invent v. Br. Gloss. 675) zoo kan met paerde hetzelfde woord bedoeld zijn als in het vorige Art., doch het is niet waarschijnlijk.’ Grooter waarschijnlijkheid heeft dan ook voor den bewerker het allereerst uitgesproken vermoeden, dat het woord van vreemden oorsprong is en als zijnde een door de Oosterlingen ingevoerde koopwaar uit de talen van Oost-Europa verklaard moet worden: ‘Ook bij Lübben komt parde onder verschillende koopwaren voor; misschien hoort het in de talen van Oost-Europa thuis.’ In het Middelnederduitsche Woordenboek van Schiller en Lübben vindt men het artikel parde evenzoo van een vraagtecken voorzien; het citaat, dat daar gegeven wordt uit het Brunswijksche tolboek, luidt: wan use borger guth voren na Luneborch alse ledder, talch, wass, bottern, stockvisch, allerhande visch, salsmer, kopper... bly, thennen unde parde gift neynen tollen. Brschw. Zollbuch v. 1412 (Brinckm. 2, 414). Mnl. paerde en Mnd. parde hooren inderdaad in de talen van Oost-Europa thuis. De meeste Slavische talen kennen dit woord, ieder natuurlijk in den vorm, dien het daar volgens de klank- | |
[pagina 282]
| |
wetten moet hebben. Men vindt deze vormen met enkele afleidingen bij Miklosich op pertŭ (Oudbulg. prŭtŭ, Slov. prtGa naar voetnoot1), Poolsch part, Groot-, Wit-, Kleinruss. port); de beteekenis luidt: grof uit hennep vervaardigd linnen. In het Poolsch, waaruit Mnd. parde en Mnl. paerde blijkens den vorm der woorden speciaal ontleend moeten zijn, beteekent part: hanfleinwand, grobe leinwand, grobe packleinwand. Hetgeen daarvan gemaakt is wordt aangeduid door het van part afgeleide adjectief parciany; verdere afleidingen zijn nog parciak, parcianka, leinwandkittel. Mnl. paerde is dus grof linnen, wat uitstekend past in een omgeving van ‘lijnwade ende kanevets’, zooals in het citaat uit het Mnl. Wdb. voorkomt. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk, dat paerde in: ‘van den paerde van den ponde VI gr., van lijnwade ende kanevets ...’ evenals lijnwade een Dat. Sing. Masc. of Neutr. op -e is bij een Nom. Sing. *paerd. In het citaat, eveneens uit de Invent. v. Br. 2, 47, dat aan het slot van het art. in het Mnl. Wdb. ter vergelijking aangehaald wordt, kan paerde Nom. Plur. zijn: ‘dat zy (de kooplieden) moghen copen paerde ende andre cleene dinghe daer gheene grote macht ane leghet’ Het zou dan moeten weergegeven worden met: grove lijnwaden. Hetzelfde is mogelijk bij de plaats met Mnd. parde. Een Mnl. *paerd, Mnd. *pard zou nog dichter staan bij Poolsch part, waar beide woorden in welken vorm dan ook ongetwijfeld op terug moeten gaan.
Schiedam. r. van der meulen. |
|