Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 30
(1911)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
De regels der afstandsmetathesis.Literatuur: K. Brugmann, Kurze vergleichende Grammatik der indogermanischen Sprachen, Strassburg 1902. A. Meillet, Introduction à l'étude comparative des langues indo-européennes2, Paris 1908.De voorbeelden voor afstandsmetathesis, door Brugmann § 342 bijeengebracht, laten zich onder drie regels groepeeren - regels, die psychologisch zoo aannemelijk zijn, dat ik alle reden meen te hebben ze reeds thans mede te deelen, zonder eenige verdere uitbreiding van het materiaal. Regels. I. Een liquida, staande na een geruischklank, verspringt of wordt dubbel geplaatst, doordat het woord een tweeden geruischklank bevat, die aan den eersten gelijk is, of wel er mede articulatief of acoustisch verwant is. Bij niet-verwante geruischklanken is het verschijnsel zeldzamer. De metathesis is gewoonlijk proleptisch. II. Soms wordt tusschen vocaal en volgende dentale geruischconsonant een r ingevoegd, indien het woord elders nog een r bevat; in onbetoonde lettergreep ook voor andere consonant. Een nasaal wordt nu en dan ingevoegd voor willekeurige explosief, wanneer in hetzelfde woord op een andere plaats reeds een nasaal voorkwam. III. Intervocalische consonanten worden soms onderling, of ook wel met woordbeginnende, antevocalische consonant verwisseld. In de meeste gevallen staan de beide consonanten tot elkander in een verhouding van acoustische of articulatieve verwantschap. - Zeldzamer daarentegen zijn de gevallen, dat groepconsonant wordt verwisseld met alleenstaande, of dat de beide verwisselde medeklinkers in geenerlei opzicht verwant zijn. Voorbeelden. Voor regel I. Met tweemaal dezelfde conso- | |
[pagina 277]
| |
nant, α. Grieksch van Heraclea θυροϰλιγϰίδες uit -ϰιγϰλίδες, Attisch ϰάτροπτον uit ϰάτ-οπτρον, volkslatijn coācla uit cloāca, Italiaansch treato uit teatro, β. Attisch θυροϰλιγϰλίδες uit -ϰιγϰλίδες, Portugeesch mentrastro uit mentastro. In het geheel 6 voorbeelden, waaronder tweemaal hetzelfde woord. - Met acoustisch verwante consonant, α. Grieksch van Heraclea τράϕος uit τάϕρος, Grieksch ἐγϰότραϕος bij ϰρόταϕος, Nieuw-Grieksch πριϰός uit πιϰρός, Latijn pristīnum, uit pistrīnum, β. Latijn pristrīnum uit pistrīnum, Latijn struprum uit stuprum. In het geheel 6 voorbeelden, waaronder tweemaal hetzelfde woord. - Met gemeenplaatsige consonant, volkslatijn tadro uit trado, Italiaansch fiaba (flaba) uit fāb[ū]la, Portugeesch pesebre uit praesaepes. In het geheel 3 voorbeelden. - Met twee consonanten, die alleen in articulatiewijze overeenstemmen, doch in stemtoon en plaats verschillen: α. Latijn cocodrillus=crocodīlus, Oud-IJslandsch fífríldi uit *fífíldri (Oud-Hoogduitsch fīfaltra; de metathesis kan hier geschied zijn, toen de dentaal nog stemlooze spirant was; in dit geval kan acoustische verwantschap de oorzaak zijn); β. Nieuw-Grieksch γράστρα uit γάστρα, Latijn crocodrillus=crocodīlus. In het geheel 4 voorbeelden, waaronder tweemaal hetzelfde woord en waarvan één onzeker. - Op zich zelf staat Grieksch στρατήρ uit στατήρ; men zou hier volgens den tweeden regel *σταρτήρ verwachten. Voor regel II. Oudhoogduitsch wirdar uit widar, Nieuwhoogduitsch dialectisch gerstern, quarderstein, volkslatijn semptem uit septem, vinginti uit viginti, Oud-Spaansch palanciano, Fransch concombre. Invoeging van r in onbetoonde lettergreep, Latijn conturbernium uit contubernium, Artermisius uit Artemisius. Voor regel III. Met articulatief verwante consonanten: Oud-Indisch kaṇeru- uit kareṇu-; Pali alāra- uit Sanskrit arāla, Nieuw-Grieksch ϕελόνης uit ϕαινόλης, Latijn leriquiae uit reliquiae, sirūlus uit silūrus, Oud-Hoogduitsch erila uit elira, Angelsaksisch weleras=Got. wairilos, Nieuw-Sorb. laber uit rjabel; Grieksch van Epidaurus βόλιμος uit μόλιβος; Attisch Ἀϕροτī́δη uit Ἀϕροτī́τη; Oud-IJslandsch ađal uit alađ - Met acoustisch | |
[pagina 278]
| |
verwante consonanten Oud-Hoogduitsch nagabēr uit nabagēr, Oudkerkslavisch nepĭtyrĭ uit netopyrĭ. In het geheel 13 voorbeelden. - Verwisseling van alleenstaande consonant en groepconsonant. Door articulatieve verwantschap: Nieuw-Grieksch δαβρί uit ῥαβδί, Latijn colurnus uit corulnus bij corulus, Italiaansch grolioso uit glorioso, Spaansch milagro uit Latijn mīrāculum; in het geheel 4 voorbeelden. - Door associatieve werkingen: Latijn displicina uit disciplina (displicēre), Jonisch ἀμιθρεῖν uit ἀριθμεῖν (door invloed van ἅμα). Misschien mogen we in Prakrit draha- =Sanskrit hrada- h en d acoustisch verwant rekenen; h was immers in het Oud-Indisch een stemhebbende strottehoofd-consonantGa naar voetnoot1). - Verwisseling van nietverwante intervocalische consonanten Latijn latrōnicium uit latrōcinium, Servisch gomila=Oud-Kerkslavisch mogyla. Bespreking der regels. Bij de beschouwing van den tweeden regel valt het op, dat de voorwaarden, noodig voor de invoeging van liquida of nasaal door metathesis, overeenkomen met de omstandigheden, waaronder deze consonanten enkel door paralalie (Tijdschrift XXX blz. 124 en 125) ingevoegd worden of uitvallen. We kunnen hieruit besluiten: 1o. een sonoorklank, staande voor een gemeenplaatsige geruischconsonant, bezit een geringe articulatieve beteekenis, 2o. een sonoorklank in onbetoonde lettergreep eveneens. Passen we deze zelfde redeneering op de beide andere regels toe, dan dienen we aan te nemen: 3o. intervocalische consonanten in één woord bezitten ongeveer gelijke energie, 4o. een liquida, staande na geruischconsonant, is tamelijk zwak. Met deze laatste gevolgtrekking stemt de regel bij Meillet blz. 143: ‘à l'initial, le groupe consonne plus sonante consonne alterne avec la consonne simple, sans sonante.’ | |
[pagina 279]
| |
Metathesis en dissimilatie. Vergelijken we deze gevolgtrekkingen met de drie regels, die uit Grammont's Romaansche onderzoekingen voor de dissimilatie zijn af te leiden (Tijdschrift XXIX blz. 241 v.v.), dan zien we, dat regel I, daar genoemd (beteekenis van het accent voor de energie van een sonoorklank), en regel II (beteekenis van de volgorde voor intervocalische consonanten) verder bevestigd worden, dat daarentegen regel III (versterking van de consonant-energie door groepassociatie), die voor de gevallen, waarin het accent niet tevens medewerkt, reeds door de voorbeelden niet heel sterk stond, stellig herziening behoeft. De voorbeelden bij Grammont te viuden voor deze versterking door groepassociatie, gelden alleen de verbindingen mr, nr, rm. Bovendien vergelijke men de volgende voorbeelden uit Germaansch en Grieksch van sonoorklanken in één lettergreep, waarvan de alleenstaande bewaard blijft: Ned. bier uit Oud-Germaansch breora- bij Ned. brouwen, Delphisch ἀνεϰϰλήτως voor ἀνεγϰλήτως, Thessalisch ἐξξαναϰάδεν voor ἐξανϰγϰάζειν, (C.D. Buck, Greek Dialects, London 1910, § 69). Afstandswerking en klankwet. Doch hoe ook de afstandswerkingen in bizondere gevallen mogen geregeld zijn, in ieder geval leert het feit, dat ze zoo vaak voorkomen, ons het volgende: bij het spreken zijn de spraakklanken aan elkander niet alleen geassocieerd in de volgorde, waarin ze worden geuit; maar bovendien worden met voorbijgaan der vocalen de consonanten onderling verbonden. Daardoor ondergaan consonanten niet alleen den invloed van omgevende vocalen, maar ook van de overige consonanten in hetzelfde woord. In hoofdzaak zijn dit ad- en dissimilaties. Deze ad- en dissimileerende afstandswerking zal zich niet alleen doen gevoelen in de articulatieplaats, in nasaleering en denasaleering, en in den vorm der mond-articulatie - maar ook in den stemtoon. Zoo kan Sanskrit pibāmi ontstaan zijn uit *pipāmi (Idg. thesis-regel zal zulk een afstandswerking zich vooral voorwortel pō-). De stembandtrilling, noodig voor de i, wordt dan door dissimilatieven invloed ook voor de tweede labiale | |
[pagina 280]
| |
explosief voortgezet. Overeenkomstig onzen derden metathesis-regel zal zulk een afstandswerking zich vooral voordoen bij articulatief of acoustisch verwante consonanten; doch even goed als in het Slavische gomila: mogyla de m en g verwisseld worden, is het denkbaar, dat een nasaal bijv., als alleenstaande consonant, in het Indogermaansch een volgende intervocalische media aspirata sporadisch van stemtoon berooft. Op die wijze zou men uit kunnen leggen Avestisch nāfō (de navel met f uit ph) tegenover Sanskrit nābhi-, den Oud-Indischen wortel mith- (strijden) tegenover Vedisch medhayu- (strijdlustig). Doch met evenveel recht zou men hier kunnen denken aan een verandering door enkele paralalie, zonder invloed van de omgeving. Mochten de drie gegeven regels voor de afstands-metathesis door een uitvoeriger feiten-material eenmaal bevestigd worden, dan zal daarmede tevens een argument geleverd zijn tegen de al te scherpe scheiding, die men vaak tusschen klankwet en associatiewerking heeft willen trekken.
Amsterdam. b. faddegon. |
|